Overig onderzoek gegevensdragers [verdachte] en [betrokkene 1]
Afbeeldingen iPhone 6 [verdachte]
Op de iPhone 6 is een hoeveelheid afbeeldingen aangetroffen: Er is onder meer een afbeelding aangetroffen van een automatisch vuurwapen, met daarnaast twee houders en een doosje munitie. Op het doosje van de munitie staat 9 mm Luger. Deze afbeelding is aangemaakt op 18 november 2017. Ook is een afbeelding aangetroffen van een vuurwapen, merk Pietro Berretta. Deze afbeelding is aangemaakt op 23 november 2017. De afbeeldingen zijn niet gemaakt met de iPhone 6, maar zijn mogelijk afkomstig van het internet of opgeslagen nadat deze van een derde zijn ontvangen.
WhatsApp-gesprekken [betrokkene 1]
Bij de doorzoeking op het adres van [betrokkene 1] is een laptop in beslag genomen waarop onder meer Whatsapp-gesprekken zijn aangetroffen die onder de naam ‘ [bijnaam 1] ’ zijn verstuurd met het telefoonnummer dat bij [betrokkene 1] in gebruik was. Tussen ‘ [bijnaam 1] ’ en ‘ [bijnaam 2] ’ zijn tussen 12 september 2017 en 28 oktober 2017 de volgende WhatsApp-contacten geweest, waarvan de gesprekken zijn vertaald door een tolk in de Surinaamse taal:
- [bijnaam 1] stuurt een foto van een wapen.
[bijnaam 1] : ‘hij wacht op mijn antwoord nu’.
- [bijnaam 2] : ‘die man heeft die geld al achtergelaten bij me.’
- [bijnaam 2] : ‘(…) ga voor de hele team nakoes (vuurwapens) brengen. We gaan deze junta (klus) serio (serieus) doen (…)’
- [bijnaam 1] : ‘100’.
Hete torie
Bij het uitlezen van de iPhone 6 is een WhatsApp-gesprek aangetroffen van 15 november 2017 met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] , te weten [betrokkene 5] , waarin [verdachte] vraagt: ‘Heb je niet iemand die op een hete torie wilt?’
In een gesprek op 3 januari 2018 tussen [betrokkene 1] en zijn broer en neef in het huis van bewaring heeft [betrokkene 1] gezegd:
- “door mij is die torie geslaagd (...)”
- “(. . .) ik ben nog jong,' ik ben sowieso max vijfendertig ben ik weer buiten”.
Door een tolk in de Surinaamse taal is aangegeven dat met ‘een hete torie’ wordt bedoeld:
'een gevaarlijke zaak (iets waar je voor moet uitkijken)’.
Verklaring en alternatief scenario [verdachte]
heeft een alternatief scenario naar voren gebracht. Na zich bij de politie hoofdzakelijk op zijn zwijgrecht te hebben beroepen heeft hij eerst ter zitting van de rechtbank van 31 mei 2018 een verklaring afgelegd. Bij die gelegenheid heeft hij - kort samengevat - het volgende verklaard. Hij is bij een bodybuildersgala door iemand gevraagd om te rijden voor een ripdeal vanaf de woning van het slachtoffer. Deze ripdeal zag op het afpakken van het slachtoffer van een hoeveelheid cocaïne. Hij zou alleen als chauffeur optreden. Twee of drie dagen daarna, op 14 of 15 november 2017, is [verdachte] met [betrokkene 3] richting de locatie gereden maar voortijdig omgedraaid omdat [betrokkene 3] hem afraadde de ripdeal te doen. Daarna heeft [verdachte] tegen degene die hem had gevraagd, gezegd dat hij niet meer mee wilde werken, omdat het hem te lang duurde. Vervolgens is hem als alternatief gevraagd of hij dan wilde wachten op een parkeerplek in de buurt, om daar iemand - het hof begrijpt: (één van) de daadwerkelijke uitvoerder(s) van de ripdeal - op te halen en naar huis te brengen. Daarmee heeft [verdachte] ingestemd.
