ECLI:NL:PHR:2023:282

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
21/02672
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van een nachtelijke woninginbraak met anonieme melding als bewijs

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 maart 2023 uitspraak gedaan over een cassatieberoep van de verdachte, die was veroordeeld voor het medeplegen van een nachtelijke woninginbraak. De verdachte was samen met medeverdachten betrokken bij de inbraak op 15 januari 2018 in een woning te [plaats]. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarbij de bewijsmiddelen onder andere bestonden uit een anonieme melding die door de politie was ontvangen. De verdachte en zijn medeverdachten werden kort na de melding aangetroffen in een auto met inbrekerswerktuigen en goederen die uit de woning waren gestolen. De verdediging voerde aan dat het hof de anonieme melding niet voor het bewijs had mogen gebruiken, omdat er geen gemotiveerd oordeel was gegeven over de betrouwbaarheid van de verklaring. De Hoge Raad oordeelde dat de anonieme melding wel degelijk als bewijs kon worden gebruikt, omdat de verdachte niet had verzocht om de anonieme getuige te ondervragen. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en bevestigde de veroordeling van de verdachte, waarbij werd benadrukt dat de omstandigheden van de zaak voldoende steun boden voor de bewezenverklaring van het medeplegen van de inbraak.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/02672
Zitting7 maart 2023
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 25 juni 2021, met verbetering en aanvulling van de bewijsmiddelen, de bewijsoverwegingen en de strafoverweging, het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 24 september 2019 bevestigd. De verdachte is voor het medeplegen van een nachtelijke woninginbraak veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Tevens is teruggave van in beslag genomen goederen bevolen.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel bevat de klacht dat het hof een anonieme melding voor het bewijs heeft gebezigd zonder een gemotiveerd oordeel te hebben gegeven “over de betrouwbaarheid van de anonieme verklaring (…) zodat het hof een op straffe van nietigheid voorgeschreven vorm niet heeft nageleefd en het arrest onvoldoende met redenen heeft omkleed.” In de toelichting op het middel is aangevoerd dat het hof in het bijzonder niet heeft voldaan aan het bijzondere motiveringsvoorschrift van art. 360 Sv.
2.2
Voordat ik het middel bespreek, geef ik de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen weer.
2.3
De bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen
2.3.1
Het hof heeft zich verenigd met het vonnis van de rechtbank in eerste aanleg met verbetering en aanvulling van gronden waarop dit vonnis berust.
2.3.2
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat verdachte
“op 15 januari 2018 te [plaats], omstreeks 02.00 uur tezamen en in vereniging met een ander, in een woning, [a-straat 1], alwaar verdachte en zijn mededader zich buiten weten en tegen de wil van de rechthebbende bevonden, drie (sier)geweren en een beeld van een gevleugeld paard en een Samsonite trolley met inhoud te weten
goednummer 1298914/bruin houten kistje;
goednummer 1298919/zilverkleurig metalen kistje (inhoud: muntgeld);
goednummer 1298951/drie witte kunststof ringen;
goednummer 1298953/twee boarding passen op naam van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en een EasyBus-ticket op naam van [betrokkene 2]);
goednummer 1298960/drie stickers en twee bonnen en
goednummer 1298963/verzameldoos (inhoud: muntenverzameling) en
goednummer 1298966 blauw doosje (inhoud: hanger met ketting) en
goednummer 1298970/WWF-kistje (inhoud: muntgeld),
toebehorende aan [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft door middel van braak;”
2.3.3
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen en met vermelding [
tussen rechte haken en cursief weergegeven] van door het hof aangebrachte verbeteringen en aanvullingen van de bewijsmiddelen):
“1. Het proces-verbaal aangifte door [betrokkene 4], namens [betrokkene 3], d.d. 15 januari 2018 (…), voor zover inhoudende:
(..). Ik ben de dochter van de bewoonster van de [a-straat 1] in [plaats]. Mijn moeder is op dit moment in Engeland in verband met de verbouwing van haar woning.
Ik ben namens haar bevoegd tot het doen van aangifte (..) wegens gekwalificeerde diefstal in/uit de woning aan de [a-straat 1], [postcode] te [plaats], (..) gepleegd tussen (..) 12 januari 2018 om 16:15 uur en (..) 15 januari 2018 om 08:00 uur.
(..). Vanaf de eerste week van januari 2018 wordt de woning verbouwd. (..). Op (..) 12 januari 2018, omstreeks 16:15 uur, heeft de aannemer de gehele woning slotvast afgesloten. Zowel de deuren als ramen werden (..) slotvast afgesloten. Het hele weekend is er niemand meer in de woning geweest.
Op maandag 15 januari 2017, omstreeks 08:00 uur, kwam de aannemer weer bij de woning. Hij zag dat er drie wapens bij de vuilcontainer in de tuin stonden. (..). Deze horen (..) in de woning te zijn. (..). In de serre zag ik dat het raam open stond. (..) Ik zag dat de twee knipsloten op het kozijn verbroken waren. Ik zag dat de houten dubbele deur in de serre, die toegang tot de woonkamer geeft, verbroken was.
In de woning zag ik dat (..) in de woonkamer alle deuren en lades openstonden. Ik zag dat de kasten doorzocht waren. Ik zag dat er spullen uit de kast waren gehaald (..).
Op de eerste verdieping zag mijn vriend dat alle kamers doorzocht waren. Hij zag dat de kasten en lades open waren gemaakt en waren doorzocht.(..).
2. Het proces-verbaal van bevindingen anonieme melding van verdachte situatie op de hoek van de [b-straat] en [c-straat] te [plaats] d.d. 15 januari 2018 (…), voor zover inhoudende:
Op 15 januari 2018 om 01.56 uur werd onderstaande melding ontvangen door het Operationeel Centrum van de politie.
