Het dossier bevat geen bewijs voor voorbedachte raad, zodat verdachten van dat onderdeel van de tenlastelegging moeten worden vrijgesproken.”
5.2 Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang. Rechtbanken en hoven zijn in principe vrij om bewijsmiddelen te selecteren uit het dossier en daaraan een bepaalde bewijswaarde te hechten. Dit uitgangspunt wordt ook wel geduid als de selectie- en waarderingsvrijheid van de feitenrechter. Deze veelgebruikte termen in cassatieprocedures geven een belangrijk onderscheid aan tussen rechtbanken en gerechtshoven (zogeheten feitenrechters) enerzijds en de Hoge Raad anderzijds. De selectie en waardering van bewijsmateriaal is het domein van de feitenrechter. Daarvoor geldt geen algemeen kader en van geval tot geval kan de rechter daarvoor een toetsingskader aanleggen.De selectie en bewijswaardering kan vervolgens door de Hoge Raad slechts op haar begrijpelijkheid – en daarmee zeer beperkt – worden getoetst.
5.3 Deze zaak steunt in een belangrijke mate op de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] . Doorslaggevend technisch bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij de dood van [slachtoffer] is volgens het hof namelijk niet aanwezig. De voor de verdachte belastende verklaringen heeft [medeverdachte 1] afgelegd nadat hij bekend is geworden met de bevindingen van de Nederlandse politie. Het hof is om die reden terughoudend omgegaan met zijn verklaringen en heeft onderzocht of die in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen. Het hof heeft (i) een koppeling gelegd tussen een in het dossier voorkomend telefoonnummer en de verdachte, (ii) op basis van de telecomgegevens de verdachte gekoppeld aan de plaats waar [slachtoffer] is overleden en (iii) geoordeeld dat de verklaringen die [medeverdachte 1] heeft afgelegd in belangrijke mate steun vinden in andere objectieve (technische) bewijsmiddelen. De in het middel opgenomen klachten richten zich op deze drie vaststellingen.
5.4 Wat betreft de onder (i) genoemde koppeling tussen een telefoonnummer en de verdachte kan het volgende worden opgemerkt. Het hof heeft vastgesteld dat het telefoonnummer eindigend op [0002] in gebruik was bij de verdachte en [medeverdachte 2] . Volgens de stellers van het middel zou het hof ten onrechte hebben vastgesteld dat het betreffende nummer ‘volledig’ in het bezit was van de verdachte en [medeverdachte 2] . Een dergelijke vaststelling vind ik in het arrest echter niet terug. Kennelijk doelen de stellers van het middel op de uitlating van [medeverdachte 1] hierover, die verklaard heeft dat hij aan [medeverdachte 2] en [verdachte] een telefoon heeft uitgeleend waarover beide verdachten volledig de beschikking hadden. Uit de overwegingen van het hof blijkt evenwel dat het deze uitlating heeft gebruikt om vast te stellen dat het betreffende nummer [0002] in gebruik was bij de verdachte en [medeverdachte 2] .Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de verdachte heeft verklaard dat hij wel eens een telefoon van [medeverdachte 1] heeft gebruikt, [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij aan onder meer de verdachte een telefoon heeft uitgeleend, met het telefoonnummer [0002] op de dag van aankomst van de verdachte in Nederland contact is geweest met de (ex)vriendin van [medeverdachte 2] en zij in de periode hierna hebben meer dan 200 maal sms- en belcontact hebben gehad en op 17 februari 2009, de dag van de dood van [slachtoffer] , de verdachte door zijn tante is gebeld op het betreffende nummer. Of de telefoon te allen tijde in het bezit is geweest van deze twee personen is een vaststelling waaraan het hof zich begrijpelijkerwijs niet heeft willen wagen, aangezien dit welhaast onmogelijk is om vast te stellen. In zoverre mist de klacht dan ook feitelijke grondslag. Daarbij merk ik nog op dat voor zover een beroep wordt gedaan op stukken in het dossier die op het tegendeel zouden wijzen, zoals het contact dat [slachtoffer] met [medeverdachte 1] zou hebben gehad op die bewuste 17 februari, het hof die verklaring niet tot het bewijs heeft gebezigd zodat deze klacht hierop afstuit.