Op de bewuste ochtend is [verdachte] samen met [betrokkene 1] naar de parkeerplaats gereden. Op de parkeerplaats is [betrokkene 1] naar een andere auto gegaan en heeft op de bestuurdersstoel plaatsgenomen. [verdachte] heeft geen andere persoon gezien, maar het was de bedoeling dat [betrokkene 1] samen met iemand anders zou vertrekken. Dat was hem verteld. In de tussenliggende periode was er geen mogelijkheid tot contact met [betrokkene 1] . Toen [betrokkene 1] terugkwam, stak hij die andere auto in brand. Vervolgens legde hij iets in de kofferbak van de auto waarin [verdachte] zat te wachten. [verdachte] ging ervan uit dat het de afgepakte drugs waren. [betrokkene 1] is ingestapt en ze zijn weggereden. [verdachte] heeft niet gevraagd of de ripdeal was gelukt, omdat hij in paniek was na de brandstichting. Voor in de auto lag een zak met kleding van [verdachte] . [betrokkene 1] heeft die kleding achter neergelegd. Op die manier zouden kruitsporen op de kleding van [verdachte] terecht kunnen zijn gekomen. [verdachte] had handschoenen bij zich, omdat hij deze voor zijn werk gebruikte. [betrokkene 1] had ook handschoenen bij zich en heeft in de auto zijn trui uitgetrokken.
In de kern bezien komt de lezing van de verdachte er dus op neer dat [betrokkene 1] en een ander de liquidatie hebben gepleegd, terwijl hij in de veronderstelling verkeerde dat het om een ripdeal ging, en dat hij niet aanwezig was bij de liquidatie omdat hij op de Componistenlaan in de Volkswagen Golf zat te wachten totdat (één van) de uitvoerders van de ripdeal zou(den) terugkomen.
Weging en waardering van het alternatieve scenario
Uit de onderzoeksresultaten leidt het hof af dat [verdachte] op 12 november 2017 (van een onbekend gebleven opdrachtgever) informatie heeft verkregen over het slachtoffer [slachtoffer] . Twee dagen later is hij naar [plaats] gereden om de omgeving te verkennen. Op zijn telefoon zijn afbeeldingen van wapens aangetroffen en uit een WhatsApp-gesprek bleek dat hij iemand zocht die op ‘een hete torie’ wilde. Op de telefoon van [betrokkene 1] zijn eveneens afbeeldingen van en gesprekken over wapens aangetroffen. In de nacht voorafgaand aan de liquidatie zijn [verdachte] en [betrokkene 1] met twee auto’s op pad gegaan om de eerste vluchtauto klaar te zetten op de Componistenlaan te Utrecht. Ze zijn teruggereden naar Amsterdam en vroeg in de ochtend zijn ze weer naar de Componistenlaan gereden.
Omstreeks 07:45 uur is [slachtoffer] te [plaats] geliquideerd. Er is één (in het donker geklede) schutter gezien, die vervolgens aan de passagierszijde van de eerste vluchtauto is ingestapt. Twintig minuten later is de eerste vluchtauto, zonder kentekenplaten, volledig uitgebrand aangetroffen op de Componistenlaan. Getuigen hebben gezien dat één persoon, naar later is gebleken [betrokkene 1] , dit voertuig in brand heeft gestoken en vervolgens in de tweede vluchtauto is gestapt. Na een wilde achtervolging, waarbij [verdachte] aan onder meer [betrokkene 3] voicenotes heeft gestuurd over problemen met ‘die torie’, zijn [verdachte] en [betrokkene 1] aangehouden. In en bij de auto zijn aangetroffen: telefoons, waaronder een PGP-toestel, valse kentekenplaten die van de eerste vluchtauto kwamen, een valse sleutel die paste bij die vluchtauto en diverse kledingstukken.
Zowel op de handen als op de mouwen van de jassen van [verdachte] en [betrokkene 1] zijn schotresten aangetroffen. Uit het forensisch dossier volgt dat niet kan worden uitgesloten dat (een deel van) deze schotresten door middel van secundaire overdracht door de politie op de handen en jassen van met name [verdachte] terecht zijn gekomen.
Op basis van vergelijkend onderzoek tussen de schotresten op de handen en mouwen van de jassen en de hulzen op de plaats delict, overweegt het hof als volgt. De aanwezigheid van de schotresten op de handen en jassen van verdachten geeft weliswaar geen directe aanwijzing ten aanzien van (de aanwezigheid van verdachten) bij het schietproces op de plaats delict, maar de bevindingen zijn hiermee ook niet in strijd.