“Ik werd vannacht kort voor 2 uur wakker van iets. Ik keek uit het raam en zag dat er achteruit een auto de [b-straat] inreed. De [b-straat] is een doodlopende straat. Ik zag dat de auto met gedoofde lichten, vooraan in de straat op het grind parkeerde, tegenover de eerste woning. Ik zag dat er een man met grijze capuchon uitstapte, ik dacht bij de bestuurderszijde. Ik zag dat deze persoon het bosperceel tegenover de [b-straat] inliep. Dit komt uit bij de tuinen van de huizen op de [a-straat].
Ik zag dat 10 minuten later die man met de capuchon terug kwam lopen en iets uit de kofferbak haalde. Ik zag dat de auto iets van een grijze Opel Astra of Ford Escort betrof. Ik zag dat de man terug de bossen in liep.
Ik zag dat er twee mannen uit de bossen kwamen lopen. Ik zag dat de man met de capuchon, kleiner qua lengte dan de andere man, (..) aan de bestuurderszijde instapte. Ik zag dat de man met de capuchon een donkerkleurige tas of koffer vast hield toen hij instapte. Ik zag dat de andere, langere man, een donkerkleurige broek droeg, vermoedelijk van Adidas.” (..).
3. Het proces-verbaal van bevindingen aantreffen verdachte en medeverdachten [betrokkene 5] en [betrokkene 6] in Opel Astra gekentekend [kenteken] en aantreffen blauwe Samsonite koffer in kofferbak d.d. 15 januari 2018 (…), voor zover inhoudende (…):
(..) Op 15 januari 2018 (..) om 01:56 uur is er een melding (..) ontvangen over een verdachte situatie in [plaats]. (..) Om 02:12 uur zag de melder meerdere personen terug lopen vanuit het bosgebied en in het voertuig stappen. Hij zag dat de personen terug kwamen met een volle tas. Hij zag dat het voertuig met gedoofde lichten wegreed. [
Hij zag dat het voertuig zilvergrijs van kleur was en een Ford Escort of een Opel Astra betrof.]
Om 02:15 uur reden verbalisanten over de [d-straat] te [plaats] in de richting van de [e-straat]. Toen verbalisanten ter hoogte van de [d-straat 1] reden zagen verbalisanten in tegengestelde richting een (..) grijze Opel Astra rijden. Verbalisanten zagen dat er drie personen in het voertuig zaten. Verbalisanten keerden hierop direct hun dienstvoertuig. Verbalisanten zagen dat de grijze Opel Astra, bij het passeren direct snelheid verhoogde (..) en met hoge snelheid van hen weg reed. (..) Verbalisanten zagen dat het voertuig rechtsaf sloeg en de [f-straat] in reed (..) en verbalisanten zijn hierop ook de [f-straat] ingereden. Verbalisanten zagen dat het voertuig ter hoogte van [f-straat 1] stopte. Daarop hebben verbalisanten hun dienstvoertuig aan de linkerzijde naast de Opel Astra gezet en zijn direct hierop uitgestapt. Verbalisanten zagen dat in het voertuig drie personen zaten. Verbalisanten zagen dat het kenteken van het voertuig [kenteken] betrof. Verbalisanten zagen op de bestuurdersstoel een man (..) die opgaf te zijn: [betrokkene 5] (..), op de passagiersstoel een man (..) die opgaf te zijn: [verdachte] (..) en (..) achter de passagiersstoel een man (..) die een van de verbalisanten (..) van een eerdere aanhouding op 12 april 2017 (..) ambtshalve bekend is als [betrokkene 6] (..).
(..) Verbalisant zag achter in de kofferbak een blauwe koffer van het merk Samsonite(..) en naast deze kofferwerkhandschoenen liggen. Verbalisant opende de kofferen zag hierin veel kleingeld liggen. Verbalisant zag dat er in de koffer een aantal doosjes en een houten kist lagen. Verbalisant opende de houten kist (..) en zag in de houten kist diverse sieraden liggen.
4. Het proces-verbaal van bevindingen aantreffen gereedschap in de Opel Astra met kenteken [kenteken] d.d. 16 januari 2019 (…), voor zover inhoudende (…):
(..). Op (..) 15 januari 2018 omstreeks 13.10 uur onderzocht verbalisant de personenauto van het merk Opel, type Astra, grijs van kleur en (..) getekend (..) [kenteken]. Verbalisant zag dat onder het tapijt van de kofferbak het volgende gereedschap lag: een rode, groene en grijze platte schroevendraaier (..), een ijzerboor van 7 mm en een nijptang. Dit gereedschap lag tegen de achter leuning van de auto aan. De blauwe schroevendraaier lag langs het reservewiel dat in een uitsparing in het midden onder de laadklep lag. (..).
Verbalisant zag dat in het vak van het bijrijdersportier een grijze schroevendraaier lag met een bithouder en drie losse 6-kantige bitjes in 3 verschillende maten. Verbalisant zag dat er tevens een kleine ratel in lag met rood handvat.
(..). Verbalisant zag dat op het matje achter de bijrijdersstoel, goed zichtbaar een steeksleutel, combinatie ratelsleutel maat 17 lag en een groen plastic voorwerp met op het handvat het merk Nemef. Het leek op een soort sleutel. Verbalisant herkende dit gereedschap als iets dat door een slotenmaker wordt gebruikt om de palletjes van een cilinderslot op de goede positie te kunnen draaien, nadat het cilinderslot uitgeboord was. (..).
Verbalisant zag dat onder de bijrijdersstoel een kleine zwarte zaklamp lag met daaraan een flexibel recht stuk met het op het einde een haakje (..) en onder de bijrijdersstoel tevens nog een grijs met groene zaklamp (..) en een zwarte bivakmuts.
5. Het proces-verbaal van bevindingen beschrijving van in Opel Astra met kenteken [kenteken] aangetroffen goederen d.d. 15 januari 2018 (…), voor zover inhoudende(…):
Op (..) 15 januari 2018 onderzocht verbalisant (..) de inbeslaggenomen goederen:
Goednummer 1298909 – Samsonite trolley.
