Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.De procedure
2 zij op of omstreeks 22 juli 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, - [verbalisant 1] , heeft mishandeld door eenmaal of meermalen met kracht in de (wijs)vinger van die voornoemde [verbalisant 1] , althans in zijn hand te bijten, en/of - [verbalisant 2] heeft mishandeld door die [verbalisant 2] een of meerdere malen in haar schaamstreek, in elk geval tegen haar lichaam, te trappen.”
De politierechter verwerpt beide verweren en overweegt daartoe als volgt. Gelet op de vrijspraak voor feit 1 en de geldige verblijfsstatus die verdachte als Nederlandse staatsburger toekomt, is zowel de aanhouding ter zake overtreding van artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht (huisvredebreuk) als op grond van de Vreemdelingenwet, inderdaad onrechtmatig. Dat geeft verdachte echter niet het recht om zich op deze wijze tegen haar aanhouding te verzetten, zodat zij van de mishandeling zou moeten worden vrijgesproken. Uit het dossier volgt dat verdachte eerst [verbalisant 2] in het kruis heeft getrapt en vervolgens [verbalisant 1] in zijn vinger heeft gebeten. Er waren minder ernstige vormen van verzet voorhanden om zich tegen de aanhouding te verzetten. Deze reactie was echter buitenproportioneel. Een beroep op noodweer, voor zover de raadsvrouw daarop doelde, slaagt daarom niet.”
De agenten zijn zonder toestemming van de bewoners (moeder en dochter […] ) binnengetreden in de woning/kamer die zij bewoonden aan de Walborg 2A te Amsterdam (p. 019, 021). Zij hadden evenmin een machtiging binnentreden, in de middag van 22 juli 2019 is door de hulpofficier van justitie, de heer Londeman, alsnog het binnentreden zonder machtiging gesanctioneerd op basis van de Vreemdelingenwet. Dit op aangeven van verbalisant [verbalisant 1] , die had meegedeeld dat zij twee vrouwen hadden aangehouden, als verdacht dat ze zich illegaal in Nederland zouden ophouden en dat ze ter beschikking moesten worden gesteld van de AVIM (Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel van de politie eenheid Amsterdam). Verbalisant [verbalisant 1] liegt: ze hadden immers de vrouwen aangehouden wegens verdenking van huisvredebreuk.
onrechtmatig binnentredenZie hiervoor: de agenten zijn binnengetreden zonder machtiging binnentreden en zonder toestemming van de bewoners. Het binnentreden in de woning van [verdachte] en haar dochter was derhalve onrechtmatig, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim oplevert. De privacy van [verdachte] en haar dochter is geschonden.
In een rapport van TNO wordt over de mogelijke effecten van pepperspray vermeld: de ogen (onvrijwillige sluiting en tijdelijke verblinding), de huid (roodheid, pijn en ongevoeligheid), luchtwegen (verlamming van de keet, kortademigheid, hoesten en slijmafscheiding) en motoriek (verlies van controle over de lichaamsmotoriek, dubbelklappen, ernstig trillen en gevoelens van desoriëntatie en paniek). ik meen dat in deze kwestie de pepperspray niet rechtmatig gebruikt is. De Ambtsinstructie voor de politie luidt, ten aanzien van het gebruik van pepperspray en voor zover hier relevant:
Conclusies tot zover:
1 er was sprake van onrechtmatig binnentreden
2 er was sprake van een onrechtmatige aanhouding
3 er was sprake van onrechtmatig gebruik van pepperspray”
Verklaringen verdachte en getuigen
Ik deed het niet expres.
Ik heb niet gebeten. Als ik dat heb gedaan (schoppen en slaan) is dat gebeurd tijdens de worsteling met de agenten. Ik wilde loskomen. De politieagenten hielden mijn handen vast. Ik heb de vrouwelijke agent niet getrapt. Ik lag op de grond, ik wilde mijzelf vrij krijgen. Mijn been of mijn lichaam is misschien tegen die agent gekomen tijdens het worstelen.
verklaring [verdachte] ttzZij namen mijn dochter mee naar buiten. Ik hoorde haar huilen en gillen, maar ik kon niet naar haar toe. Toen ik rustig was geworden hebben ze de deur weer open gemaakt. Eenmaal buiten heeft een andere politieagent mijn hand vastgepakt en heeft de agent die ook binnen was pepperspray in mijn ogen gespoten. Ik begon te gillen en te schreeuwen, waarop de mannelijke agent erbij kwam en mij naar de grond heeft gebracht. (...) Daarna heeft hij mijn hoofd tegen de grond geduwd en weer pepperspray in mijn ogen gespoten.
Ik weet wel zeker dat er handen voor mijn mond werden gehouden en dat daardoor een vinger in mijn mond kwam.’
Over het pepperen verklaart zij: De eerste keer stond ik, de tweede keer lag ik op de grond.
Op het moment dat ik naar buiten wilde stappen werd ik aan beide armen vastgepakt en geboeid.