Ten aanzien van de in de tweede vluchtauto aangetroffen kledingstukken overweegt het hof als volgt. Niet van alle kledingstukken kon een DNA-profiel worden verkregen. Het hof acht het aannemelijk dat alle bij de aanhouding aangetroffen kledingstukken, met uitzondering van de door [betrokkene 3] genoemde kleding die hij in de kofferbak had liggen (te weten een wit trainingspak en een bruine doos met Nikeschoenen), aan verdachten toebehoren. Op diverse kledingstukken zijn schotresten aangetroffen. Deze schotresten zijn vergeleken met de schotresten op de hulzen van de plaats delict. Het hof constateert dat de bevindingen van dit vergelijkend schotrestenonderzoek op zichzelf geen sterke bewijswaarde hebben. Er zijn echter ook glasdeeltjes aangetroffen op diverse kledingstukken, welke overeenkomen met het referentieglas van het voertuig waarin [slachtoffer] zat op het moment dat hij werd doodgeschoten. Het hof overweegt dat aan het geheel van bevindingen, te weten de diverse kledingstukken uit de tweede vluchtauto - waarin verdachten zaten - met daarop het DNA-profiel van verdachten en/of schotresten en/of glasdeeltjes, wél een sterke bewijswaarde moet worden toegekend.
Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat beide verdachten betrokken zijn geweest bij de liquidatie van [slachtoffer] en ten tijde van die liquidatie aanwezig zijn geweest op de plaats delict. Daarbij heeft het hof gelet op:
• de forensische bewijsmiddelen;
• het gedetailleerde, vooraf uitgedachte plan, waaronder de voorverkenning door [verdachte] en het klaarzetten van de vluchtauto door beide verdachten.
Het hof acht eveneens overtuigend bewijs aanwezig dat [betrokkene 1] de schutter is geweest. Op de zwarte trui, die in een hoes op de vloer voor de bijrijdersstoel is aangetroffen en waaruit een DNA-profiel van [betrokkene 1] is verkregen, zijn zowel glasdeeltjes als een grote hoeveelheid schotresten aangetroffen. Voorts is op het paar in elkaar gedraaide handschoenen, dat in het opbergvak van het rechterportier is aangetroffen (naast de bijrijdersstoel, waar [betrokkene 1] zat) en waarbij uit de linkerhandschoen het DNA-profiel van [betrokkene 1] is verkregen, eveneens een grote hoeveelheid schotresten aangetroffen. Nu deze kledingstukken in de auto zijn aangetroffen (de trui bovendien in een hoes), acht de rechtbank secundaire overdracht door de politie, dan wel door een ander, vrijwel uitgesloten. Dat [betrokkene 1] de schutter is geweest, verklaart ook dat op de kledingstukken van [verdachte] een minimale hoeveelheid schotresten is aangetroffen. Dit kan door secundaire overdracht door [betrokkene 1] zijn overgebracht.
Daarnaast zijn ook nog de volgende feiten en omstandigheden van belang:
• [verdachte] is eerst na zes maanden voorarrest met een verklaring gekomen en dus pas nadat het eindproces-verbaal zo goed als gereed was, hij in ieder geval op hoofdlijnen kennis droeg van hetgeen het dossier in belastende zin voor hem inhield en hij tijd en gelegenheid had om zich op een verklaring op detailpunten te prepareren.
• Op die verklaring heeft hij niet nader in willen gaan, hoewel hij uitdrukkelijk de gelegenheid heeft gekregen om zonder voorafgaande vragen en dus in vrijheid te spreken.
• [verdachte] heeft- na de verwijzing door de rechter-commissaris -tijdens zijn verhoor op 3 juli 2018 via zijn toenmalige raadsman aangegeven eerst de vragen van de politie in te willen zien, voordat hij een aanvullende verklaring zou afleggen. Omdat hij die vragen niet van tevoren kreeg, heeft hij niet aanvullend verklaard doch zich wederom op zijn zwijgrecht beroepen. Ook in het vervolgens geplande verhoor onder leiding van de rechter-commissaris op 2 oktober 2018 heeft verdachte geweigerd aanvullende vragen te beantwoorden. Eerst ter terechtzitting van de rechtbank op 7 maart 2019 heeft verdachte weer vragen willen beantwoorden.
• [verdachte] heeft wisselend verklaard over op welk moment - na de eerste of de tweede rit richting [plaats] - hij besloot af te zien van de vermeende ripdeal.
• Het hof acht het niet plausibel dat [verdachte] in het ongewisse is gelaten over de liquidatie, juist terwijl het om zoiets ingrijpends gaat waarbij niets verkeerd mag gaan.