Verbalisant zag dat hel goed aan de binnenkant voorzien was van beige [
bekleding].
Verbalisant zag dat alle ondergenoemde goederen in de trolley zaten:
Goednummer 1298914 – Bruin houtenkistje.
Goednummer 1298919 – Zilverkleurig metalen kistje.
Verbalisant zag dat er veel euromunten in het kistje zaten, naar schatting meer dan 100 stuks van diverse waarden.
(..).
Goednummer 1298951 – 3 witte kunststof ringen.
(..).
Goednummer 1298953 – Diverse papieren.
Verbalisant zag dat er een tweetal boarding passen van 8 mei 2017 in het voorvak zaten op naam van [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Verbalisant zag dat er nog een ticket, 2 pagina ’s, van easybus.com in zat op naam van [betrokkene 2].
(..)
Goednummer 1298960 – 3 stickers & 2 bon.
Verbalisant zag dat er 2 ronde stickers in zaten van Going Through The World, 2 bonnen van Deauville en 1 sticker van “Loeki”.
Goednummer 1298963 – Muntenverzameling.
Verbalisant zag dat er een rode verzameldoos in zat van de Koninklijke Nederlandse Munt met de (incomplete) Wilhelmina Krooncollectie.
Goednummer 1298966 – Blauw doosje met hanger.
Verbalisant zag dat er een blauw doosje met grijs vierkantje in zat. Verbalisant zag dat er een zilveren hanger met ketting in zat.
Goednummer 1298970 – doorzichtig WWF-kistje.
Verbalisant zag dat (..) een doorzichtig kistje met een papieren tekening met opschrift ‘WWF’.
6. Het proces-verbaal van bevindingen inzake de herkenning van de aangetroffen goederen door benadeelde [betrokkene 3] d.d. 16 januari 2018 (…), voor zover inhoudende(…):
(..). Op (..) 15 januari 2018 had (..) verbalisant (..) contact met [betrokkene 4], de dochter van de benadeelde [betrokkene 3] (..). Verbalisant verzond haar een aantal foto’s van de aangetroffen goederen per e-mail met de vraag of zij de goederen aan haar moeder, die op vakantie was, kon tonen en mij kon terugkoppelen of de goederen herkend werden. Omstreeks 14.30 uur ontving verbalisant een telefoontje van [betrokkene 4]. Ik hoorde dat ze zei dat haar moeder [betrokkene 3] een aantal goederen herkende.
Herkenning blauw doosje.
Verbalisant hoorde dat benadeelde het blauwe doosje met hangertje herkende, als zijnde het hangertje met as van haar oma.
Herkenning koffertje.
Verbalisant hoorde dat benadeelde het koffertje en met name de naamsticker aan de onderzijde herkende als die van haar zusje, [betrokkene 2].
Herkenning boarding passen.
Verbalisant hoorde dat benadeelde de boarding passen herkende, omdat de naam van haar zusje, [betrokkene 2], en haar vriend, [betrokkene 1], er op stonden.
Herkenning bonnetjes.
Verbalisant hoorde dat benadeelde de bonnetjes van Deauville herkende, omdat hun vakantiehuis daar lag.
7. Het proces-verbaal van bevindingen inhoudende de weergave van een aanvullend gesprek met benadeelde [betrokkene 3] door verbalisant [verbalisant] d.d. 24 januari 2018 (…), voor zover inhoudende (,,,):
(..) Op (..) 23 januari 2018 sprak verbalisant [verbalisant] telefonisch met benadeelde (..) [betrokkene 3]. Verbalisant hoorde benadeelde (..) zeggen dat (..) de blauwe ‘Samsonite-koffer’ normaliter op de kamer van haar dochter, [betrokkene 2], staat. (..).
Verbalisant hoorde benadeelde (..) zeggen dat (..) er normaal gesproken kleren in zitten. (..).
Verbalisant hoorde benadeelde (..) zeggen dat (..) zij er van baalt dat er een hanger, zijnde een langwerpig kokertje, is weggenomen waarin as van haar pas overleden moeder zit.
Verder hoorde verbalisant benadeelde zeggen dat ze er ook van baalt dat er een bronskleurig beeld van een gevleugeld paard (..) dat toebehoorde aan haar vader (..), is weggenomen. Verbalisant hoorde benadeelde zeggen dat er is gerommeld in een kast in de middenkamer van haar (recentelijk overleden) moeder.
Verbalisant vroeg benadeelde (..) of zij de bovengenoemde hanger normaliter bewaarde in bovengenoemde blauwe koffer. Verbalisant hoorde benadeelde zeggen dat dit absoluut niet het geval is.
Verbalisant hoorde benadeelde zeggen dat deze hanger in een lade lag in de kast die in de middenkamer staat. (..).
Verbalisant vroeg benadeelde of zij aanslaat opeen zilverkleurig kistje (..) voorzien (..) van een cijferslot. Verbalisant hoorde benadeelde zeggen dat zij daar op aanslaat en dat het kistje afgeronde hoeken heeft. Verbalisant hoorde benadeelde zeggen dat er geld in dit kistje zit en dat het kistje door haar in een kast werd bewaard. Verbalisant hoorde benadeelde zeggen dat dit kistje voor 100% zeker niet in bovengenoemde koffer werd bewaard.
Verbalisant hoorde benadeelde (..) zeggen dat er geld in het zilverkleurig kistje met cijferslot zit en dat dit kistje door haar in een kast werd bewaard.
Verbalisant hoorde benadeelde (..) zeggen dat dit kistje (..) 100% zeker niet in bovengenoemde koffer werd bewaard.
Verbalisant hoorde benadeelde (..) zeggen dat zij zeker weet dat (..) haar dochter de koffer niet buiten aan de straat zou hebben neergezet. (..).
8. Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 17 januari 2018 (…), voor zover inhoudende (…):
(..). Verbalisant verrichte op (..) 15 januari 2018 om 11:11 uur (..) een forensisch onderzoek naar sporen (..) in een vrijstaande woning aan de [a-straat 1], [postcode] [plaats]. (..).
(..). Verbalisant zag dat in de sluitnaad van een draairaam van de tuinkamer was gewrikt met twee verschillende breekvoorwerpen.(..) Verbalisant zag dat de sluiting van hel voornoemde raam verwrongen was. Ook was een verstoring op de vensterbank zichtbaar die past in het beeld dat men daar op gestaan heeft bij het binnengaan van de woning. (..).
In de woning zag verbalisant op de traptrede twee verschillende schoenprofielen, (..) waaronder een schoenprofiel bestaande uit een grove blokprofiel (..).
Schoensporen
(..).
SIN: AALJ1531NL
(..).
Plaats veiligstellen: op traptrede.
Bijzonderheden: grove blokprofiel.
9. Het proces-verbaal kennisgeving van inbeslagneming schoenen van het merk/type: Kalasity onder [
medeverdachte [betrokkene 5]] d.d. 15 januari 2018 (…), voor zover inhoudende(…):
[
Inbeslagneming
Plaats: [g-straat 1], [postcode] [plaats]
Datum en tijd: 15 januari 2018 te 1630 uur
Beslagene
Achternaam: [betrokkene 5]
Voornamen: [betrokkene 5].
Geboren: [geboortedatum] 1979 [geboorteplaats]
Goednummer: PL2100-2018009802-1299088
Object: schoeisel (schoenen)
Aantal/eenheid: 2 stuks
Merk/type: Kalasity]
10. Het proces-verbaal van bevindingen inhoudende de door verdachte en medeverdachte [betrokkene 5] gedragen kleding tijdens de insluitingsfouillering d.d. 16 januari 2018 (…), voor zover inhoudende (…):
(..) Op (..) 16 januari 2018 bekeek (..) verbalisant (..) foto’s van de aangehouden verdachten die gemaakt werden ten tijde van de insluiting (..).
Verdachte [verdachte].
Ik zag dat verdachte [verdachte] (..) een donkerblauwe Adidas trainingsbroek droeg met de kenmerkende witte verticale strepen vanaf de knie tot enkel. Ik zag dat hij een zwarte, gewatteerde jas met muts en horizontale banen droeg. (..).
Verdachte [betrokkene 5].
Verbalisant zag dat (..) [betrokkene 5] (..) op de foto een paar bruine schoenen droeg, conform de inbeslaggenomen schoenen, van het merk Kalasity.
Ik zag dat hij een zwarte trainingsbroek droeg. Ik zag dat hij een zwarte (nep)lederen jas droeg met een lichte grijze capuchon. (..).
11. Het proces-verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek versie 16 januari 2018, d.d. 13 maart 2018 (…), voor zover inhoudende (…):
[1] een folie met afgenomen schoenafdruksporen (..) SIN AALJ1531NL;
[2] een paar schoenen van het merk Kalasity, maat 42 [
en voorzien van het waarmerk PL2100-2018009802-1299088] SIN AALB5825NL, afkomstig van verdachte [betrokkene 5].
Resultaten.
Tijdens het vergelijkend onderzoek tussen enerzijds de onderzochte plaatsing van de schoensporen [1] en anderzijds de rechterschoen [2] en de hiermee vervaardigde proefsporen, is gebleken dat:
het profiel overeenkomt;
de afmetingen praktisch overeenkomen;
de door de onderzochte plaatsing van de schoensporen [1] weergegeven slijtage overeenkomt met de slijtage van de rechterschoen [2];
3 onregelmatigheden in de onderzochte plaatsing van de schoensporen [1] qua plaats en globaal in vorm overeenkomen met 3 beschadigingen in de zool van de rechterschoen [2].
Onverklaarbare verschillen zijn niet waargenomen.
(..).
Conclusie.
Op grond van het vergelijkend schoensporenonderzoek concludeer ik dat:
De onderzochte plaatsing van de schoensporen [1] waarschijnlijk is veroorzaakt met de rechterschoen [2].
12. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 15 januari 2018 (…), voor zover inhoudende:
(..) Mijn maat, [betrokkene 5], reed. (..) Hij heeft me om een uur of twaalf, half twaalf ’s avonds (..) bij mij thuis opgehaald. Toen zijn we rond gaan rijden. (..) [betrokkene 5] reed, ik zat voorin en die jongen achterin.
(..).
V: je gaf eerder aan dat je rond 23.30 uur 24.00 uur ’s avonds door [betrokkene 5] was opgehaald. Wie zat er toen nog meer in de auto op dat moment?
A: Ja die jongen. (..) die is toen op de achterbank gaan zitten. (..).
13. Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [betrokkene 5] d.d. 15 januari 2018 (…), voor zover inhoudende:
V: wie zat waar in het voertuig?
A: ik rij, het is (..) de auto van mijn vrouw. [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: verdachte)zat naast mij en [betrokkene 6]
(de rechtbank begrijpt: medeverdachte [betrokkene 6]) zat achterin. (..).
14. Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [betrokkene 6] d.d. 16 januari 2018 (…), voor zover inhoudende:
(..) [betrokkene 5] reed in een grijze Opel. (..). Er zat nog iemand in de auto (..). Ik ben toen achterin geslapt. (..) Ik zat rechts achterin, [betrokkene 5] was bestuurder en er zat nog een man langs
(de rechtbank begrijpt: naast)[betrokkene 5].”
2.3.4
Het hof heeft zich afgezien van een paar [
hierna tussen rechte haken en cursief weergegeven] verbeteringen/aanvullingen verenigd met de bewijsoverwegingen van de rechtbank:
“De rechtbank stelt vast dat de woning inbraak op 15 januari 2018 omstreeks 02:00 uur te [plaats] is gepleegd en dat bij deze woninginbraak drie (sier)geweren, een beeld van een gevleugeld paard en een Samsonite koffer met inhoud zijn weggenomen.
Op 15 januari 2018 om 01.56 uur ontving de politie een anonieme melding dat kort voor 02.00 uur een auto met gedoofde lichten tegenover de eerste woning van de [b-straat], zijnde een doodlopende straat, parkeerde. Aan de bestuurderszijde stapte een man met grijze capuchon uit die richting het bosperceel tegenover de [b-straat] liep. Dat perceel grenst aan de tuinen van de huizen aan de [a-straat]. Na tien minuten kwam deze man terug om iets uit de kofferbak te halen, waarna de man opnieuw het bosperceel tegenover de [b-straat] in liep. Om 02.12 uur zag melder twee mannen, namelijk de man met grijze capuchon die een donkerkleurige tas of koffer vasthield en een man met een donkerkleurige broek van vermoedelijk het merk Adidas, komende uit het bosperceel tegenover de [b-straat] de auto weer instappen, waarna de auto met gedoofde lichten wegreed. De auto betrof een grijze Opel Astra of Ford Escort.
Om 02.15 uur troffen verbalisanten te [plaats] verdachte en medeverdachten [betrokkene 5] en [betrokkene 6] aan in een grijze Opel Astra met kenteken [kenteken], met in de auto inbrekerswerktuigen en in de kofferbak een blauwe Samsonite koffer.
Medeverdachte [betrokkene 5] was de bestuurder, verdachte de bijrijder en medeverdachte [betrokkene 6] zat op de achterbank. Bij zijn aanhouding droeg medeverdachte [betrokkene 5] een zwarte (nep)leren jas met een grijze capuchon. Verdachte droeg bij zijn aanhouding een blauwe trainingsbroek van het merk Adidas.
In de woning van benadeelde zijn op de traptrede twee schoensporen aangetroffen, waaronder een schoenspoor met een grof blokprofiel. De deskundige die het schoenspoor heeft onderzocht, relateert dat het profiel, de afmetingen en de slijtage van het profiel van het schoenspoor (praktisch) overeenkomen met de rechterschoen die onder medeverdachte [betrokkene 5] bij zijn insluiting in beslag is genomen. Ten aanzien van dit schoenspoor is een vergelijkend schoensporenonderzoek uitgevoerd en is vastgesteld dat dit spoor ‘waarschijnlijk is veroorzaakt’ met de rechterschoen van medeverdachte [betrokkene 5].
De rechtbank stelt het volgende voorop. Indien een verdachte voor een omstandigheid, die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem ten laste gelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, mag dat door de rechtbank worden betrokken in haar overwegingen omtrent het gebezigde bewijs. Wanneer verdachte zeer kort na een diefstal is aangetroffen in het bezit van bij die diefstal weggenomen goederen en voor dat bezit geen aannemelijke verklaring heeft gegeven, kan dat bijdragen aan de conclusie dat die verdachte betrokken is geweest bij die diefstal. Daarbij is van belang dat hoe korter de tijdspanne is tussen de diefstal en het aantreffen van verdachte in het bezit van goederen die van die diefstal afkomstig zijn, hoe verantwoorder de conclusie kan worden getrokken dat verdachte betrokken is geweest bij die diefstal. Het voorgaande geldt ook in de situatie dat meerdere verdachten zijn aangetroffen in het bezit van dergelijke goederen; als geen aannemelijke verklaring voor die omstandigheden worden gegeven, dan kan dat worden betrokken bij de bewijsoverwegingen omtrent het medeplegen van die diefstal.
De raadsvrouw heeft bepleit dat uit de enkele omstandigheid dat verdachte kort na de anonieme melding samen met medeverdachten [betrokkene 5] en [betrokkene 6] als inzittenden van een grijze Opel Astra op de [d-straat 1] te [plaats] met in de kofferbak een blauwe Samsonite koffer zijn aangehouden, niet kan worden afgeleid dat verdachte als medepleger of als medeplichtige betrokken is geweest bij de inbraak in de woning van aangeefster.
De rechtbank verwerpt het tot integrale vrijspraak strekkende verweer.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Binnen een zeer korte tijdsspanne van slechts drie minuten na de anonieme melding dat twee mannen met een donkerkleurige tas/koffer vanuit het bosperceel tegenover de [b-straat] terugliepen naar een aldaar geparkeerde grijze auto, zijn medeverdachte [betrokkene 5] als bestuurder, verdachte als bijrijder en medeverdachte [betrokkene 6] als passagier op de achterbank door de politie als inzittenden van een grijze Opel Astra op de [d-straat 1] te [plaats] aangetroffen. In het voertuig bevonden zich inbrekerswerktuigen en in de kofferbak lag een blauwe Samsonite koffer die naar later is gebleken toebehoort aan benadeelde.
De rechtbank merkt op dat volgens de algemeen toegankelijke internetbron Google Maps de reistijdgegevens per auto tussen de plekwaar de auto geparkeerd stond en de plaats waar de politie dat voertuig voor het eerst zag, ongeveer drie minuten bedraagt.
De rechtbank verwerpt het tot vrijspraak van het onderdeel medeplegen strekkende verweer. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Binnen een zeer korte tijdsspanne van slechts drie minuten na de anonieme melding dat twee mannen met een donkerkleurige tas/koffer vanuit het bosperceel tegenover de [b-straat] terug liepen naar een aldaar geparkeerde grijze auto, mogelijk een Opel Astra, [
zijn medeverdachte [betrokkene 5] als bestuurder, de verdachte als bijrijder en medeverdachte [betrokkene 6] als passagier op de achterbank door de politie als inzittenden van een grijze Opel Astra op de [d-straat 1] te [plaats] aangetroffen.] In het voertuig bevonden zich inbrekerswerktuigen en in de kofferbak lag een blauwe Samsonite koffer die naar later is gebleken toebehoort aan benadeelde.
