Conclusie
Nummer20/02584
eerstemiddel klaagt dat het hof onvoldoende en/of onbegrijpelijk gemotiveerd is afgeweken van het namens de verdachte aangevoerde uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, inhoudende dat de verdachte recht had op de betalingen zoals door hem zijn gedeclareerd voor zijn werkzaamheden voor de Stichting Leefbaar Amsterdam. Het
tweedemiddel klaagt dat het hof het ter terechtzitting in hoger beroep gedane verzoek om de getuige [betrokkene 1] te horen onvoldoende en/of onbegrijpelijk gemotiveerd heeft verworpen. Het
derdemiddel klaagt over de bewijsvoering van de onder 4 bewezenverklaarde oplichting.
Bewezenverklaring en bewijsoverwegingen
- valse facturen opgemaakt op naam van de bedrijven [A] B.V. en [C] en [B] en [D] voor werkzaamheden die nooit hebben plaatsgevonden en
- deze facturen geantedateerd door de facturen op een latere datum op te maken dan de data die op de facturen vermeld staan en
- deze facturen verzonden naar en/of verstrekt aan de Stichting Leefbaar Amsterdam '92,
- waardoor die stichting werd bewogen tot bovenomschreven afgiften.’
Het standpunt van de verdediging
Middel 1: Uitdrukkelijk onderbouwd standpunt
eerstemiddel klaagt dat het hof onvoldoende en/of onbegrijpelijk gemotiveerd is afgeweken van een namens de verdachte aangevoerd uitdrukkelijk onderbouwd standpunt.
Essentie en achtergrond
BFK: dat hij) voor Leefbaar werkte. Hij zou [betrokkene 4] helpen met advies. Volgens haar was hij: "Best vaak bij de gemeente te vinden". Dan spreekt zij over 2005. [verdachte] zou lobbywerk doen.
Middel 2: verwerping getuigenverzoek
tweedemiddel klaagt dat het hof het ter terechtzitting in hoger beroep gedane verzoek om de getuige [betrokkene 1] te horen onvoldoende en/of onbegrijpelijk gemotiveerd heeft verworpen.
Nader horen getuige [betrokkene 1]
Middel 3: bewijsklacht oplichting
voordat’ de desbetreffende factuur is gedateerd en er met betrekking tot die factuur geen nadere feiten en omstandigheden zijn vastgesteld, zou die factuur niet het oplichtingsmiddel kunnen vormen waardoor de Stichting tot betaling van dat bedrag is bewogen, aldus het middel. ’s Hofs redenering zou zich ook niet verhouden tot het feit dat in verband met de oplichting bewezen is verklaard dat de gebruikte facturen geantedateerd zijn. De verklaring van de verdachte dat deze factuur zou zijn betaald op basis van een concept zou voorts een veronderstelling van de verdachte zijn; die veronderstelling zou niet als oplichtingsmiddel kunnen worden aangemerkt. Al met al zou niet blijken op grond waarvan de Stichting op 24 maart 2006 € 10.808,77 heeft betaald. De steller van het middel wijst er daarbij ‘(t)en overvloede’ op dat de factuur van 29 maart 2006, zoals onder feit 1 ad G in de tenlastelegging is opgenomen, ziet op een ander bedrag dan de Stichting op 24 maart 2006 heeft betaald, te weten € 10.800,44.
Redengevende feiten en omstandigheden’(ten aanzien van feit 1 én 4) stelt het hof vast dat uit de afschriften van de bankrekening van de Stichting blijkt dat op 24 maart 2006 een bedrag van € 10.808,77 naar de rekening ten name van [betrokkene 3] is overgeschreven. Van de bankrekening van de Stichting zijn vervolgens op 10 april 2006 twee bedragen overgeschreven naar de rekening ten name van [betrokkene 3] . Daarbij gaat het om bedragen van (respectievelijk) € 5.747,70 en € 14.815,50. In totaal is dat € 31.371,97.