• Het hof acht de naar eigen zeggen zeer geringe rol van [verdachte] moeilijk te verenigen met het feit dat de opdrachtgever nu juist [verdachte] het adres van het slachtoffer geeft en in het bezit stelt van een PGP-telefoon die naar het zich laat aanzien bij deze klus is gebruikt en die cruciaal was voor vertrouwelijke communicatie tussen de uitvoerders van deze ‘klus’. Als [verdachte] inderdaad alleen maar als chauffeur zou moeten optreden en bewust (op grond van het ‘need to know-principe) van het werkelijke plan in het ongewisse was gelaten, dan lag het veel meer voor de hand dat de opdrachtgever de uitvoerder van de liquidatie zou hebben benaderd met de relevante gegevens over het slachtoffer en de PGP-telefoon om daarmee over de klus in vertrouwelijkheid te kunnen communiceren.
• Het hof acht de rol van [verdachte] waarvoor hij naar eigen zeggen was gevraagd ook moeilijk te verenigen met het feit dat het hem kennelijk vrij stond om ook anderen (zie bijvoorbeeld diens verzoek aan [betrokkene 5] ) voor de uitvoering van het plan aan te zoeken, zonder dat daar de instemming van de opdrachtgever voor was vereist. Het was gelet op de uitvoering van het delict de evidente bedoeling dat [slachtoffer] werd gedood. Het in het ongewisse laten van [verdachte] en eventuele door hem aangezochte anderen van dit plan, zou voor de opdrachtgever een onaanvaardbaar afbreukrisico opleveren. Bij een delict als dit en de belangen die daarmee kennelijk zijn gemoeid, ligt iets dergelijks redelijkerwijs niet voor de hand.
• Het hof acht het evenmin plausibel dat [verdachte] alleen in de tweede vluchtauto heeft zitten wachten zonder enige mogelijkheid om contact met [betrokkene 1] te onderhouden. Naar eigen zeggen was het aan [verdachte] overgelaten om de ontmoetingsplek op de Componistenlaan te verlaten als het naar zijn oordeel te lang zou duren. Dat acht het hof, nogmaals gelet op de aard van het delict en de belangen die op het spel stonden, volstrekt onlogisch en ligt dus niet voor de hand. De bedoeling van de tweede vluchtauto was om het spoor ‘dood te laten lopen’. Een eventueel voorbarig vertrek van [verdachte] van de Componistenlaan zou het welslagen van het plan in gevaar hebben kunnen brengen, omdat de uitvoerders van het delict door het vertrek van [verdachte] geen goede en snelle mogelijkheid meer hadden om zich uit de voeten te maken en naspeuring door de politie moeilijk te maken.
• De iPhone 6 van [verdachte] én de PGP hebben in de dagen voorafgaand aan de liquidatie al dan niet gelijktijdig masten aangestraald in de omgeving van de Componistenlaan te Utrecht, zoals weergegeven in de onderstaande tabel.
16-11-2017 17-11-2017 19-11-2017 21-11-2017
iPhone 6 21:24:28 uur 07:58:49 uur 23:05:53 uur 12:31:03 uur
(Mostperenlaan 2 te Utrecht) (Mostperenlaan 2 te Utrecht) (Wilderveld 22 te Vleuten) (Manitobadreef te Utrecht)
23:45:42 uur 23:13:47 uur (Europaweg 48 te Valkenkamp Utrecht) ( Valkenkamp 631 te Maarssen)
PGP 21:43:25 uur 19:00:40 uur 07:04:35 uur
(Rijnzathe 8 te De Meern) (Mostperenlaan 1 te Vleuten) (Reactorweg 25 te Utrect)
21:43:46 uur (Groenewoudsedijk 10 te Utrecht)
Dat een derde, onbekend gebleven, persoon (al dan niet als schutter) bij de uitvoering van de liquidatie betrokken zou zijn geweest, terwijl [verdachte] in de Volkswagen Golf op de Componistenlaan zat te wachten, is een scenario dat door de bewijsmiddelen niet kan worden uitgesloten: er is geen bewijsmiddel voorhanden dat verdachte [verdachte] op de plek van de liquidatie plaatst en evenmin is er een bewijsmiddel dat het bestaan van die derde persoon uitdrukkelijk weerlegt. Anderzijds zijn er voor het scenario van de verdachte ook geen aanwijzingen uit het dossier te putten.
De door het hof aan te leggen maatstaf bij de beoordeling in zo’n geval is niet of zo een scenario kan worden uitgesloten, maar of wat is aangevoerd aannemelijk is geworden en/of de lezing van de verdachte geloof verdient.