De rechtbank merk top dat het een feit van algemene bekendheid is dat de reistijd per auto tussen de plek waar de auto geparkeerd stond en de plaats waar de politie dat voertuig voor het eerst zag, ongeveer drie minuten bedraagt.
Deze zeer korte tijdspanne moet in samenhang worden bezien met eventuele overige omstandigheden die op betrokkenheid van verdachte bij het strafbare feit duiden.
Deze overige omstandigheden zijn dat de melder spreekt over een man met grijze capuchon die met een donkergekleurde tas of koffer naar de auto loopt en instapt aan de bestuurderszijde en een langere man met een donkerkleurige broek van vermoedelijk het merk Adidas aan de bijrijderszijde, dat medeverdachte [betrokkene 5] bij zijn aanhouding een jas met een grijze capuchon droeg en de bestuurder van het voertuig was en dat verdachte bij zijn aanhouding een blauwe trainingsbroek van het merk Adidas droeg. Bovendien is verdachte [betrokkene 5] van geringere lichaamslengte dan verdachte.
In de woning van aangeefster zijn weliswaar geen sporen aangetroffen die afkomstig zijn van verdachte, maar wel is gebleken dat de rechterschoen die medeverdachte [betrokkene 5] bij zijn aanhouding en insluiting droeg in verband kan worden gebracht met een bij de inbraak achtergelaten daderspoor op de traptrede in de woning van aangeefster.
De vondst van dit schoenspoor, waarvan is vastgesteld dat dit spoor waarschijnlijk afkomstig is van medeverdachte [betrokkene 5], duidt in samenhang met de door melder gegeven signalementen van de twee mannen die samen uit de bossen kwamen lopen en in de auto stapten, op de betrokkenheid van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, in het kader van de beoordeling van het bewijs vragen om een goede verklaring van verdachte.
In dit verband merkt de rechtbank op dat zij, gelet op het feit dat verdachte, medeverdachte [betrokkene 5] en medeverdachte [betrokkene 6] in dezelfde straat wonen, ambtshalve heeft beoordeeld of sprake is van eventuele omstandigheden in de familiaire- of vriendschappelijke sfeer, waardoor het voor verdachte uitermate bezwaarlijk zou zijn een aannemelijke, de redengevendheid ontzenuwende verklaring te geven voor het hen belastende bewijsmateriaal. Het bestaan van dergelijke omstandigheden noopt immers tot bijzondere behoedzaamheid bij de beoordeling van de betekenis van het uitblijven van zo’n verklaring voor de bewijsvoering (vgl. ECLI:NL:HR:2018:1773, HR 25 september 2018, NJ 2018/438, m.nt. W.H. Vellinga).
Van dergelijke omstandigheden is de rechtbank in dit geval echter niet gebleken, zodat zij geen aanleiding ziet bijzondere behoedzaamheid te betrachten bij het beoordeling van de betekenis van het uitblijven van een aannemelijke, de redengevendheid ontzenuwende verklaring voor de bewijsvoering.
[
De verdachte was ter terechtzitting aanwezig.] De rechtbank stelt vast dat van de zijde van verdachte in een eerder stadium geen dergelijke verklaring is afgelegd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt
De tijdstippen waarop verdachte en medeverdachte [betrokkene 6] bij medeverdachte [betrokkene 5] in de autozijn gestapt.
De rechtbank stelt vast dat verdachte bij de politie voor wat betreft de tijdstippen waarop hij en medeverdachte [betrokkene 6] in de auto van medeverdachte [betrokkene 5] zijn gestapt anders heeft verklaard dan zijn twee medeverdachten.
Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte [betrokkene 5] hem die avond tussen 23:30 uur en 00:00 uur bij hem thuis heeft opgehaald om konijntjes te stropen, dat [betrokkene 6] op dat moment al (op de bijrijdersplaats) in de auto zat en dat [betrokkene 6] toen op de achterbank is gaan zitten.
Medeverdachte [betrokkene 5] heeft verklaard dat hij die avond na 21:00 uur met [verdachte] en [betrokkene 6] in de Opel van zijn vriendin in de omgeving van Best en Eindhoven rond heeft gereden om te kijken naar wild. Onderweg zou niemand zijn uitgestapt.
Medeverdachte [betrokkene 6] heeft verklaard dat medeverdachte [betrokkene 5] en verdachte hem die nacht rond 02:00 uur of 03:00 uur bij de rotonde op de kruising van de Vlinderlaan met de Bestseweg hebben opgepikt nadat [betrokkene 6] bij ‘[betrokkene 7]’, zijnde de bijnaam van getuige [betrokkene 7], had gepokerd en dat zij hem thuis op de [h-straat] in [plaats], alwaar medeverdachte [betrokkene 5] en verdachte ook woonachtig zijn, zouden afzetten . Over de verdere details van de drie verschillende scenario’s verklaren alle drie verdachten geenszins eensluidend. Al met al hecht de rechtbank weinig geloof aan de verklaringen van verdachte, [betrokkene 5] en [betrokkene 6] voor wat betreft de tijdstippen waarop zij in die auto zaten.
De vondst van de blauwe Samsonite koffer.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en medeverdachten [betrokkene 5] en [betrokkene 6], bij de politie hebben verklaard dat medeverdachte [betrokkene 5] de blauwe Samsonite koffer op ongeveer twee meter afstand van de weg bij een heg op het voetpad in [plaats] heeft aangetroffen, terwijl is gebleken dat deze koffer en de inhoud daarvan afkomstig zijn uit de woning van aangeefster/benadeelde [betrokkene 2].
