II.
Het tweede middel en de bespreking daarvan
Het middel
18. Het tweede middel klaagt dat het hof “ten onrechte heeft geoordeeld dat verzoekster opzettelijk persoonsgegevens ‘heeft gebruikt met het oogmerk haar identiteit te verhelen en de identiteit van de ander te misbruiken’ (...) en dat zij profielen heeft aangemaakt ‘als zijnde aangemaakt door die [slachtoffer] ’, althans dit oordeel ontoereikend heeft gemotiveerd”.
Bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverweging
19. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“zij in de periode van 4 december 2017 tot en met 2 mei 2018 in Nederland of in Italië of in Frankrijk, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander, te weten [slachtoffer] , heeft gebruikt met het oogmerk om haar identiteit te verhelen en de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan, welk gebruik erin bestond dat zij, verdachte, één of meerdere accounts en profielen heeft aangemaakt op Linkedin en Twitter en www.Independent.Academia.EDU als zijnde aangemaakt door die [slachtoffer] en op die account één of meerdere berichten heeft gepost uit naam van die [slachtoffer] .”
20. Deze bewezenverklaring is gegrond op de bewijsmiddelen die hierboven bij de bespreking van het eerste middel zijn weergegeven.
20. Verder heeft het hof omtrent dit feit het volgende overwogen:
“Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich – overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsvrouw – kort gezegd – aangevoerd dat het vereiste oogmerk ontbreekt, nu de verdachte niet de indruk heeft willen wekken alsof de ontvangers met de aangever te maken hadden, maar dat zij de ontvangers juist tegen hem wilde waarschuwen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat onder artikel 231b van het Wetboek van Strafrecht, strafbaar is gesteld het misbruik van identificerende persoonsgegevens van iemand anders. Onder de reikwijdte van voornoemd artikel valt ook een situatie waarin iemand op naam van een ander en zonder diens instemming een account heeft aangemaakt, en die ander op dat account in een kwaad daglicht stellen waardoor die ander reputatieschade lijdt (Hoge Raad 26 november 2019, ECLI: NL:HR:2019:1698). Het hof stelt vast dat de aangever enig nadeel en zeker ook reputatieschade heeft geleden, immers volgt uit de aangifte (p. 104 van het dossier) o.a. dat de aangever hierdoor zijn baan heeft verloren. Ook volgt hieruit dat het leven van de aangever is geruïneerd door de handelingen van de verdachte, dat hij nog steeds slecht slaapt en zich gespannen voelt. Door het aanmaken van diverse accounts op naam van de aangever, zonder diens instemming, en daaronder de tekst te zetten: 'I AM A RELIGIOUS SEX PERVERT', is naar het oordeel van het hof, mede in het licht van de gevolgen voor de aangever, bepaald geen sprake van 'ironie' of 'humor', zoals gesteld door de verdediging. Het hof verwerpt het verweer.”
Het verweer van de verdediging
22. De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 10 mei 2021 tevens vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 2 en daartoe het volgende aangevoerd (met weglating van de voetnoten):
“Feit 2 identiteitsfraude
9. Cliënte wordt daarnaast identiteitsfraude ex artikel 231b Sr verweten. Zij zou – kort gezegd – het hebben doen voorkomen alsof zij [slachtoffer] was door in zijn naam enkele profielen op sociale media te zetten.
10. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 231b Sr blijkt het volgende:
‘Met dit amendement wordt het misbruik van identificerende persoonsgegevens van iemand anders strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling vormt een aanvulling op de artikelen 231 en 231a van het Wetboek van Strafrecht. Bij fraude met identificerende persoonsgegevens gaat het om fraude met alle gegevens waarmee een persoon kan worden geïdentificeerd, zoals (combinaties van) naam, adres, telefoonnummer, accounts, handles, nicknames etc. etc.
Deze gedraging is thans niet afzonderlijk strafbaar gesteld, terwijl het aantal slachtoffers van fraude met identificerende persoonsgegevens de afgelopen jaren explosief toeneemt. Het hieruit voortkomende nadeel kan vele vormen aannemen, zoals direct financieel nadeel, reputatieschade of schade door het vervuilen van (overheids)databases met valselijk aan een persoon gelinkte informatie. Het moet daarbij wel gaan om gevallen waarbij men derden het idee geeft dat zij daadwerkelijk te maken te hebben met de persoon van wie de identiteit onterecht is aangenomen. Satire en parodie vallen hier dus niet onder.’
(…)
Er is ook geen enkele gerechtvaardigde grond om te accepteren dat men de identiteit van een ander aanneemt en zich ten opzichte van derden voordoet als degene wiens identiteit men op frauduleuze wijze heeft aangenomen. Het moet in dit soort zaken wel gaan om gevallen waarbij men derden echt het idee geeft – of men redelijkerwijs zou moeten verwachten dat deze het idee krijgen – dat zij te maken hebben met de persoon van wie de identiteit onterecht is aangenomen. Ter illustratie: gevallen van parodie of satire vallen hier niet onder. Daarbij is namelijk duidelijk dat men niet het oogmerk heeft om daadwerkelijk andermans identiteit aan te nemen, maar dat men via de gespeelde identiteit van een ander iets aan de kaak wil stellen of komisch theater beoefent.’
