Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.Het eerste en tweede middel
"Is of zijn de aanvrager(s), opdrachtgevers, bestuurders aandeelhouders of vennoten in de afgelopen vijf jaar: veroordeeld, een schikking aangegaan met het Openbaar Ministerie, in aanraking geweest met politie en justitie?". Waarom heeft u op dat moment niet de link gelegd met u, verdachte, als bestuurder?
De oudste raadsheer stelt vast dat [B] de bestuurder en enig aandeelhouder was van [A] en citeert de vraag zoals die op het betreffende formulier stond:
"Is of zijn de aanvrager(s), opdrachtgevers, bestuurders, aandeelhouders of vennoten in de afgelopen vijf jaar: veroordeeld, een schikking aangegaan met het Openbaar Ministerie, in aanraking geweest met politie of justitie?". De verdachte is, op zijn beurt, enig aandeelhouder van [B] . Dan kan toch geen misverstand bestaan over wat hier wordt gevraagd?
De verdachte verklaart hierop als volgt:
De oudste raadsheer houdt nogmaals voor dat de vraag ook betrekking heeft op aandeelhouders.
De raadsvrouw deelt mede dat het gaat om een dwangbevelbesluit.
Op vragen van de raadsvrouw verklaart de verdachte als volgt:
Inspecteur [betrokkene 1] vertelde mij: je krijgt heel veel grote boetes, je moet het formulier zo spoedig mogelijk invullen. [betrokkene 1] kwam altijd bij mij langs en communiceerde met mij. Hij heeft mij gedwongen dat te doen. Ik heb een lening aangevraagd. Ik wilde de fundering niet maken; ik had geen middelen hiervoor. Ik hoef niets te verstevigen, waarom zou ik dat dan doen? De gemeente kent mij al vijfendertig jaar, soms zegt de gemeente dit, soms dat.
(…)
bijlageaan dit proces-verbaal worden gehecht.
In aanvulling op de pleitaantekeningen merkt de raadsvrouw het volgende op waarbij de nummers verwijzen naar de met de hand geschreven nummers in de pleitnotities:
(…)
De raadsvrouw voert het woord in dupliek als volgt:
aanvrager(s), opdrachtgevers, bestuurders, aandeelhouders of vennotenin de afgelopen vijf jaar veroordeeld, een schikking aangegaan met het openbaar ministerie, in aanraking geweest met politie of justitie?’
AG TS: op deze plek staat handgeschreven een 1]. De
aanvragervan de omgevingsvergunning is [A] , de
opdrachtgeveris [A] , de
bestuurderis [B] , de
aandeelhouderis [A] , het is een B.V. dus er is geen sprake van
vennoten.
3. Het formulier is ondertekend door cliënt: ‘14. Ondertekening door aanvrager of gemachtigde.’ Hij was niet de aanvrager, niet de opdrachtgever, niet de bestuurder en niet de aandeelhouder. Hij was dus de gemachtigde.
4. Indien het formulier doelde op de uiteindelijke natuurlijke persoon achter B.V.’s, dan had dat ook op die manier geformuleerd en gevraagd moeten worden. [
AG TS: op deze plaats staat handgeschreven een 2]. Op het moment van invullen van het formulier was dat dus niet het geval. Is formulier is later door de gemeente aangepast. Nu is de vraag: ‘Bent u, uw onderneming en/of de op de (eerder ingeleverde) bijlage genoemde personen in de afgelopen vijf jaar in Nederland of in het buitenland...’ Dat is een concrete vraagstelling, er wordt nota bene specifiek gevraagd naar personen. Terwijl de eerdere vraagstelling het woord ‘personen’ niet eens noemde.
[AG TS: hier staat handgeschreven een 3].
5. Naar de exacte bewoordingen van het formulier is er dus niets onjuist ingevuld.
[AG TS: hier staat handgeschreven een 4].
7. Cliënt heeft eerder al verklaard het formulier met behulp van zijn zoon te hebben ingevuld. Er is bij het invullen van het formulier contact geweest met de gemeente en de gemeente heeft cliënt er op gewezen dat onder andere dat deel van het formulier nog niet volledig was.
[AG TS: op deze plek staat handgeschreven een 5]Vervolgens is het formulier alsnog compleet gemaakt en is de vergunningaanvraag verder gegaan.
AG TS: hier staat handgeschreven een 6]Op pagina 2 van het dwangsombesluit onder het kopje ‘zienswijze’ laatste zin: ‘Wij hebben zoals aangegeven in het gesprek een termijn van zes maanden gesteld opdat u genoeg tijd heeft vergunningen aan te vragen en uit te voeren.’
9. Vervolgens hebben er diverse gesprekken plaatsgevonden met betrekking tot de te treffen aanpassingen. Uiteindelijk heeft dat geleid tot de aanvraag op 4 april 2018 omdat de gemeente aangaf dat dat moest. Eerder heeft hij een dergelijke aanvraag niet hoeven te doen. Wie er wanneer contacten had met de gemeente en wat er is besproken, is niet helemaal duidelijk. Er zijn diverse contacten geweest en cliënt heeft dat niet allemaal op een rij. Dat het bij de gemeente ook niet helemaal duidelijk is, blijkt alleen al uit het feit dat de gemeente mij heeft bestookt met belletjes en mij heeft gemaild nadat [betrokkene 2] als getuige was opgeroepen. De gemeente vond dat [betrokkene 2] niet als getuige hoefde te verschijnen omdat hij niets met deze kwestie te maken zou hebben en heeft daarover ook contact met het Gerechtshof opgenomen. Uit het getuigenverhoor bleek echter dat [betrokkene 2] wel degelijk wat te maken heeft gehad met deze aanvraag, hij geeft aan dat hij de aanvraag gedeeltelijk heeft behandeld.
10. Dit is relevant omdat de gemeente aangifte heeft gedaan van valsheid in geschrifte. Valsheid in geschrift vindt opzettelijk plaats. De gemeente is dus van mening dat cliënt opzettelijk valse informatie heeft gegeven. Alleen al het feit dat [verdachte] diverse contacten heeft gehad met de gemeente met betrekking tot het invullen van het formulier, blijkt wat de verdediging betreft dat er gewoonweg geen sprake was van een duidelijk formulier die
[sic]moeiteloos ingevuld kon worden. En dus dat er geen sprake is van opzet.
11. Er moet sprake zijn van bewust handelen van [verdachte] gericht op het misleiden van de gemeente [1] . Daar is geen sprake van. De gedachte dat het om een bewuste actie gaat, is ook niet te volgen omdat de bouwwerkzaamheden waar de vergunning op ziet, al door dezelfde gemeente middels dat dwangsombesluit was opgelegd. Het was geen verbouwing waar zelf om was gevraagd maar was opgelegd door de gemeente. [verdachte] had derhalve geen enkel belang bij het vals invullen van het formulier.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van D. Vrehe, zakelijk weergegeven:
2. Een formulier van de Wet Bibob en Bouwactiviteiten van de Gemeente Amsterdam, ondertekend door de verdachte en gedateerd 4 april 2018 (niet genummerd).
Dit formulier houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
3. Een uittreksel uit de Kamer van Koophandél van [B] , gedateerd 9 mei 2018 (niet genummerd).
“(…)
Rechtspersoon:
(…)
Statutaire naam [B] .
Enig aandeelhouder
Naam [verdachte]
Adres [b-straat 1] , [plaats]
Enig aandeelhouder sedert 11-02-2010
Bestuurder
Naam [verdachte]
Geboortedatum en -plaats [geboortedatum] -1953, [geboorteplaats]
4. Een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van 9 januari 2020 (niet genummerd).
Datum beslissing: 19 april 2016 Gerechtshof Amsterdam
verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet dat dat
Maat. classif. Overige mensensmokkel
Status: Onherroepelijk 11 mei 2016
Beslissing t.a.v.