Aangeefster/benadeelde heeft verklaard dat de blauwe Samsonite koffer normaal gesproken op de kamer van haar dochter staat en dat zij van de inhoud van deze koffer het blauwe doosje, het koffertje met naam sticker aan de onderzijde, de boarding passen en de bonnetjes die in de koffer zaten herkende als goederen die afkomstig zijn uit haar woning. De tijd die verstreken is tussen het wegrijden van een grijze Opel Astra (met daarin een persoon die daar dichtbij de plaats delict een tas of koffer inlegde) – zoals gezien door de melder – en het aantreffen van het voertuig door verbalisanten laat daarbij erg weinig ruimte voor het door verdachten geschetste scenario van het aantreffen van de koffer op de stoep. Gelet hierop acht de rechtbank de verklaring van verdachte ongeloofwaardig.
De omstandigheid dat verdachte geen redelijke, de redengevendheid van voornoemde feiten en omstandigheden ontzenuwende verklaring heeft gegeven, wordt door de rechtbank in zoverre in haar overwegingen met betrekking tot de gebezigde bewijsmiddelen betrokken, dat zij het uitblijven van zo’n verklaring bij de waardering van het voorhanden bewijs in het nadeel van verdachte uitlegt.
De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte en medeverdachte [betrokkene 5] zich als medeplegers schuldig hebben gemaakt aan de inbraak in de woning van aangever.
(…)
[
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde. Daartoe is – kort gezegd – het navolgende aangevoerd:
De anonieme melding van een verdachte situatie d.d. 15 januari 2018 (door de rechtbank als bewijsmiddel 2 in de bewijsbijlage opgenomen) kan – zoals ook door de advocaat-generaal naar voren is gebracht – niet voor het bewijs worden gebezigd. Er resteert dan – zo begrijpt het hof het verweer van de verdediging – onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
De verdachte ontkent zijn betrokkenheid bij de aan hem tenlastegelegde inbraak en heeft een verklaring afgelegd betreffende de voor hem belastende omstandigheden. In de woning gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] zijn geen sporen van de verdachte aangetroffen. Bovendien is er geen bewijs waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte enige uitvoeringshandeling heeft verricht. Gelet hierop kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de inbraak in de woning gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats].
Het hof overweegt als volgt.
Ad. 1.
Artikel 344a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, alleen kan meewerken tot het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, indien aan twee voorwaarden is voldaan:
de bewezenverklaring vindt in belangrijke mate steun in andersoortig bewijsmateriaal, en
door of namens de verdachte is niet op enig moment in het geding de wens te kennen gegeven om de in de aanhef bedoelde persoon te ondervragen of te doen ondervragen.
De betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde vindt naar het oordeel van het hof in belangrijke mate steun in andere bewijsmiddelen, in het bijzonder in het door de politie kort na de melding aantreffen van de verdachte en medeverdachte [betrokkene 5] in de directe omgeving van de woning gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats], waarbij in de auto waarin de verdachten zaten goederen zijn aangetroffen die door de aangever zijn herkend en ter zake waarvan aangifte is gedaan dat die goederen uit voornoemde woning zijn weggenomen.
Voorts stelt het hof vast dat door of namens de verdachte niet op enig moment in het geding de wens te kennen is gegeven de anonieme getuige te (doen) ondervragen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat aan het bepaalde in artikel 344a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan. Het proces-verbaal houdende de verklaring van de anoniem gebleven persoon kan derhalve tot het bewijs meewerken.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Ad. II.
Het door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak is door de verdediging (in de kern) ter terechtzitting in eerste aanleg gevoerd. De rechtbank heeft dat verweer verworpen. Het hof verenigt zich met de bewijsoverwegingen van de rechtbank en maakt die – met de hierboven genoemde verbeteringen en aanvullingen – tot de zijne.]”
2.4
Juridisch kader
2.4.1
Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen, die op grond van art. 415 Sv ook op de berechting in hoger beroep van toepassing zijn, van belang:
Art. 344a lid 3 Sv:
“3. Een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, kan, buiten het geval omschreven in het tweede lid, alleen meewerken tot het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, indien ten minste aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de bewezenverklaring vindt in belangrijke mate steun in andersoortig bewijsmateriaal, en
b. door of namens de verdachte is niet op enig moment in het geding de wens te kennen gegeven om de in de aanhef bedoelde persoon te ondervragen of te doen ondervragen.”
Art. 360 lid 1 Sv:
“1. Van het gebruik als bewijsmiddel
(…)
van schriftelijke bescheiden als bedoeld in artikel 344a, derde lid, geeft het vonnis in het bijzonder reden.