11. Het moet dus gaan om gevallen waarbij derden daadwerkelijk en oprecht het idee hadden dat ze met het slachtoffer van de fraude te maken hadden. Dat is in deze zaak niet het geval. Al bij de beschrijving in het profiel staan worden als "
gross religious sex pervert". Dat is een omschrijving die niemand zichzelf zou geven. Zeker als vervolgens het profiel zelf wordt bekeken, of de inhoud van de blog, wordt al snel duidelijk dat het hier om een persiflering van aangever [slachtoffer] gaat.
12. Uit het dossier blijkt ook dat de uitgenodigden direct door hadden dat de uitnodiging niet van de echte [slachtoffer] afkomstig was (zie b.v. p. 57). Het was ook helemaal niet de bedoeling van cliënte om de identiteit van [slachtoffer] aan te nemen. Zij wilde alleen mensen uit zijn netwerk waarschuwen dat zij een verkeerde indruk van aangever hadden en dat zij hele andere ervaringen met hem had. Het ging haar niet om het om de tuin leiden van de aangesprokenen door zich voor te doen als [slachtoffer] – waar de strafbaarstelling nu juist expliciet op ziet – zij had enkel een waarschuwend effect voor ogen. Die doelstelling strookt niet met de ratio van de strafbaarstelling.
13. Cliënte geeft in haar verhoren ook direct aan dat de blog en berichten ironisch bedoeld zijn. Zij herhaalt dat in haar verklaring vandaag, ze heeft het over een "grappende toon". Iedereen heeft een ander gevoel voor humor en over smaak valt te twisten, maar de bedoeling en toonzetting die cliënte beoogde bij het opstellen van de blog en de uitnodigingen speelt wel degelijk een rol bij de beoordeling van deze feiten. Zeker in het licht van de wetsgeschiedenis.
14. Kortom, de gedragingen van cliënte vallen buiten het bereik van de strafbaarstelling. De strafbaarstelling is nu juist expliciet niet bedoeld voor de ‘over de top’ en satirische persiflages. De wetgever had duidelijk voor ogen om een vorm van identiteitsfraude vergelijkbaar aan de fraude met biometrische gegevens strafbaar te stellen, maar dan zonder bijvoorbeeld de hoge eisen van het vervalsen van een reisdocument te stellen. De gedraging van cliënte valt daar buiten. Zij wilde niet de indruk wekken alsof de ontvangers daadwerkelijk met [slachtoffer] te maken hadden, zij wilde hen juist tegen hen waarschuwen. Dat is geen strafbare gedraging en cliënte dient dan ook te worden vrijgesproken nu het vereiste oogmerk niet kan worden bewezen.”
Het juridisch kader
23. Het wederrechtelijk gebruik van identificerende persoonsgegevens is als volgt strafbaar gesteld in art. 231b Sr:
“Hij die opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruikt met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van de ander te verhelen of misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
24. Deze bepaling is op 1 mei 2014 ingevoerd bij de Wet van 12 maart 2014 ter verbetering van de aanpak van fraude met identiteitsbewijzen en de regeling van de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden (
Stb. 2014, 125), na een daartoe strekkend amendement van het Kamerlid Dijkhoff c.s. De toelichting bij dat amendement luidt:
“Met dit amendement wordt het misbruik van identificerende persoonsgegevens van iemand anders strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling vormt een aanvulling op de artikelen 231 en 231a van het Wetboek van Strafrecht. Bij fraude met identificerende persoonsgegevens gaat het om fraude met alle gegevens waarmee een persoon kan worden geïdentificeerd, zoals (combinaties van) naam, adres, telefoonnummer, accounts, handles, nicknames etc. etc.
Deze gedraging is thans niet afzonderlijk strafbaar gesteld, terwijl het aantal slachtoffers van fraude met identificerende persoonsgegevens de afgelopen jaren explosief toeneemt. Het hieruit voortkomende nadeel kan vele vormen aannemen, zoals direct financieel nadeel, reputatieschade of schade door het vervuilen van (overheids)databases met valselijk aan een persoon gelinkte informatie. Het moet daarbij wel gaan om gevallen waarbij men derden het idee geeft dat zij daadwerkelijk te maken te hebben met de persoon van wie de identiteit onterecht is aangenomen.
Satire en parodie vallen hier dus niet onder.”
