‘
TOELICHTING IMMATERIËLE SCHADE VAN [slachtoffer]
is een kwetsbare vrouw die heel gemakkelijk is te beïnvloeden. Zij was net ontsnapt aan een gewelddadige echtgenoot en verbleef in een "Blijf van m'n Lijf Huis". Bij haar is bovendien sprake van een verstandelijke beperking en zij had schulden. Onder deze omstandigheden kwam zij verdachten [medeverdachte 4] en [verdachte] tegen. Ze was op zoek naar warmte en veiligheid en deze verdachten leken haar dit te kunnen bieden. Zij was verliefd op verdachte [medeverdachte 4] en hij wist haar met mooie praatjes aan zich te binden. (…) Toch heeft ze in die periode ook een suïcidepoging gedaan, ergens voelde ze wel aan dat het niet goed zat, maar ze kon dit niet benoemen en ze voelde zich hierdoor heel machteloos en moedeloos.
Verdachten hebben doelbewust misbruik gemaakt van haar kwetsbare positie en zij hebben het vertrouwen dat zij in hen had enorm geschaad. Dit heeft haar zelfvertrouwen en haar vertrouwen in anderen zeer ernstig beschadigd.
Cliënte voelt zich hierdoor zeer ernstig aangetast in haar lichamelijke en geestelijke integriteit. Ze geeft aan dat ze alle vertrouwen in mensen is verloren; was ze eerst te goed van vertrouwen, nu durft ze niemand meer te vertrouwen. Ze heeft erg veel moeite om haar leven weer op de rails te krijgen en ze heeft dagelijks begeleiding nodig, ik wil hierbij verwijzen naar het evaluatieverslag van maatschappelijk werkster [betrokkene 1] , d.d. 24-11-2016.
Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijk ingrijpende gebeurtenissen ernstige psychische schade veroorzaken. Ik wil hierbij ook uitdrukkelijk verwijzen naar de schriftelijke slachtofferverklaring.
Cliënte woont tot op heden in een beschermde opvang voor slachtoffers van mensenhandel waar ze begeleiding krijgt, maar helaas ontvangt zij tot op heden geen therapie terwijl ze aangeeft dit heel hard nodig te hebben. Volgens haar begeleiders is haar problematiek te groot waardoor het tot nog toe niet is gelukt om passende hulpverlening voor haar in te schakelen. Onlangs is zij doorverwezen naar Mediant, zie bijgevoegde oproepen en zal behandeling eindelijk worden gestart. Cliënte is hier heel boos en verdrietig over, hetgeen bleek tijdens het laatste getuigenverhoor bij de rechter commissaris. Zij heeft het gevoel dat haar leven niets meer waard is en zij heeft aangegeven dit jaar verscheidene suïcidepogingen te hebben ondernomen.
Gezien bovenstaande en verwijzend naar de hierboven genoemde jurisprudentie lijkt een bedrag van € 15000,- als voor immateriële schade ten minste redelijk. Hierbij is rekening gehouden met de zeer kwetsbare positie van cliënte en de gevolgen die het gebeurde tot op de dag van vandaag hebben. Het bedrag is hierdoor bepaalbaar en vormt geen onevenredige belasting voor de strafzaak.
Ik wil hierbij verwijzen naar een uitspraak de Rechtbank Amsterdam d.d. 22 april 2016, met parketnummer: 13/728131-15 (bijgevoegd) waarbij aan een jong meisje dat gedurende zes maanden was uitgebuit in de prostitutie een bedrag van €15.000,- is toegekend voor immateriële schade.
Nu kan er discussie ontstaan of alle psychische schade kan worden toegeschreven aan de ten laste gelegde feiten. In dit verband wil ik u wijzen op een uitspraak van de rechtbank Almelo van 16 december 2009 met rolnummer: 09-301, opgenomen in de Smartengeldgids 2015 onder nummer: 756 (bijgevoegd) waarbij ten aanzien van de immateriële schade ten gevolge van bedreiging het volgende wordt overwogen: “Deze bedreiging heeft haar psychische situatie niet veroorzaakt, maar wel verslechterd. Om die reden is er meer immateriële schade ontstaan van een bedreiging dan ‘normaal’ het geval is."
Cliënte acht alle verdachten hoofdelijk aansprakelijk voor haar immateriële schade, waarbij [medeverdachte 4] voor de hele periode (11 weken), € 15000,- en de overige verdachten voor de periode waarin zij door hen is uitgebuit; Verdachte [verdachte] (5 weken), hoofdelijk voor € 6818,18) [betrokkene 2] en [medeverdachte 2] (2 weken), hoofdelijk voor € 2727,27 en [medeverdachte 3] (6 weken), hoofdelijk voor € 8181,18
TOELICHTING MATERIELE SCHADE VAN [slachtoffer]
Cliënte heeft haar inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden afgestaan. Zij heeft prostitutiewerk gedaan in de periode vanaf eind augustus 2015 tot 18 december 2016
(BFK: 2015).
Uit de jurisprudentie blijkt dat afgedragen inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden vaak lastig zijn te berekenen, daarom moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van objectieve gegevens die zich in het dossier bevinden. Ik wil hierbij verwijzen naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 juli 2014 (ECLI:NL:RBAMS:2014:4783). In deze uitspraak overweegt de rechtbank als volgt: “
Noodzakelijkerwijs is het toe te kennen bedrag een inschatting van de geleden schade. Harde gegevens met betrekking tot het aantal uren dat gewerkt is, het aantal klanten dat per dag werd ontvangen en de inkomsten die daarmee werden verdiend, zijn immers niet voorhanden.
De rechtbank gaat er van uit dat het aantal klanten per dag wisselend is geweest, er zullen ‘goede’ en ‘slechte’ dagen tussen hebben gezeten. Het vaststellen van een forfaitair bedrag kan daarom slechts met een ruime marge en moet met de nodige voorzichtigheid geschieden.”
Ook in dit geval ontbreken harde gegevens. Uit de stukken komt het volgende naar voren;
Cliënte geeft aan dat zij in de ten laste gelegde periode dagelijks lange dagen werkte en gemiddeld drie klanten per dag had, maar dat er ook dagen waren dat ze geen klanten had. Een klant betaalde € 60,- voor een half uur, € 100,- per uur en € 20,- extra voor pijpen zonder condoom. Soms bleef een klant enkele uren. In Rotterdam werden weer andere bedragen genoemd.
Uitgaande van een minimumbedrag van € 100,-- per dag komt dit over de gehele periode neer op € 5500,-. (uitgaande van 5 dagen per week, vier weken per maand, gedurende tenminste 11 weken). Dit is een inschatting op het minimum waarbij zowel voor wat betreft het aantal gewerkte dagen als het afgedragen bedrag een conservatieve inschatting is gemaakt en er derhalve geen ingewikkelde berekening hoeft te worden gemaakt met betrekking tot kosten voor levensonderhoud.
(…)
Afgaande op bovenstaande berekening lijkt een bedrag van
€ 5500,- tenminste redelijk.
Ik wil hierbij verwijzen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 10 december 2010 LJN: BO7662 waarin een bedrag van € 100.000,- is toegekend voor afgedragen inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden. In deze uitspraak wordt verwezen naar beide hieronder genoemde uitspraken waarbij het Hof heeft bepaald dat de berekening van € 100,- per dag voor afgestane inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden een schatting op het minimum betreft. Deze uitspraak is bij arrest van 3 januari 2013 van het Gerechtshof Arnhem, zittinghoudende te Leeuwarden bevestigd (LJN;BV0005) voor wat betreft de vordering benadeelde partij en vervolgens ook door de Hoge Raad (Verwezen wordt naar (…) het arrest van het Gerechtshof Arnhem van 15 juli 2009 waarbij aan de benadeelde partij een bedrag van € 45.000,- voor afgestane inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden is toegekend, waarbij is uitgegaan van € 100,- per dag. Het Hof acht het aannemelijk dat het gevorderde bedrag van materiële schade een schatting op het minimum betreft. Voorts wordt verwezen naar een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 februari 2010 waarbij een bedrag van € 45000,- is toegekend voor zowel immateriële als materiële schade, € 40.000,- voor afgedragen inkomsten en € 5000,- voor immateriële schade. Ook hier is het Hof uitgegaan van € 100,- per dag.)
In een recent arrest van het Gerechtshof Den Haag van 15 september 2016 (ECLI:NL:GHDHA:2016:2681) wordt dit nogmaals bevestigd waarbij het Hof aangeeft; "Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep genoegzaam is gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade hebben geleden.
De vorderingen van de benadeelde partijen zijn door twee van hen slechts onderbouwd met geschatte inkomsten en geschatte kosten, en in een geval met jaarinkomsten volgens de belastingdienst en voor het overige met geschatte inkomsten en geschatte kosten. De onderbouwing van de vorderingen van de drie benadeelde partijen laat daarmee ernstig te wensen over.
Het hof acht evenwel in de lijn van de staande jurisprudentie in mensenhandelzaken aannemelijk dat de aangeefsters per dag dat zij in de prostitutie werkten ieder €100,- per gewerkte dag hebben afgedragen aan de verdachte en zijn mededader. De bewezen verklaarde periode betreft ten aanzien van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] respectievelijk 38 maanden, 69 maanden en 106 maanden. Het hof gaat er hierbij - in het voordeel van de verdachte - van uit dat de aangeefsters vijf dagen per week werkten, dat een maand vier weken omvat en dat de aangeefsters gemiddeld zes weken per jaar niet hebben gewerkt in de prostitutie."
Cliënte is gedurende de gehele periode door verschillende verdachten op verschillende plaatsen uitgebuit.
Uitgaande van de volgende gegevens, Amsterdam van 31 augustus 2015 tot 7 oktober 2015, Ridderkerk van 25 oktober tot 13 november en Rotterdam van 13 november tot 18 december 2015, komt de berekening van de afgedragen inkomsten neer op het volgende.
Cliënte acht verdachte [medeverdachte 4] aansprakelijk voor dit gehele bedrag van € 5500,- en medeverdachte [verdachte] , hoofdelijk aansprakelijk voor een bedrag van € 2500,- voor de periode van 31 augustus 2015 tot 7 oktober 2015, verdachte [medeverdachte 2] en [betrokkene 2] hoofdelijk aansprakelijk voor een bedrag van € 1000,- voor de periode van 25 oktober 2015 tot en met 13 november 2015 en verdachte [medeverdachte 3] hoofdelijk aansprakelijk voor een bedrag van € 3000,- voor de periode van 25 oktober 2015 tot en met 17 december 2015.
Hier komt voor verdachte [verdachte] nog een bedrag bij van € 210,60 voor de sieraden van [slachtoffer] die zij heeft verkocht. (…)’