Op grond van het voorgaande acht het hof het alternatieve scenario niet alleen op zichzelf beschouwd op verschillende onderdelen onvoldoende aannemelijk geworden, maar ook acht het hof de verklaring van de verdachte, gelet op de wijze en het moment van totstandkoming, zijn bereidheid om aanvullende vragen alleen te beantwoorden als hij die vragen eerst in te zien krijgt - waaruit een berekenende houding blijkt - niet geloofwaardig. Het hof schuift het alternatieve scenario dan ook terzijde. Het hof acht geen andere redelijke gevolgtrekking mogelijk dan dat verdachte - naast de tweede vluchtauto - ook de eerste vluchtauto heeft bestuurd en zodoende -bij de liquidatie van [slachtoffer] aanwezig is geweest. Op de vraag hoe die rol van verdachte - in combinatie met de aan de liquidatie voorafgaande door hem verrichte handelingen - moet worden gewaardeerd, zal het hof hieronder ingaan na de overweging ten aanzien van de in brand gestoken eerste vluchtauto:
Ten aanzien van de brandstichting overweegt het hof als volgt. Op de eerste vluchtauto waren valse kentekenplaten bevestigd. Na de liquidatie zijn die valse kentekenplaten van de auto afgetrokken en is het voertuig in brand gestoken. In de fouillering van [verdachte] zijn twee aanstekers aangetroffen. Het hof is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het zich ontdoen van de eerste vluchtauto, door dit voertuig in brand te steken, onderdeel was van het gehele liquidatieplan. Door getuigen is verklaard dat de tweede vluchtauto, met daarin [verdachte] en [betrokkene 1] , in eerste instantie rustig van de Componistenlaan is weggereden. Dat [verdachte] in paniek zou zijn geweest omdat [betrokkene 1] , zonder zijn medeweten, de vluchtauto in brand zou hebben gestoken, zoals [verdachte] heeft verklaard, acht het hof daarom niet geloofwaardig.
Medeplegen liquidatie en brandstichting
Zoals eerder vermeld, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat handelingen van [verdachte] zijn aan te merken als medeplichtigheidshandelingen, dat deze een bijdrage van onvoldoende gewicht opleveren en dat daarom niet tot een bewezenverklaring van medeplegen kan worden gekomen. De raadsvrouw is daarbij uitgegaan van de verklaring van [verdachte] dat hij niet op de hoogte was van het plan van de liquidatie en niet aanwezig was bij de uitvoering daarvan. Het hof volgt die verklaring niet en gaat ervan uit dat [verdachte] (a) op de hoogte was van het plan om [slachtoffer] om het leven te brengen, (b) de eerste vluchtauto heeft bestuurd en (c) aanwezig was op het moment dat [betrokkene 1] het doelwit [slachtoffer] doodschoot.
[verdachte] heeft naar het oordeel van het hof niet zelf geschoten en dus geen uitvoeringshandeling verricht met betrekking tot het gronddelict: moord. De vraag die het hof dient te beantwoorden is of het samenstel van handelingen van [verdachte] voor, tijdens en na de moord een bijdrage van voldoende gewicht aan het gronddelict opleveren. Met andere woorden: is de bijdrage van [verdachte] zodanig geweest dat van een nauwe en bewuste samenwerking kan worden gesproken?
Daarbij zijn onder meer van belang de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Het hof is van oordeel dat [verdachte] en [betrokkene 1] nauw en bewust hebben samengewerkt bij de liquidatie. Zij hadden een gezamenlijk en concreet doel voor ogen. In dit geheel heeft ieder zijn eigen rol ingenomen, maar de bijdrage van beide verdachten is steeds van wezenlijk belang geweest in het geheel van feiten en omstandigheden. [verdachte] heeft in de dagen voorafgaand aan de liquidatie tot twee keer toe de woonomgeving van [slachtoffer] en de potentiële wissellocatie van de vluchtauto’s verkend. In de nacht voorafgaand aan de liquidatie zijn [verdachte] en [betrokkene 1] gezamenlijk op pad gegaan om de eerste vluchtauto op te halen en klaar te zetten in Utrecht. Op de ochtend van de liquidatie zijn zij gezamenlijk naar Utrecht gereden om die auto op te halen en vervolgens naar [plaats] te gaan. Na de liquidatie zijn zij teruggereden naar Utrecht, heeft [betrokkene 1] de eerste vluchtauto in brand gestoken en zijn ze vertrokken richting Amsterdam.
Uit het voorgaande volgt ook dat sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien. Er is niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling: [verdachte] en [betrokkene 1] hebben de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en hebben zich daarvan rekenschap kunnen geven.
Zoals eerder overwogen, acht het hof het in brand steken van de eerste vluchtauto een essentieel onderdeel van het gehele plan. Dit levert het medeplegen van de liquidatie en brandstichting op.”