25. Tijdens de mondelinge behandeling van het amendement in de Tweede Kamer gaf het Kamerlid Dijkhoff bovendien de volgende toelichting, voor zover hier van belang:
“[…]
Het aantal gevallen waarin gefraudeerd wordt met zulke identificerende gegevens van een ander, neemt de afgelopen jaren dus explosief toe. Gezien het karakter van de economie en de sociale ontwikkelingen zal die trend zich voortzetten. Men kan op relatief eenvoudige wijze ten opzichte van een derde doen alsof men iemand anders is, en deze derde daadwerkelijk doen geloven dat men iemand anders is. Hij denkt dan dat hij te maken heeft met degene van wie de identiteit valselijk is aangenomen. Het aannemen van andermans identiteit en het frauderen met iemands identiteit kan voor de betrokken persoon aanzienlijk nadeel opleveren. Dit nadeel kan ook vele vormen aannemen, zoals direct financieel nadeel, reputatieschade of het opbouwen van een set aan valse gegevens in databases die aan een persoon worden gelinkt. Dit kan uiteindelijk zelfs in het opsporings- en veiligheidsdomein gevaar en nadeel opleveren. Stel je voor: ik koop allerlei zaken, die ik contant afreken, dan licht ik dus niemand op, maar geef ik wel steevast de naam van een andere persoon op. Als ik met die zaken vervolgens een aanslag ga plegen, dan zal de persoon wiens naam is opgegeven, in het begin behoorlijk wat uit te leggen hebben als men er aan de hand van allerlei databases achter komt dat die informatie gelinkt is aan die persoon.
Er is ook geen enkele gerechtvaardigde grond om te accepteren dat men de identiteit van een ander aanneemt en zich ten opzichte van derden voordoet als degene wiens identiteit men op frauduleuze wijze heeft aangenomen. Het moet in dit soort zaken wel gaan om gevallen waarbij men derden echt het idee geeft — of men redelijkerwijs zou moeten verwachten dat deze het idee krijgen — dat zij te maken hebben met de persoon van wie de identiteit onterecht is aangenomen. Ter illustratie: gevallen van parodie of satire vallen hier niet onder. Daarbij is namelijk duidelijk dat men niet het oogmerk heeft om daadwerkelijk andermans identiteit aan te nemen, maar dat men via de gespeelde identiteit van een ander iets aan de kaak wil stellen of komisch theater beoefent.”
26. Deze toelichting illustreert dat de strafbepaling van art. 231b Sr ziet op gevallen waarbij men derden het idee geeft dat zij daadwerkelijk te maken hebben met de persoon van wie de identiteit onterecht is aangenomen. Het is nadrukkelijk de bedoeling van de indieners van het amendement dat satire en parodie buiten de strafbaarstelling vallen. Dat komt tot uitdrukking in het vereiste dat de verdachte met het oogmerk heeft gehandeld om zijn of haar identiteit te verhelen of de identiteit van een ander te verhelen of te misbruiken. Voor oogmerk moet tenminste opzet als zekerheids- of noodzakelijkheidsbewustzijn aanwezig zijn; voorwaardelijk opzet is niet genoeg. Van zekerheids- of noodzakelijkheidsbewustzijn is volgens bestendige rechtspraak sprake wanneer de verdachte “besefte of moet hebben beseft dat een en ander als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg met zich bracht” dat het aan het oogmerk gekoppelde bestanddeel zou intreden.
27. Een voorbeeld dat wél onder de reikwijdte van art. 231b Sr valt, is de situatie waarin iemand op naam van een ander en zonder diens instemming een account aanmaakt en vervolgens op dat account die ander in een kwaad daglicht stelt waardoor deze reputatieschade lijdt, zo blijkt uit de memorie van antwoord EK bij het wetsvoorstel:
“De leden van de VVD-fractie constateren dat in de tekst van het bij amendement ingevoegde artikel 231b staat: «hij die opzettelijk (...) gebruikt met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van de ander te verhelen». Deze leden vragen zich af wat daarmee wordt bedoeld, op welke situatie(s) dat onderdeel van de delictsomschrijving ziet en of daarvan een voorbeeld kan worden gegeven.
In artikel 231b Sr wordt het misbruik van identificerende persoonsgegevens van iemand anders strafbaar gesteld. Indien iemand opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens van een ander gebruikt met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van de ander te verhelen of misbruiken, en de ander door dat gebruik nadeel wordt berokkend, kan op grond van dat artikel strafrechtelijk tegen hem worden opgetreden. Een eerste voorbeeld van een situatie die onder het bereik van deze strafbaarstelling valt, is de situatie waarin iemand willens en wetens en zonder toestemming de naam van een ander gebruikt en vervolgens onder de naam van die ander bij een bedrijf materieel huurt zonder dit materieel weer terug te brengen als gevolg waarvan het bedrijf degene wiens naam is misbruikt, aansprakelijk stelt voor de schade die het daardoor heeft opgelopen. Een ander voorbeeld dat onder de reikwijdte van artikel 231b Sr valt, is de situatie waarin iemand op naam van een ander en zonder diens instemming een account aanmaakt, en die ander op dat account in een kwaad daglicht stelt waardoor die ander reputatieschade lijdt.
