AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Cassatie in de strafzaak van de verdachte inzake doodslag en het verbergen van een lijk
In deze zaak gaat het om de cassatie van een verdachte die eerder door het gerechtshof Amsterdam is veroordeeld voor medeplegen van doodslag en het verbergen van een lijk. De verdachte, geboren in 1986, werd op 17 mei 2018 door het hof tot een gevangenisstraf van 13 jaar veroordeeld, met aftrek van voorarrest. De zaak draait om de dood van een slachtoffer wiens zwaar verminkte lichaam op 24 februari 2009 in het IJmeer werd aangetroffen. Het slachtoffer had een Ierse criminele achtergrond en werd vermoedelijk op 17 februari 2009 in Rotterdam om het leven gebracht. De verdachte en medeverdachten hebben het lichaam in stukken gezaagd en in het water achtergelaten. Na een vrijspraak door de rechtbank heeft de verdachte cassatie ingesteld. De advocaat-generaal adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep te verwerpen. De zaak heeft samenhang met andere zaken en de conclusie van de procureur-generaal is dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] betrouwbaar zijn, ondanks dat er geen doorslaggevend technisch bewijs is. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] als onbetrouwbaar beoordeeld, en de veroordeling is gebaseerd op de verklaringen van [medeverdachte 1] en andere bewijsmiddelen. De Hoge Raad oordeelt dat de bewijsbeslissing van het hof niet onbegrijpelijk is en dat de middelen falen.
Voetnoten
1.Zonder vermelding van voetnoten.
3.Wel zal voldaan moeten zijn aan de wettelijke eisen. Ook bestaan er in de rechtspraak ontwikkelde bewijsverboden, zoals ten aanzien van ter zitting door de raadsman afgelegde verklaringen (bijv. HR 5 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:295). Zie hierover nader J.M. Reijntjes en C. Reijntjes-Wendenburg, 4.Arrest, p. 14.
5.Zie bijv. B. de Wilde
6.Zie onder meer EHRM 5 juli 2011, 8999/07 (
7.EHRM 26 juli 2016, 22574/07 (
8.EHRM 4 juni 2013, 10890/04 (
9.EHRM 15 september 2015, 16903/12 (
10.EHRM 29 juni 2017, 63446/13 (
11.EHRM 28 februari 2017, 56875/11 (
12.EHRM 26 april 2016, 22574/08 (
13.EHRM 26 april 2016, 22574/08 (
14.EHRM 26 april 2016, 22574/08 (
21.Resp. EHRM 26 april 2016, 22574/08 (
22.EHRM 27 juni 2017, 462036/10 (
23.Zo ook de steller van het middel: “Wanneer de overwegingen van de rechtbank naast die van het gerechtshof worden gelegd valt op dat die vrijwel gelijkluidend zijn. Niet alleen de hoofdstukindeling is hetzelfde (‘Inleiding’, Verklaringen verdachten’, ‘Betrouwbaarheid verklaringen [medeverdachte 1] ’, ‘Gebruik telefoonnummers’, ‘Aanwezigheid plaats delict’ en 'Overige onderzoeksresultaten’) maar ook de inhoud daarvan komt grotendeels overeen.” (p. 16 schriftuur)
24.Vgl. EHRM 29 juni 2017, 63446/13 (
25.EHRM 15 september 2015, 16903/12 (
26.Dat zelfde aspect – het betrof niet een op de terechtzitting van de rechtbank gehoorde getuige – kenmerkt ook de beide beslissingen van de Hoge Raad, die ik hierboven onder 6.6 en 6.7 besprak.
27.Vgl. A.J.A. van Dorst,