Feit 1 4 Maanden Gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd
van 2 Jaren (…)
Feit 1 216 Uren Taakstraf subsidiair 108 Dagen Hechtenis (…)
5. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 17 januari 2020.
het hof begrijpt: formulier Wet Bibob en Bouwactiviteiten van de gemeente Amsterdam) ondertekend.”
“Is of zijn de aanvrager(s), opdrachtgevers, bestuurders, aandeelhouders of vennoten in de afgelopen vijf jaar: veroordeeld, een schikking aangegaan met het Openbaar Ministerie, in aanraking geweest met politie of justitie?”op het formulier Wet Bibob en Bouwactiviteiten van de gemeente Amsterdam (hierna: het formulier) naar de exacte bewoordingen van het formulier niet onjuist heeft beantwoord. De aanvrager, opdrachtgever en aandeelhouder van de omgevingsvergunning was [A] en de bestuurder was [B] . Nu voornoemde vraag geen betrekking had op natuurlijke personen, zoals de verdachte, hoefde de verdachte geen acht te slaan op zijn eigen justitiële verleden bij de beantwoording van de vraag en heeft hij de vraag derhalve juist beantwoord door het vakje “nee” aan te kruisen. Als de gemeente Amsterdam met vraag 8B doelde op (het justitiële verleden van) natuurlijke personen, dan had dit expliciet in de vraagstelling moeten staan (hetgeen in een latere versie van het formulier ook is gebeurd). De onduidelijkheid van het formulier blijkt ook uit de diverse contacten die de verdachte met de gemeente heeft gehad met betrekking tot het invullen van het formulier. De verdachte heeft het formulier niet opzettelijk onjuist ingevuld en had daarbij ook geen belang.
het hof begrijpt: formulier) heeft ondertekend. De gemeente had hem gedwongen het formulier dezelfde dag in te vullen en op te sturen, terwijl hij de taal niet begreep en nooit eerder het betreffende formulier had gezien.
Het hof overweegt als volgt.
eigenjustitiële verleden. In het uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 9 januari 2020 staat dat de verdachte op 19 april 2016 is veroordeeld door het hof Amsterdam wegens mensensmokkel (arrest onherroepelijk op 11 mei 2016). Deze veroordeling betekent dat de verdachte op vraag 8B van het formulier het vakje met “ja” had moeten aankruisen. De verdachte heeft dit opzettelijk nagelaten met het oogmerk een omgevingsvergunning te verkrijgen. De omstandigheid dat de verdachte de taal niet begreep, niet bekend was met het formulier en het onduidelijk vond, maakt dit niet anders. Het lag op de weg van de verdachte zorg te dragen voor een goede vertaling en voldoende informatie in te (laten) winnen over de precieze betekenis van de vragen bij de gemeente alvorens de vragen te beantwoorden en het formulier te ondertekenen.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.”
3.Het derde middel
De raadsvrouw heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een voorwaardelijke straf of een taakstraf gelet op de medische situatie van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door op een formulier van de gemeente Amsterdam onjuiste informatie te verstrekken. Gelet op het feit dat het niet een willekeurig formulier is, maar een integriteitsonderzoek van de gemeente en het feit dat de verdachte is veroordeeld voor een misdrijf dat betrekking heeft op hetzelfde pand waar de vergunning voor is aangevraagd, verenigt het hof zich met de door de politierechter opgelegde straf. Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, niet volstaan kan worden met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.”
(…)
De raadsvrouw merkt aanvullend nog op dat de verdachte trombose en last van zijn urinewegen heeft.
(…)
In aanvulling op de pleitaantekeningen merkt de raadsvrouw het volgende op waarbij de nummers
7. bij een eventuele veroordeling verzoek ik, subsidiair, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De verdachte lijdt aan trombose en heeft problemen aan zijn urinewegen. Natuurlijk