[…]”
Enkele beschouwingen van rechtsvergelijkende aard
28. Het feit dat art. 231b Sr een betrekkelijk nieuwe strafbepaling betreft, is voor mij aanleiding geweest rechtsvergelijkend te bezien of en, zo ja, op welke wijze de strafrechtstelsels van België, Duitsland, Zwitserland en Frankrijk het misbruik van identificerende persoonsgegevens van iemand anders strafbaar hebben gesteld. Dat blijkt inderdaad het geval te zijn in Frankrijk en Zwitserland. In Belgiëen Duitslandis wel onderzoek gedaan naar de vraag of behoefte bestaat aan de invoering van een wetsartikel dat het misbruik van identiteitsgegevens of andersoortige aan identiteitsdiefstal verwante gedragingen strafbaar stelt, maar in beide landen luidde de slotsom dat dergelijke gedragingen reeds genoegzaam worden ondervangen door andere strafbepalingen aldaar.
29. Hieronder sta ik kort stil bij de Franse en de Zwitserse regelgeving. Vooruitlopend op de bespreking van het middel, heb ik in het bijzonder bekeken of de betreffende strafbepalingen vereisen dat het identiteitsmisbruik zodanig geloofwaardig is dat derden in meer of mindere mate overtuigd zijn dat zij daadwerkelijk te maken hebben met de persoon wiens identiteitsgegevens worden misbruikt.
i. Frankrijk
30. In 2011 trad article 226-4-1 van de Code Pénal (CP) in werking, luidend:
“Le fait d'usurper l'identité d'un tiers ou de faire usage d'une ou plusieurs données de toute nature permettant de l'identifier en vue de troubler sa tranquillité ou celle d'autrui, ou de porter atteinte à son honneur ou à sa considération, est puni d'un an d'emprisonnement et de 15 000 € d'amende.
Cette infraction est punie des mêmes peines lorsqu'elle est commise sur un réseau de communication au public en ligne.
Lorsqu'ils sont commis par le conjoint ou le concubin de la victime ou par le partenaire lié à la victime par un pacte civil de solidarité, ces faits sont punis de deux ans d'emprisonnement et de 30 000 euros d'amende.”
31. De memorie van toelichting bij het oorspronkelijke wetsvoorstel is beknopt:
“L'article 2 crée l'incrimination d'utilisation frauduleuse de données à caractère personnel de tiers sur un réseau de télécommunication.
Le nouvel article 222-16-1 du code pénal réprime l'utilisation malveillante, dans le cadre des communications électroniques, de l'identité d'autrui ou de toute autre donnée personnelle, en vue de troubler sa tranquillité ou de porter atteinte à son honneur ou à sa considération. Il sanctionne ces comportements, sur le modèle des appels téléphoniques malveillants, d'une peine d'un an d'emprisonnement et de 15 000 € d'amende.”
32. Sinds de inwerkingtreding in 2011 zijn er verschillende rechtszaken geweest, die nader licht hebben doen schijnen op de interpretatie van art. 226-4-1 CP. Daaruit blijkt onder meer dat het maken van een nepprofiel op een sociaal netwerk onder de reikwijdte van deze strafbepaling valt. Een illustratief voorbeeld is een arrest van het
Cour d’Appel de Parisvan 13 april 2016. Deze zaak kent nogal wat overeenkomsten met de voorliggende zaak. De verdachte had namelijk, nadat haar kortdurende relatie met het slachtoffer was uitgegaan, hem en bekenden van hem (waaronder zijn moeder) bestookt met allerlei beledigende opmerkingen over hem. Ook had zij verschillende nepprofielen aangemaakt op Facebook, waarbij zij zich voordeed zowel als het slachtoffer zelf, alsook als bekenden van hem, en vervolgens allerlei beledigende berichten geplaatst. Het Cour d’Appel bevestigde de veroordeling die in eerste aanleg was uitgesproken.
33. Andere voorbeelden die tot een veroordeling op grond van art. 226-4-1 CP leidden zijn onder meer een zaak waarin de verdachte uit wraak valse antisemitische en haatdragende berichten had geplaatst op verschillende websites uit naam van het slachtoffer,en een zaak waarin de verdachte een website had aangemaakt waarop hij het slachtoffer zwartmaakte en persoonlijke informatie van haar, zoals haar woonplaats en e-mailadres, deelde.Er zijn meer gevallen in de rechtspraak bekend waarin het aanmaken en gebruikmaken van nepwebsites centraal staat. Eén daarvan bereikte de strafkamer van de
Cour de Cassation. In die zaak had de verdachte een officiële website van een publiek figuur, Rachida Dati, nagemaakt en daarbij dezelfde foto’s en vergelijkbare grafische vormgeving gebruikt. Op die website werden vervolgens voor de betrokkene valse en beledigende berichten geplaatst. De Franse cassatierechter bevestigde dat de verdachte zich hiermee de identiteit van een derde had toegeëigend en met de intentie had gehandeld de rust van het slachtoffer te verstoren, dan wel haar eer te schaden. De omstandigheid dat de website niet geheel overeenkwam met de officiële website maakte dat niet anders.
34. Een uitspraak die tot een andere uitkomst leidde, was die van 18 april 2019 van het
Tribunal de Grande Instance de Paris. De verdachte was ontevreden over de diensten van een beheerder en had vervolgens een nepwebsite gemaakt uit naam van die persoon, met daarboven de titel “[naam van de beheerder]
, syndic le plus cher et le moins bon de Neuilly sur Seine et Reims” (“de duurste en slechtste beheerder van Neuilly sur Seine en Reims”). De verdachte werd echter vrijgesproken, omdat hij de website, naar het oordeel van het Tribunal, louter had gemaakt met de bedoeling de beheerder te bekritiseren, en niet met de intentie zich als hem voor te doen, terwijl het ook voor derden onmiddellijk duidelijk moet zijn geweest dat deze website niet daadwerkelijk aan die beheerder toebehoorde en enkel als kritiek bedoeld was.Een maand later kwam het
Tribunal de Grande Instance de Parismet een vergelijkbare beslissing in een zaak waarin de verdachte het e-mailadres “emmanuel.macron.enmarche@gmail.com” had aangemaakt en daarmee vervolgens e-mails had verstuurd met daarin “10 bonnes raisons de ne pas voter pour moi” (“tien goede redenen om niet op mij te stemmen”), ondertekend met “Emmanuel”. Volgens de rechters ging het hier duidelijk om een parodiemail en was dat voor de lezers van het bericht ook onmiskenbaar duidelijk. Ook in deze zaak werd de verdachte vrijgesproken.
35. Of een dergelijke (al te) beperkte invulling van het toepassingsbereik van art. 226-4-1 CP door het
Tribunal de Grande Instance de Parisin overeenstemming is met de bedoeling van de Franse wetgever, is een vraag die door de
Cour d’Appel de Parisontkennend is beantwoord, zo meen ik te kunnen afleiden uit een arrest van 11 april 2019 van dit Hof, waarin de verdachte het bedrijf waar hij werkzaam was geweest via een YouTube-kanaal en een blog uit naam van zijn voormalige werkgever in een kwaad daglicht stelde. In eerste aanleg waren de rechters tot een vrijspraak gekomen op soortgelijke gronden als de hiervoor beschreven uitspraken van het
Tribunal de Grande Instance de Paris: omdat sprake zou zijn van het parodiëren en bekritiseren van het bedrijf, en het er de verdachte niet om ging derden te doen geloven dat ze daadwerkelijk met dit bedrijf te maken hadden. Het
Cour d’Appel de Parisveegde deze vrijspraak echter van tafel. Zijn oordeel in die zaak luidt dat uit de tekst van art. 226-4-1 CP volgt dat deze bepaling niet alleen ‘het zich voordoen als een derde’ strafbaar stelt, maar ook ‘het gebruik van identificerende persoonsgegevens van een derde’, en dat het tenlastegelegde onder deze laatste noemer kan worden geschaard.Een dergelijke lezing van art. 226-4-1 CP, waarin niet zozeer het zich voordoen als een ander en het aldus misleiden van derden de kern vormt, maar juist de intentie van de verdachte om degene wiens identificerende persoonsgegevens worden gebruikt te benadelen, is voor zover ik heb kunnen nagaan in lijn met de bedoeling van de Franse wetgever, alsook met het hiervoor beschreven arrest van de
Cour de Cassation.
ii. Zwitserland
36. Het Zwitserse strafrecht kent strikt genomen op dit moment nog geen afzonderlijke strafbaarstelling van misbruik van identiteitsgegevens. Wel heeft de wetgever recent een dergelijk voorstel van wet aangenomen. De inwerkingtreding ervan moet evenwel nog volgen.
36. Het nieuwe artikel 79decies StrafGesetzbuch (StGB) komt te luiden:
“Wer die Identität einer anderen Person ohne deren Einwilligung verwendet, um dieser zu schaden oder um sich oder einem Dritten einen unrechtmässigen Vorteil zu verschaffen, wird auf Antrag mit Freiheitsstrafe bis zu einem Jahr oder Geldstrafe bestraft.”
38. Deze nieuwe bepaling (Identitätsmissbrauch) is het gevolg van een eerdere in 2014 aangenomen motie van een Ständeraten wordt ingevoerd in het kader van de hernieuwde Datenschutz-Grundverordnung (DSG – het Zwitserse equivalent van de Nederlandse AVG). De nieuwe DSG treedt op 1 september 2023 in werking.Daarna zal, naar verwachting, art. 179decies StGB zijn intrede doen.
39. De toelichting bij het wetsontwerp van de DSG vermeldt het volgende over de betekenis van art. 179decies StGB (hier weergegeven zonder de voetnoten):
“Der Bundesrat wird mit der durch das Parlament angenommenen Motion 14.3288 Comte beauftragt, einen Entwurf zur Änderung des Strafrechts auszuarbeiten, damit der Missbrauch einer Identität, der eine schwerwiegende Verletzung der Persönlichkeit darstelle, eine strafbare Handlung für sich wird.
Die Identität eines Menschen ist durch verschiedene konstituierende Merkmale bestimmbar, etwa durch seinen Namen, seine Herkunft, sein Bild, die soziale, familiäre oder berufliche Positionierung, sowie durch andere persönliche Daten wie Geburtsdatum, Internetadresse, Kontonummer oder
Nickname.
Die vorgeschlagene Strafbestimmung gegen den Identitätsmissbrauch schützt die Persönlichkeit des Individuums. Das Recht auf Respektierung und Achtung seiner Identität soll unter strafrechtlichen Schutz gestellt werden, indem der Missbrauch der Identität als Teil seiner Persönlichkeit bestraft wird. Die systematische Einordnung erfolgt unter den Titel der strafbaren Handlungen gegen die Ehre und den Geheim- oder Privatbereich. Es soll jedoch davon abgesehen werden, die Verwendung einer fremden Identität zum Selbstzweck, um ihrer selbst willen, unter Strafe zu stellen, da dadurch die Grenzen des Strafrechts zu stark ausgeweitet würden. Der Täter muss vielmehr in der Absicht handeln, einen Schaden zu verursachen oder einen Vorteil zu erwirken. Die Verwendung einer Identität aus reinem Übermut oder als Scherz fällt damit nicht unter die Bestimmung. Die Verwendung einer neuen, fiktiven Identität fällt ebenso wenig in den Anwendungsbereich.
Das Phänomen und die Problematik des Missbrauchs einer fremden Identität haben sich durch den verbreiteten Gebrauch elektronischer Medien und entsprechender Kommunikationsmittel akzentuiert und verschärft. Die praktische Schwelle, in fremdem Namen auf sozialen Medien Äusserungen abzugeben oder via elektronischer Kommunikationsmittel entsprechende Handlungen auszuführen, hat sich im Vergleich zur herkömmlichen Kommunikation deutlich gesenkt. Die vorgeschlagene Strafbestimmung soll jedoch unabhängig vom Tatmittel und Medium, mit dem die Tat begangen wird, Anwendung finden. Auch der herkömmliche Missbrauch einer Identität, beispielsweise eine schriftlich erfolgte Warenbestellung oder eine persönliche, mündliche Kontaktaufnahme im Vorfeld eines sogenannten Enkeltrick-Betruges, wird durch die Strafbestimmung erfasst. Es wird somit davon abgesehen, lediglich den mittels eines Computers oder eines Telefons begangenen Identitätsmissbrauch unter Strafe zu stellen.
Der in der Strafbestimmung statuierte Nachteil für den durch den Identitätsmissbrauch Betroffenen muss eine gewisse Schwere erreichen und kann materieller oder immaterieller Natur sein. Die Absicht, beim Betroffenen einen massiven Ärger auszulösen, kann als Nachteilsabsicht bereits ausreichen.
Bei der Verwendung einer fremden Identität in Schädigungsabsicht oder zwecks Erlangung eines unrechtmässigen Vorteils stellt sich in der Regel die Frage nach der Anwendung weiterer Strafbestimmungen wie Betrug, Urkundenfälschung oder Delikte gegen die Ehre. In Fällen, in welchen der Unrechtsgehalt der Tat durch den gleichzeitig anwendbaren Tatbestand nicht gänzlich abgedeckt wird, der Aspekt der Persönlichkeitsverletzung durch den Identitätsmissbrauch also noch nicht berücksichtigt wird, ist von echter Konkurrenz auszugehen. Beide Strafbestimmungen finden Anwendung. Nimmt der Täter beispielsweise auf einem sozialen Netzwerk die Identität von B an und verleumdet C, wird neben dem Straftatbestand der Verleumdung auch der neu zu schaffende Tatbestand des Identitätsmissbrauchs angewendet. Nur so wird das gegen B begangene Unrecht geahndet und die bei diesem entstandenen negativen Folgen wie Reputationsverlust, Einleitung eines Verfahrens oder eine aufwändige und nur bedingt erfolgreiche Richtigstellung berücksichtigt. Im Falle des unbefugten Beschaffens von Personendaten und dem anschliessenden Missbrauch der entsprechenden Identität kommen ebenfalls beide Strafbestimmungen zur Anwendung. Erfolgt der Identitätsmissbrauch als Teil einer betrügerischen Handlung mit dem Ziel, einen unrechtmässigen Vorteil zu erlangen, kann der Betrugstatbestand auch den (in der Regel vorgelagerten) Tatbestand des Identitätsmissbrauchs umfassen, womit dieser mitbestraft ist.