5.5 Ten aanzien van de onder (ii) genoemde vaststelling inzake de aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict, is het volgende van belang. Het hof heeft overwogen dat de nummers [0002] (toebehorend aan [medeverdachte 2] en verdachte) en [0001] (toebehorend aan [medeverdachte 1] ) in de avond van 17 februari 2009 uitpeilen op een zendmast aan de [b-straat 1] in Rotterdam . Deze zendmast is gelegen in de omgeving van het appartement waar [slachtoffer] om het leven is gebracht. Volgens het hof bevestigt dit de verklaring van [medeverdachte 1] voor zover die inhoudt dat de verdachte en medeverdachten na een bezoek in Amsterdam naar het appartement in Rotterdam zijn gegaan. Volgens de stellers van het middel kon het hof daarbij echter niet voorbijgaan aan de eveneens door het hof vastgestelde omstandigheid dat de betreffende telefoon met nummer [0002] zich weliswaar vanaf ongeveer 20.29 uur tot 01.24 uur in of nabij het Rotterdamse appartement bevond, maar dat er ook tussenpozen waren waarin dit niet het geval was. Tussen 21.59 en 22.31 (32 minuten), 22.37 en 22.58 (21 minuten) en 23.50 en 00.53 uur (op 18 februari 2009, 63 minuten) bevond het nummer [0002] zich namelijk niet nabij het appartement. Deze gegevens doen echter niet af aan de genoemde vaststelling van het hof, te weten dat de verdachte bij het appartement is geweest. Hiermee heeft het hof bovendien het door de verdediging gepresenteerde alternatieve scenario ontkracht. Dit scenario houdt in dat de verdachte en [medeverdachte 2] op die bewuste avond door [medeverdachte 1] zijn afgezet bij een Rotterdamse stripclub. Daar zou de verdachte met [medeverdachte 2] urenlang zijn geweest. Vervolgens zouden ze door [medeverdachte 1] zijn opgehaald. Bij de Rotterdamse woning zijn ze volgens de verdachte niet geweest. Gelet op de voornoemde peilgegevens en de omstandigheid dat medeverdachte [medeverdachte 2] die avond telefonisch contact heeft gehad met zijn ex-vriendin [betrokkene 1] vanaf locaties in Rotterdam en Delft, kon het hof dat scenario als niet aannemelijk terzijde schuiven. Tot een nadere motivering was het hof ook niet gehouden.
5.6 Over het onder (iii) genoemde algemene betrouwbaarheidsoordeel, valt het volgende op te merken. In het middel wordt veel aandacht besteed aan de omstandigheid dat het aan de verdachte gekoppelde telefoonnummer [0002] niet de gehele avond waarop [slachtoffer] werd gedood in of nabij het Rotterdamse appartement is uitgepeild. Ook wordt erop gewezen dat het hof geen objectieve bevestiging heeft kunnen vinden voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij ongeveer 20 à 25 minuten weg was van het pand om drank te halen. Volgens de toelichting op het middel tasten deze ongerijmdheden de algehele betrouwbaarheid van [medeverdachte 1] aan. Dat oordeel deel ik niet. [medeverdachte 1] heeft de verdachte en [medeverdachte 2] aangewezen als verantwoordelijken voor de dood van [slachtoffer] . Die verklaring maakte onderdeel uit van een langere verklaring, waarvan het hof op belangrijke onderdelen steun heeft gevonden in het technisch bewijs. Anders dan de rechtbank, heeft het hof aan de omstandigheid dat voor de 20-25 minuten dat [medeverdachte 1] naar eigen zeggen drank ging halen geen objectieve bevestiging is gevonden, niet de consequentie verbonden dat [medeverdachte 1] ’s verklaring in zijn geheel onbetrouwbaar is. Die selectie- en waarderingsruimte komt het hof toe, in aanmerking genomen dat de kern van de belastende verklaringen – inhoudende dat de verdachte en [medeverdachte 2] het slachtoffer hebben gedood – door het gebrek aan steun niet wordt aangetast. De omstandigheid dat de telefoon die de verdachte in gebruik had niet de gehele avond in of nabij het Rotterdamse appartement was, heeft het hof kennelijk evenmin tot een ander betrouwbaarheidsoordeel doen komen. Ook dat is niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat het door de verdediging gepresenteerde alternatieve scenario dat inhoudt dat de verdachte een stripclub heeft bezocht, ontkracht wordt door de telecomgegevens die de verdachte en [medeverdachte 2] koppelt aan het pand in Rotterdam. Een met deze gegevens rijmend alternatief scenario is door de verdediging niet gegeven. Gelet hierop doen de in de schriftuur genoemde tijdspannes niet af aan het betrouwbaarheidsoordeel. Bij dit alles merk ik nog op dat het hof geen uitspraken heeft gedaan over de rol van [medeverdachte 1] . In zoverre geeft het arrest geen uitsluitsel over de rol die [medeverdachte 1] precies heeft gespeeld, maar dat hoefde ook niet. [medeverdachte 1] stond immers in hoger beroep niet terecht voor de het doden van [slachtoffer] .
5.7 Gelet op het voorgaande en het hiervoor onder 5.2 genoemde algemene toetsingskader, is de beslissing van het hof inzake de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 1] , zowel voor zaak A als B, niet onbegrijpelijk.
5.8 Het middel faalt.