Ik zag ook dat een van de agenten tegen het hoofd van mijn moeder sloeg en ik zag dat ze. pepperspray in de ogen van mijn moeder deden.
verklaring [betrokkene 1] bii rechter-commissaris[betrokkene 1] blijft bij haar eerder afgelegde verklaring en het hiervoor opgetekende relaas, en geeft daarnaast - op vragen van de rechter-commissaris, de raadsvrouw van [verdachte] en de officier van justitie - nog aan dat zij eerst door de politie was opgetild en dat daarna haar moeder de kamer uit kwam; zij stond toen op een afstand van ongeveer 3 meter met haar gezicht naar de deur van hun kamer. Dat betekent dat zij wat er voorviel toen haar moeder de kamer uit kwam heeft kunnen zien. Zij heeft gezien dat [verdachte] meteen toen zij de deur uit kwam door twee agenten aan haar twee armen werd beetgepakt, naar de grond werd gewerkt en dat [verdachte] van dichtbij twee keer is gepepperd, dat ze toen niets zag, en dat ze met haar handen en voeten bewoog.
(…)
conclusies naar aanleiding van de verklaringenEr is veel geweld gebruikt tegen [verdachte] en haar dochter. Uit de geweldsrapportage en de verklaringen van [betrokkene 2] en dochter [betrokkene 1] blijkt dat [verdachte] is geslagen. Uit de verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] blijkt dat er ook door een agent is geschopt (!), naar alle waarschijnlijkheid is [betrokkene 1] geschopt. Er is pepperspray gebruikt.
Het geheel speelde zich (net) buiten de kamer van [verdachte] af, zo blijkt uit de meeste verklaringen. Alleen [betrokkene 3] verklaart dat het pepperen en tegenstribbelen in de kamer van [verdachte] gebeurde.
is, toen zij de kamer uit kwam, direct door 2 agenten bij beide armen vast gepakt, zo blijkt uit meerdere verklaringen ( [verdachte] ttz, [betrokkene 1] RC, [verbalisant 2] ).
Geen van de getuigen heeft [verdachte] zien schoppen of trappen (toen zij de kamer uit kwam). Alleen [verbalisant 2] en [verbalisant 1] verklaren dat. Deze verklaringen zijn tegenstrijdig, nu [verbalisant 2] stelt dat [verdachte] haar schopte toen ze al door twee agenten was vastgepakt en [verbalisant 1] stelt dat [verdachte] dat meteen deed toen zij de kamer uit kwam.
Er was sprake van een worsteling, een (heftig) tegenstribbelen van [verdachte] ( [betrokkene 3] , [betrokkene 2] , [betrokkene 4] ). [betrokkene 4] herhaalt een paar keer dat er sprake was van veel trekken en duwen. Hij heeft geen schoppen gezien.
Het bijten vond plaats toen [verdachte] op de grond lag (verklaring [verbalisant 1] ), dus toen er zeker al pepperspray was gebruikt.
De onduidelijke communicatie rondom haar verblijf in de woonvoorziening en het gegeven dat haar 16-jarige dochter bij de uitzetting in haar beleving door de politie hardhandig werd aangepakt, lijken ons inziens een grote rol te hebben gespeeld bij haar gedrag’. En verderop: ‘ze raakte enkel in paniek, omdat haar dochter astma en sikkelcelziekte heeft’.
omdat [verdachte] zich tegen de onrechtmatige aanhouding mocht verzetten. Er was sprake van een wederrechtelijke aanhouding, en dus van een wederrechtelijke aanranding, waartegen zij zich met gepaste middelen mocht verzetten. [verdachte] beroept zich dan ook op noodweer(exces). [verdachte] heeft, door met haar hoofd heen en weer te bewegen tijdens het pepperen en door flink tegen te stribbelen (duw- en trekwerk) niet in strijd met het subsidiariteits- en proportionaliteitsvereiste gehandeld. Voor zover zij de grenzen van noodzakelijke verdediging overschreed is dat het rechtstreekse gevolg van de hevige gemoedsbeweging die weer het gevolg was van allereerst de weigering de berichten van de advocaat af te wachten en vervolgens het jegens eerst haar dochter en daarna jegens haar zelf toegepaste geweld en het gebruik van de pepperspray.”
Het hof neemt op grond van de bevindingen van de bij het voorliggende incident betrokken politieambtenaren het volgende als vaststaand aan.