Die gesetzliche Strafandrohung soll verhältnismässig sein zum Wert des geschützten Rechtsguts sowie zum Unrechtsgehalt der Straftat. Andernfalls verliert das Strafrecht an Glaubwürdigkeit und an präventiver Wirkungskraft. Die vom Phänomen des Missbrauchs einer fremden Identität ausgehende Gefahr soll, gerade im digitalen Zeitalter, nicht unterschätzt oder verharmlost werden, auch wenn der konkrete Unrechtsgehalt der Tat und die Folgen für die geschädigte Person nicht in jedem Fall schwer sein müssen. Entsprechend wird der neue Straftatbestand als Vergehen ausgestaltet und mit einer Strafandrohung von Freiheitsstrafe bis zu einem Jahr oder mit Geldstrafe versehen.
Gesetzlich erlaubte und damit rechtmässige Handlungen, zum Beispiel im Rahmen polizeilicher Ermittlungen und Strafuntersuchungen, bleiben nach Artikel 14 des Schweizerischen Strafgesetzbuches vorbehalten und damit straffrei.”
40. Uit deze toelichting blijkt dat de strafbaarstelling van identiteitsmisbruik dient ter bescherming van het recht op eerbiediging van iemands identiteit. De gedraging van het
misbruikenvan iemand anders identiteit als zodanig wordt in de toelichting niet nader gedefinieerd. Wel worden enkele voorbeelden van identiteitsmisbruik geschetst, zoals het in naam van een ander uitspraken doen op sociale media en het daarmee belasteren van die persoon. Een eis dat het identiteitsmisbruik dusdanig geloofwaardig moet zijn dat derden in de overtuiging verkeren dat zij daadwerkelijk te maken hebben met degene wiens identiteit wordt misbruikt, kan ik in de toelichting niet ontwaren. Het zwaartepunt lijkt ook hier met name juist te liggen in de intentie van de verdachte. Strafrechtelijke aansprakelijkheid op grond van deze bepaling treedt namelijk enkel in als de verdachte heeft gehandeld met de bedoeling om de ander te benadelen of om enig voordeel te behalen.Zodanig nadeel kan bijvoorbeeld bestaan uit reputatieschade, en zelfs uit het veroorzaken van grote woede bij degene wiens identiteit wordt misbruikt. Het gebruik van de identiteit van een ander louter uit vermetelheid of als grap valt in de zienswijze van de Zwitserse wetgever nadrukkelijk niet onder de strafbaarstelling.
Bespreking van het middel
41. De steller van het middel meent dat het oordeel van het hof dat de verdachte opzettelijk persoonsgegevens van de aangever “heeft gebruikt met het oogmerk haar identiteit te verhelen en de identiteit van de ander te misbruiken” door profielen op onder meer LinkedIn en Twitter aan te maken “als zijnde aangemaakt door die [slachtoffer] ” ontoereikend is gemotiveerd, nu:
(i) het voor eenieder duidelijk was dat de profielen, met als profielbeschrijving ‘gross religious seks pervert’, niet daadwerkelijk aan de aangever toebehoorden;
(ii) uit de verklaringen in het dossier blijkt dat derden ook niet dachten daadwerkelijk met de aangever te maken te hebben;
(iii) en dit ook niet de intentie van de verdachte was.
De steller van het middel maakt uit de, hierboven aangehaalde, wetsgeschiedenis op dat de strafbepaling van art. 231b Sr enkel ziet op gevallen waarbij men derden echt het idee geeft – of men redelijkerwijs zou moeten verwachten dat deze het idee krijgen – dat zij te maken hebben met de persoon van wie de identiteit onterecht is aangenomen, en niet op parodie of satire omdat dan niet met het oogmerk is gehandeld om daadwerkelijk andermans identiteit aan te nemen.
42. De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bestreden dat de verdachte met een dergelijk oogmerk handelde. De nepprofielen, alsmede de blogs en berichten die de verdachte daarop plaatste en aan derden stuurde, zouden ironisch zijn bedoeld. De verdachte wilde daarmee bij de ontvangers van deze berichten niet de indruk wekken dat zij daadwerkelijk met de aangever te maken hadden, maar hen juist tegen hem waarschuwen.