4. Alles op straffe van nietigheid.”
2.4.2
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat wanneer de rechter in zijn bewijsvoering gebruik maakt van een verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, hij in zijn uitspraak moet motiveren dat aan de eisen van art. 344a lid 3 Sv is voldaan en op welke gronden hij de betreffende anonieme verklaring betrouwbaar heeft geacht. [1] Hoewel het niet naleven van de bijzondere motiveringsverplichting van art. 360 Sv met nietigheid is bedreigd, behoeft dit niet in alle gevallen tot cassatie te leiden. Dat is in het bijzonder niet het geval indien de verklaring betrekking heeft op een omstandigheid die in het licht van de gehele bewijsvoering van zo ondergeschikte aard moet worden geacht dat het verzuim nader te motiveren aan de toereikendheid van de bewijsmotivering niet afdoet. [2]
2.5
Bespreking van het middel
2.5.1
In de onderhavige zaak heeft het hof het proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt naar aanleiding van een telefonische melding van een verdachte situatie voor de bewijsvoering gebruikt. Uit de door het hof aan de bewijsoverwegingen van de rechtbank toegevoegde overwegingen die betrekking hebben op art. 344a Sv blijkt dat het hof het proces-verbaal van bevindingen heeft aangemerkt als “een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt”. Uit het vonnis van de rechtbank kan worden afgeleid dat de rechtbank niet op die lijn zat. Sterker nog, uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 10 september 2019 blijkt dat op die zitting in relatie tot de eventuele bewijsvoering het naar aanleiding van de anonieme melding opgemaakte proces-verbaal van bevindingen geen moment onderwerp van bespreking is geweest. In hoger beroep komt de kwestie voor het eerst aan de orde en wel in het requisitoir van de advocaat-generaal. Volgens de advocaat-generaal had de rechtbank “de anonieme melding” niet voor het bewijs mogen gebruiken. De verdediging – die daar tot dan toe geen punt van had gemaakt – sluit zich in het pleidooi bij het standpunt van de advocaat-generaal aan. Het hof plaatst het betoog van de advocaat-generaal in de sleutel van art. 344a Sv, toetst of aan de daarin gestelde bijzondere bewijsminimum- en bewijstoelatingsregel is voldaan en concludeert – anders dan de advocaat-generaal en de verdediging – dat “het proces-verbaal houdende de verklaring van de anoniem gebleven persoon” wel kan meewerken tot het bewijs. Over de wijze waarop het hof aan de eisen van art. 344a Sv heeft getoetst, wordt in cassatie niet geklaagd. Wel wordt geklaagd dat het hof er geen blijk van heeft gegeven zelfstandig de betrouwbaarheid van de anonieme verklaring te hebben onderzocht. In zoverre zou niet zijn voldaan aan de bijzondere motiveringsverplichting van art. 360 lid 1 Sv. [3]
2.5.2
De stellers van het middel hebben een punt. Uit het arrest van het hof blijkt niet dat het hof zelfstandig de betrouwbaarheid van de anonieme verklaring heeft onderzocht. Aan de betrouwbaarheid van de anonieme verklaring zijn geen specifieke overwegingen gewijd. Op zichzelf behoeft dat niet tot cassatie te leiden mits die anonieme verklaring betrekking heeft “op een omstandigheid die in het licht van de gehele bewijsvoering van zo ondergeschikte aard moet worden geacht, dat het verzuim nader te motiveren aan de toereikendheid van de bewijsmotivering niet afdoet”. [4] Daarover zou in dit geval kunnen worden geaarzeld.
Zo heeft het hof overwogen dat weliswaar geen daderspoor van de verdachte is aangetroffen in de woning van de aangeefster, maar dat het in de woning aangetroffen schoenspoor van zijn medeverdachte
in samenhangmet het door de anonieme melder gegeven signalement van de twee mannen die samen uit de bossen kwamen lopen en in de auto stapten, duidt op betrokkenheid van de verdachte. Daarnaast heeft het hof de inhoud van de anonieme melding gebruikt om de verklaring die de verdachte en zijn medeverdachten bij de politie hebben afgelegd – te weten dat ze de in hun auto aangetroffen gestolen koffer op straat hebben gevonden – als ongeloofwaardig terzijde te schuiven.
2.5.3
Desalniettemin meen ik dat in het onderhavige geval geen reden is voor cassatie. Het door het hof voor het bewijs gebezigde proces-verbaal van bevindingen van de anonieme melding betreffende een verdachte situatie is naar mijn oordeel geen schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt in de zin van art. 344a lid 3 Sv. Een blik achter de papieren muur wijst namelijk uit dat de verbalisant die het proces-verbaal van bevindingen van de anonieme melding heeft opgemaakt, de achternaam van de melder in het proces-verbaal heeft opgenomen. Daarnaast blijkt uit dit proces-verbaal dat de verbalisant voor het opmaken van het proces-verbaal telefonisch contact met de melder heeft opgenomen. Een persoon van wie de achternaam en – gezien de inhoud van zijn verklaring – de buurt waarin hij woont plus diens telefoonnummer bij de politie bekend zijn, behoort niet te worden aangemerkt als “een persoon wiens identiteit niet blijkt”. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt immers dat daarvan geen sprake is als vaststaat dat de persoon waarvan de persoonsgegevens niet volledig in het proces-verbaal zijn vermeld, zodanig kan worden geïndividualiseerd dat de verdediging desgewenst het verhoor van de getuige had kunnen verzoeken. [5] Anders dan bijvoorbeeld de getuige van wie in het proces-verbaal enkel de voornaam was vermeld [6] en de getuigen die in het proces-verbaal waren aangeduid als “de drie jongens” [7] kan de ‘anonieme’ getuige in de onderhavige zaak aan de hand van de over hem beschikbare gegevens – evenals de bewoonster van een portiekgalerij die behoorde bij het pand waar een hennepkwekerij was aangetroffen [8] en de persoon die vanuit zijn woning zicht had op de woning waar gepoogd was in te breken [9] – voldoende worden geïndividualiseerd om gehoor te kunnen geven aan een eventueel verzoek van de verdediging om hem te horen. Tegen die achtergrond zie ik niet welk belang zou worden gediend met een cassatie, aangezien het hof na terugwijzing en met de vaststelling dat er geen sprake is van een schriftelijk bescheid houdende een verklaring van een persoons wiens identiteit niet blijkt, naar mijn oordeel op basis van dezelfde bewijsmiddelen tot dezelfde bewezenverklaring kan komen.

3.Conclusie

3.1
Het middel slaagt, maar behoeft niet tot cassatie te leiden.
3.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:658, rov. 2.3 en HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF2082,
2.HR 20 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:244, rov. 2.4; HR 24 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1453, rov. 2.4; en HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ5731, rov. 3.7. Zie ook de conclusie van AG Vegter (onder 11) voor HR 28 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:526 (HR: 81 RO).
3.Zie onder meer HR 11 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1460,
4.Conclusie AG Knigge voor HR 9 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1007,
5.HR 4 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:230,
6.HR 20 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:244, rov. 2.4.
7.HR 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2407, rov. 2.4.
8.HR 9 februari, 2016, ECLI:NL:HR:2016:208, rov. 2.4.
9.Zie de conclusie van AG Keulen (randnr. 33) voor HR 17 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1974 (HR: art. 81 RO). Keulen betoogt dat uit het samenstel van bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de “melder” die de politie heeft gebeld waarschijnlijk te individualiseren is als de buur