3.2.De bestreden beschikking houdt het volgende in:
“
Beoordeling van het beklag
De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het beklag en het klaagschrift is tijdig ingediend.
De feiten
Het klaagschrift is gericht op teruggave van de [de hond] aan klaagster. [de hond] is op enig moment van klaagster naar belanghebbende [belanghebbende] gegaan, en klaagster wil [de hond] terug hebben. Uit het dossier blijkt dat [de hond] middels een strafbaar feit (diefstal) weer bij klaagster terecht is gekomen. Op 4 december 2017 is [de hond] ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering in beslag genomen onder klaagster. Bij brief van 6 december 2017 is door het Openbaar Ministerie aan klaagster medegedeeld dat [de hond] op grond van artikel 116 lid 3 Wetboek van Strafvordering zal worden teruggegeven aan [belanghebbende] .
Het standpunt van klaagster
Klaagster is van oordeel dat er geen strafvorderlijk belang voor de inbeslagname is, nu het Openbaar Ministerie te kennen heeft gegeven over te gaan tot teruggave van [de hond] aan [belanghebbende] . Op grond van artikel 116 Sv dient [de hond] echter te worden teruggegeven aan klaagster nu zij degene is onder wie het beslag is gelegd. Klaagster betwist dat [belanghebbende] redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, nu zij nooit heeft bedoeld om [de hond] aan hem te verkopen. Er kan dan ook niet van een rechtsgeldige koop worden uitgegaan, aangezien zij ten tijde daarvan onder invloed van een psychische stoornis handelde. Klaagster roept om die reden de nietigheid van de koop in. Indien niet duidelijk is wie een beter recht op de hond heeft, moet het beslag - gelet op jurisprudentie van de Hoge Raad - terug naar de beslagene, aldus klaagster.
Het standpunt van de belanghebbende [belanghebbende]
stelt dat hij in november 2016 [de hond] voor 150 euro heeft gekocht van klaagster. Klaagster zou [de hond] via Marktplaats te koop hebben aangeboden. Klaagster zou tegen [belanghebbende] hebben verklaard dat haar relatie was verbroken en drie honden te veel (voor haar) was. De eerste vier maanden na de aankoop heeft hij steeds contact gehouden met klaagster door haar berichten en foto’s te sturen. Na ongeveer drie maanden gaf klaagster te kennen dat zij de hond terug wilde hebben. Belanghebbende wilde de hond echter houden en heeft het contact met klaagster verbroken. Enige tijd later is de hond zonder zijn toestemming of wetenschap uit zijn huis weggenomen en nog weer later, na zijn melding daarvan aan de politie, in beslag genomen onder klaagster. [belanghebbende] wil [de hond] terug.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzet zich tegen teruggave van [de hond] aan klaagster en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er loopt nog een strafzaak tegen klaagster. Het is duidelijk dat de hond is gestolen en er is een verdenking van betrokkenheid van klaagster bij deze diefstal. Omdat de hond bij haar is aangetroffen is er ook een verdenking van heling. Er is dan ook nog een strafvorderlijk belang omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de hond verbeurd zou worden verklaard. Anderzijds kan er ook worden vastgesteld dat [belanghebbende] buiten redelijke twijfel als rechthebbende kan worden gezien. Uit een bankafschrift blijkt dat hij 150 euro aan klaagster heeft betaald met omschrijving ‘ [de hond] ’. Hij had ten tijde van de koop geen aanwijzingen dat klaagster niet in staat was om een rechtsgeldig wilsbesluit te nemen en hij heeft de hond dus ter goeder trouw gekocht, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard en dat [de hond] dient te worden teruggegeven aan belanghebbende [belanghebbende] .
Het oordeel van de rechtbank
Bij het beoordelen van een beklag op grond van artikel 94 Wetboek van Strafvordering - waar in het onderhavige geval sprake van is - dienen de volgende vragen te worden beoordeeld:
(1) Verlangt het belang van strafvordering dat het beslag wordt voortgezet?
(2) Is een ander dan degene tegen wie het strafrechtelijk onderzoek zich richt redelijkerwijs rechthebbende en is die ander bekend?
Het is de rechtbank gebleken dat het Openbaar Ministerie bij brief van 6 december 2017 een mededeling ex artikel 116 lid 3 Sv heeft gedaan, inhoudende dat de [de hond] zal worden teruggegeven aan belanghebbende [belanghebbende] . Een beslissing op grond van artikel 116 Sv wordt pas genomen op het moment dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave. De rechtbank concludeert gelet op het voorgaande dat het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen teruggave van de hond.
Zodra het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp geldt de hoofdregel dat het voorwerp moet worden teruggegeven aan degene onder wie het is inbeslaggenomen. Van die regel wordt afgeweken indien een ander redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt en het maatschappelijk niet onverantwoord is om het voorwerp terug te geven aan die ander.
Uit het dossier maakt de rechtbank op dat belanghebbende [belanghebbende] op 21 november 2016 een bedrag van 150,00 euro, onder vermelding van ‘ [de hond] ’, heeft overgemaakt aan klaagster. Belanghebbende heeft daarover verklaard dat klaagster de hond op Marktplaats had geadverteerd en dat hij op deze advertentie heeft gereageerd. De verklaring van klaagster dat de hond slechts voor korte tijd bij belanghebbende was ondergebracht voor tijdelijke verzorging, vindt geen steun in het dossier. De rechtbank concludeert dan ook dat het er alle schijn van heeft dat er een koopovereenkomst is gesloten tussen klaagster en belanghebbende. Dat klaagster nadien spijt heeft gekregen van die koop doet daar niets aan af. Over de vraag of klaagster ten tijde van het wilsbesluit (de verkoop) onder invloed van een psychische stoornis verkeerde en of de nietigheid van de koop dient te worden ingeroepen, behoeft de rechtbank op dit moment geen oordeel te geven. Deze kwestie kan in een civiele procedure aan de orde gesteld te worden. Nu daarin nog geen beslissing is genomen, is de rechtbank van oordeel dat [belanghebbende] redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Voorts is niet gebleken dat het maatschappelijk onverantwoord is om de hond terug te geven aan [belanghebbende] en heeft [belanghebbende] in raadkamer verklaard dat hij de hond terug wenst te krijgen. De rechtbank zal zo beslissen.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beklag ongegrond en gelast de teruggave van de [de hond] aan belanghebbende [belanghebbende] .”