Conclusie
Nummer21/03967
Inleiding
De procedure in eerste aanleg
Anders gezegd, het beschermen van eigen huis en haard tegen terreur kan en mag geen terrorisme heten, ook niet als dit wordt georganiseerd en gefaciliteerd door een terroristische organisatie”, aldus oordeelde de rechtbank.
Het bestreden arrest
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
legde en in het procesdossier gevoegde pleitaantekeningen – op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het ingestelde hoger beroep. Zij heeft daartoe kort gezegd aangevoerd dat het Openbaar Ministerie in dit geval geen rechtens te respecteren belang heeft bij het instellen van het hoger beroep, waarbij haar cliënt nogmaals wordt onderworpen aan een belastende strafprocedure omdat het Openbaar Ministerie meent dat de rechtbank wel tot de juiste uitkomst is gekomen, maar daarvoor een andere motivering heeft gegeven dan het Openbaar Ministerie wenselijk acht.
Het middel
Het rechtskader
point d’intérêt, point d’action’-beginsel. [3]
point d’intérêt, point d’actiontot uitdrukking in artikel 404 Sv waarin is bepaald dat de verdachte geen hoger beroep kan instellen tegen een algehele vrijspraak. Ook in de jurisprudentie komt het beginsel van
point d’intérêt, point d’actioninmiddels tot uiting, in dagvaardingszaken voor het eerst (nadrukkelijk) [4] in HR 22 februari 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC9649,
NJ1994/306 m.nt. Van Veen. In die zaak had het hof het OM niet-ontvankelijk verklaard omdat een tweede dagvaarding in de strafzaak van de verdachte te vroeg was uitgebracht terwijl op de eerste dagvaarding nog niet onherroepelijk was beslist. Tegen die beslissing stelde de verdachte cassatieberoep in. De Hoge Raad verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep nu niet kon blijken dat hij daarbij ‘enig in rechte te respecteren belang’ had. In zijn conclusie voorafgaande aan het arrest merkte toenmalig A-G Van Dorst op:
NJ2009/7, was er wel een processueel belang voor het OM. In die zaak had het hof het OM én de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in de door hen ingestelde rechtsmiddelen. Tegen deze uitspraak stelde de advocaat-generaal bij het hof beroep in cassatie in. Blijkens de appelmemorie was dat beroep met name gericht tegen de vrijspraak van het aan de verdachte onder 3 primair ten laste gelegde feit alsmede de strafoplegging. Ter terechtzitting in hoger beroep had de advocaat-generaal echter verklaard dat het OM bij nader inzien bereid was te berusten in het vonnis van de rechtbank indien de verdachte zou afzien van hoger beroep in de ontnemingszaak. Daarover had de advocaat-generaal voorafgaande aan de zitting overleg gevoerd met de verdediging. Nu de verdachte niet bereid bleek aan die voorwaarde te voldoen, had het OM zijn hoger beroep in de strafzaak niet ingetrokken en gehandhaafd. Het hof verklaarde het OM niet-ontvankelijk in zijn hoger-beroep wegens het ontbreken van enig rechtens te respecteren belang bij voortzetting van het appel en overwoog daartoe dat in de onderhavige strafzaak het handhaven van het appel van het OM blijkbaar uitsluitend was gebaseerd op verdachtes proceshouding in de ontnemingszaak, terwijl niet was aangegeven, noch viel in te zien hoe de uitkomst van de strafzaak doordoor beïnvloed kon worden. De Hoge Raad casseerde echter en oordeelde als volgt:
38. Ik meen dat de Hoge Raad de mogelijkheid van een relevant processueel belang bij een rechtsmiddel tegen de redengeving van een op zich niet onwenselijk geachte beslissing, zoals de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging, niet hoeft uit te sluiten. Wel kan in een dergelijk uitzonderlijk geval gevergd worden van degene die van een rechtsmiddel gebruik maakt dat door hem het belang nadrukkelijk wordt onderbouwd.