Op 22 juli 2019 omstreeks 9.50 uur kregen hoofdagent [verbalisant 1] en inspecteur [verbalisant 2] de opdracht om naar De Walborg, een instelling voor noodopvang van dak- en thuislozen in Amsterdam, te gaan, alwaar twee Ghanese dames niet wilden vertrekken. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn om 10.02 uur ter plaatse gekomen en hebben toen eerst gesproken met medewerkers van De Walborg, onder wie een leidinggevende, die uitlegden dat de dames het pand uiterlijk om 09.00 uur hadden moeten verlaten, maar dat zij dit niet hadden gedaan. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , die in uniform waren gekleed, zijn naar de kamer van de betreffende dames (naar later bleek: de verdachte en haar dochter) gelopen en hebben hen meegedeeld dat zij op last van het personeel de noodopvang moesten verlaten. De verdachte en haar dochter gaven hierop op luide toon te kennen dat zij er niet aan dachten om te vertrekken en dat hun advocaat had gezegd dat zij mochten blijven. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben de verdachte en haar dochter vervolgens gesommeerd de kamer op te ruimen en hun spullen te pakken. Daarna hebben [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de kamer verlaten. Na 30 minuten bleek dat er nog niets was opgeruimd. Hierop hebben [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de verdachte en haar dochter nog eens vijf minuten de tijd gegeven voor het inpakken van hun spullen. Na het verstrijken van die laatste termijn hebben [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de verdachte en haar dochter een laatste waarschuwing gegeven en daarbij gezegd dat als zij niet uit eigener beweging zouden vertrekken, zij daarbij fysiek zouden worden geholpen. Omdat de verdachte en haar dochter ook toen nog steeds geen aanstalten maakten om te vertrekken, hebben [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de dochter van de verdachte samen met hun inmiddels ter plaatse gekomen collega’s vastgepakt en de kamer uit getrokken. Om te voorkomen dat de verdachte zich met de aanhouding van haar dochter zou bemoeien, is de deur van de kamer dichtgedaan en dicht gehouden. Onderwijl heeft de verdachte staan schreeuwen en hard tegen die deur staan bonken. Nadat de dochter van de verdachte was overgedragen aan een collega, hebben [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de deur van de kamer geopend. Hierop kwam de verdachte schoppend en slaand naar buiten. Daarbij kreeg [verbalisant 2] een harde schop in haar schaamstreek, waardoor zij veel pijn ervoer. Daarop heeft [verbalisant 1] de verdachte bij de linkerarm en zijn collega [verbalisant 3] haar bij de rechterarm gepakt. De verdachte probeerde zich met grote kracht los te rukken en schreeuwde hysterisch. Toen zij naar de grond was gebracht, deed zij haar armen onder haar lijf, waarna is geprobeerd haar handen weer onder haar lichaam vandaan te trekken. Toen [verbalisant 1] met zijn rechterhand haar ogen wilde bedekken om haar te desoriënteren, heeft de verdachte zeer krachtig in de rechter wijsvinger van [verbalisant 1] gebeten, waardoor hij een hevige pijn voelde en het uitschreeuwde. Om dit geweld te laten stoppen heeft [verbalisant 3] de verdachte een aantal klappen op het hoofd gegeven en, toen zij hierop niet reageerde en nadat zij haar had gewaarschuwd, pepperspray gebruikt. Pas toen verslapten de armen van de verdachte en kon zij worden geboeid. De vinger van [verbalisant 1] kwam los toen zijn collega druk op de schouder van de verdachte uitoefende. Blijkens het proces-verbaal van aanhouding (pagina 21) hebben [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de verdachte omstreeks 11:00 uur op heterdaad aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof ziet, anders dan de raadsvrouw, geen goede reden om uit te gaan van een andere feitelijke gang van zaken dan door de bij het incident betrokken politieambtenaren is opgetekend. Niet alleen kan, zo blijkt ook uit het bepaalde in artikel 344, tweede lid, Sv, in de betrouwbaarheid van een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar — dus ook in dat van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] — een bijzonder vertrouwen worden gesteld, maar bovendien versterken de bevindingen van de verschillende politieambtenaren elkaar en vinden deze weerklank in de verklaringen die medewerkers van De Walborg hebben afgelegd, zoals [betrokkene 5] en [betrokkene 6] . Voor zover de raadsvrouw bij de door haar gevoerde verweren is uitgegaan van een andere feitelijke gang van zaken, missen deze reeds om die reden doel.
Evenzeer anders dan de raadsvrouw vermag het hof niet in te zien hoe de verdachte hier [verbalisant 2] een harde schop in de schaamstreek heeft kunnen geven en zeer krachtig in de vinger van [verbalisant 1] heeft kunnen bijten, zonder opzet op het mishandelen van deze twee verbalisanten te hebben gehad. Dat de verdachte tot haar handelen zou zijn gekomen uit paniek, desoriëntatie en de bezorgdheid om haar dochter laat onverlet dat zij willens en wetens tot geweldstoepassing is overgegaan. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt derhalve verworpen.
Ook dit verweer faalt. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben op basis van de informatie die zij kregen van de medewerkers van De Walborg, waaronder een leidinggevende, tot de conclusie kunnen komen dat jegens de verdachte een redelijk vermoeden van schuld terzake van huisvredebreuk bestond. Zij waren daarom bevoegd om de verdachte op die grond op heterdaad aan te houden. Dit wordt niet anders doordat de politierechter de verdachte later van het haar onder 1 tenlastegelegde heeft vrijgesproken (vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:709).
3.Het middel
4.Juridisch kader
5.Bespreking van het middel
Eerste deelklacht: