Conclusie
1.Het cassatieberoep
Namens de klaagster heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, een schriftuur houdende tegenspraak ingediend.
2.Het middel
De eerste deelklacht houdt in dat de rechtbank ten onrechte vooruit is gelopen op de mogelijke uitkomst van een nog te voeren procedure in de hoofdzaak tegen de verdachte [medeverdachte] en/of tegen klaagster zelf.
In de tweede plaats wordt geklaagd dat het (impliciete) oordeel van de rechtbank dat jegens de klaagster niet een redelijk vermoeden van schuld aan de verweten gedraging ‘kan volgen’, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet zonder meer begrijpelijk is.
(…)
Het standpunt van klaagster
Het standpunt van de officier van justitie
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting acht de rechtbank het hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de onder klaagster inbeslaggenomen panden verbeurd zal verklaren. Het belang van strafvordering verzet zich derhalve niet langer tegen opheffing van het beslag, zodat het beklag gegrond moet worden verklaard.”
[medeverdachte] wordt er tevens van verdacht zijn criminele vermogen te hebben witgewassen door het kopen van onroerend goed. Ik verwijs hierbij naar het bijgesloten proces-verbaal van verdenkingen ten aanzien van [medeverdachte] (bijlage 1).
(…)
De stichting heeft de aanschaf van de eerste onroerende zaken – de panden gelegen aan de [b-straat] – voor een belangrijk deel gefinancierd met een contante storting van [medeverdachte] ; het is aannemelijk dat deze gelden rechtstreeks afkomstig zijn van strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht. Zonder deze gelden was er geen aanschaf mogelijk. De inkomsten gegenereerd met deze investering zijn derhalve crimineel besmet.
De stichting wordt gezien het voorgaand als verdachte aangemerkt van witwassen.
Het voorgaande brengt met zich dat op voorhand niet uit te sluiten valt dat een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden toegewezen dan wel de panden verbeurd worden verklaard.”
tegen klaagsterverbeurd zullen worden verklaard, geldt volgens de steller van het middel het volgende.