42. Het hof heeft dat verweer verworpen en daartoe overwogen dat het aanmaken van diverse accounts op naam van de aangever, zonder diens instemming, en daaronder de tekst te zetten: ‘I AM A RELIGIOUS SEX PERVERT’, mede bezien in het licht van de nadelige gevolgen voor de aangever, niet onder de noemer van ironie of humor kan worden geschaard. Voorts heeft het hof bij dat oordeel – onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1698,NJ2020/53, m.nt. Reijntjes– meegewogen dat onder de reikwijdte van art. 231b Sr tevens de situatie valt waarin iemand op naam van een ander en zonder diens instemming een account heeft aangemaakt, en die ander op dat account in een kwaad daglicht stelt waardoor die ander reputatieschade lijdt. Het hof is vervolgens tot bewezenverklaring hiervan gekomen, dat de verdachte opzettelijk de bedoelde identificerende persoonsgegevens van de aangever heeft gebruikt met het oogmerk om haar identiteit te verhelen en de identiteit van de aangever te misbruiken, waardoor enig nadeel voor de aangever kon ontstaan. 44. Art. 231b Sr is als gezegd betrekkelijk nieuw, kent een summiere totstandkomingsgeschiedenis en is in zijn korte bestaan nauwelijks in de rechtspraak van de Hoge Raad voor het voetlicht getreden. Wat precies het toepassingsbereik van deze bepaling is, staat nog niet vast.
44. Laat ik beginnen met mijn opmerking dat aan de steller van het middel kan worden toegegeven dat de veronderstelling voor de hand ligt dat “het voor eenieder duidelijk was dat de profielen – met als profielbeschrijving ‘gross religious seks pervert’ – niet daadwerkelijk aan aangever toebehoorden”. Daarbij komt dat uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat gevallen waarin derden niet het idee hebben dat zij te maken hebben met de persoon wiens identiteit door een ander wordt gebruikt, van deze strafbaarstelling worden uitgezonderd. De seksueel getinte en voor de aangever gênante inhoud van de berichten en blogs die de verdachte op de nepprofielen heeft geplaatst, zou inderdaad op zichzelf al kunnen doen vermoeden dat derden wel begrepen dat hier een ander dan de aangever optrad en aan het woord was. Maar tegengeworpen kan worden dat daarin nu juist een gelijkenis schuilt met het voorbeeld dat in de memorie van antwoord EK wordt gegeven van iemand die via een nepaccount van een ander, diezelfde persoon in een kwaad daglicht stelt. Ook in dat voorbeeld laat het zich moeilijk voorstellen dat derden niet al vrijwel meteen doorhebben dat het account door een ander persoon is gemanipuleerd, en toch valt volgens die memorie van antwoord ook deze situatie onder de reikwijdte van art. 231 Sr.
44. In dat licht bezien ga ik er vanuit dat de wetgever als uitzondering op de strafbaarstelling gevallen voor ogen heeft gehad waarin onmiskenbaar niet met de bedoeling is gehandeld om de identiteit van een ander te verhelen of te misbruiken en dit ook voor eenieder aanstonds duidelijk is, zoals bij satire of parodie. Een dergelijk geval doet zich in de voorliggende zaak echter niet voor. Uit de voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte meerdere online profielen heeft aangemaakt met de persoonsgegevens van de aangever – waaronder zijn naam en profielfoto –, die op het eerste gezicht niet te onderscheiden zijn van een echt profiel, om zo via die weg het netwerk van de aangever te kunnen bereiken en hem zwart te maken en schade te berokkenen, hetgeen ook is gebeurd. De verdachte heeft die profielen immers gebruikt om beledigende teksten over de aangever te plaatsen en links te sturen naar blogs waarin zij zich beledigend uitlaat over de aangever. Als gezegd, en zoals het hof heeft gedaan, laat zich in dit opzicht al gauw een vergelijking maken met het in de wetsgeschiedenis beschreven voorbeeld waarin iemand op naam van een ander en zonder diens instemming een account aanmaakt, en die ander op dat account in een kwaad daglicht stelt waardoor die ander reputatieschade lijdt. Door te handelen zoals bewezenverklaard en in de bewijsoverweging van het hof nader is uiteengezet, heeft de verdachte haar eigen identiteit verheeld en de identiteit van de aangever misbruikt. Dát is – evenals mutatis mutandis in het Franse en Zwitserse recht –,de gedraging die de strafbaarheid van de verdachte in de zin van art. 231b Sr constitueert.
47. Daaraan doet niet af het standpunt van de steller van het middel, dat de verdachte niet de intentie zou hebben gehad derden ervan te overtuigen dat ze met de aangever te maken hadden. Gezien het voorgaande is immers voldoende dat de verdachte heeft of moet hebben beseft dat haar handelen als noodzakelijk en dus door haar gewild gevolg met zich bracht dat haar identiteit werd verheeld en de identiteit van de aangever werd misbruikt.
47. Alles overziend schijnt het mij toe dat het bestreden oordeel van het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt.Ook is dat oordeel naar mijn mening niet onbegrijpelijk en, mede gelet op hetgeen door de verdediging ter ’s hofs terechtzitting naar voren is gebracht, toereikend gemotiveerd.
49. Het middel faalt.