2.4Ten aanzien van het bewijs van feit 1 heeft het hof het volgende overwogen:
“De raadsvrouw heeft - zakelijk weergegeven - naar voren gebracht dat uit het dossier genoegzaam blijkt dat een groep personen zich heeft bezig gehouden met phishing en dat gelet op de keten van handelingen die in dat verband moet worden verricht er ook sprake was van een zekere mate van georganiseerdheid.
Volgens de raadsvrouw was in dit geval sprake van meerdere organisaties die zich bedienden van verschillende phishing-methodes, te weten - kort gezegd - de klassieke manier via postbodes en de digitale manier via bankmedewerkers.
De raadsvrouw stelt dat de verdachte geen deel heeft uitgemaakt van eerstgenoemde organisatie. In zoverre moet hij dan ook worden vrijgesproken. Ten aanzien van de tweede organisatie geldt het volgende. De verdachte heeft verklaard dat hij katvangers heeft geronseld. Dit maakt hem echter nog niet tot deelnemer aan een organisatie; niet alleen omdat er veel katvangers waren maar ook omdat de katvangers elkaar bovendien beconcurreerden. Daarbij zij nog opgemerkt dat de verdachte volgens zijn eigen verklaring ongeveer zeven keer een rekeningnummer heeft doorgegeven, waarbij dit slechts in één geval een positief resultaat heeft gehad.
De verdachte ontkent stellig betrokken te zijn geweest bij het overboeken van geldbedragen van de rekeningen van rekeninghouders naar de rekeningen van katvangers. Het is op zich juist dat op de laptop van de verdachte een bestand is aangetroffen om phishing e-mails mee te verspreiden. Het was ook verdachtes bedoeling om dit te gaan doen. Uit tapgesprekken blijkt echter het volgende. Uit de tap van 25 oktober 2011 volgt dat dit programma op de laptop van de verdachte moest worden geïnstalleerd. Uit de tap van 7 november 2011 volgt dat de laptop naar de installateur is gebracht. Verdachte heeft zijn laptop pas op 21 november 2012 terug gekregen. Bovendien volgt nog uit een tap op 17 november 2011 dat [betrokkene 3] aangeeft dat zij al een week niet heeft gewerkt. Tot daadwerkelijke activiteiten is verdachte dus niet gekomen gelet op zijn aanhouding op 29 november 2011.
Alles overziend concludeert de raadsvrouw dat geen sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, noch dat is gebleken dat de verdachten met elkaar samenwerkten met het oog op het plegen van misdrijven. De verdachte moet dan ook worden vrijgesproken.
Het Openbaar Ministerie heeft tot bewezenverklaring gerequireerd en daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte, ook wel [bijnaam 1] genoemd, is op 29 november 2011 aangehouden. Uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte heeft samengewerkt met [betrokkene 2] , [betrokkene 1] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] . Dit blijkt uit de onderling gevoerde telefoon- en/of pinggesprekken, observaties en uit verklaringen van medeverdachten en getuigen. Die bevindingen vormen de bouwstenen voor het bewijs van verdachtes betrokkenheid bij phishing en de samenwerking binnen de organisatie. In de eerste fase is vooral met nepsites gewerkt. Rekeninghouders werden onder valse voorwendselen naar zo’n site geleid, waarna zij onder meer door [betrokkene 3] werden bewogen hun persoonlijke bankgegevens prijs te geven. Vervolgens werden geldbedragen van die rekeningen overgemaakt naar de rekeningen van katvangers. De verdachte heeft samen met [betrokkene 3] ingelogd met aan rekeninghouders ontfutselde bankgegevens. Hij boekte de geldbedragen weg. Daarnaast heeft hij, ook volgens zijn eigen verklaring, handlangers geronseld. Daarmee vervulde hij een essentiële rol in het phishing proces. Die taak kon hij alleen vervullen in samenspraak met weer andere verdachten en die handelingen vonden met een behoorlijke frequentie plaats. Dat de verdachte deel uitmaakte van de organisatie blijkt bovendien uit de in zijn woning aangetroffen voorwerpen, waaronder een computer met een e-mailbestand waarop tienduizenden e-mailadressen stonden en een handgeschreven briefje met adressen. Verdachtes deelname aan de organisatie is gestart met het ping gesprek tussen de verdachte en [betrokkene 6] op 2 september 2011 en is geëindigd op 29 november 2011 de dag dat hij is aangehouden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Wettelijk en juridisch kader criminele organisatie
Aan de verdachte wordt verweten dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had misdrijven te plegen. Dit is strafbaar gesteld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Aan deze strafbaarstelling ligt de gedachte ten grondslag dat de openbare orde beschermd dient te worden tegen organisaties die beogen misdrijven te plegen. Het gaat hier om een zelfstandig strafbaar feit. Het doet er niet toe of de misdrijven, waarop de organisatie het oog heeft, zijn gepleegd dan wel pogingen daartoe zijn ondernomen of zelfs maar strafbare voorbereidingen daartoe zijn getroffen. Evenmin is van belang of een deelnemer aan de organisatie heeft meegedaan aan misdrijven die door andere deelnemers daaraan zijn gepleegd (of zijn gepoogd te plegen of voorbereid). Niet is vereist dat een deelnemer aan de organisatie enige vorm van opzet heeft gehad op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven of van enig concreet misdrijfwetenschap heeft gehad. Een persoon is strafbaar louter vanwege zijn (opzettelijke) deelneming aan die organisatie.
Volgens bestendige jurisprudentie moeten onder een organisatie en deelneming daaraan als bedoeld in artikel 140 Sr worden verstaan:
Een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn: gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen. Dit zijn echter geen constitutieve vereisten om van een samenwerkingsverband te kunnen spreken.
Niet is vereist dat het samenwerkingsverband steeds uit dezelfde personen bestaat of dat alle deelnemers elkaar kennen. Evenmin is vereist dat ten aanzien van alle deelnemers blijkt van een gestructureerde vorm van samenwerking met een of meer andere deelnemers aan de organisatie. Wel is vereist dat de deelnemers opzet hadden op het deelnemen aan deze organisatie, waartoe het voorwaardelijk opzet onvoldoende is. Daartoe dient vast komen te staan dat zij gedurende zekere tijd hebben samengewerkt met ten minste een van de andere deelnemers aan de organisatie en dat zij in zijn algemeenheid weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Die samenwerking dient voorts te hebben bestaan uit het hebben van een aandeel in of het leveren van een bijdrage aan gedragingen, die strekten tot verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot de onderhavige - kort gezegd - phishing fraude het volgende af.
In het onderzoek 13Ostara is gebleken dat bij de aan de orde zijnde fraude gebruik is gemaakt van verschillende werkwijzen. Een werkwijze hield in dat e-mailberichten, die afkomstig leken van een bank, werden verzonden naar rekeninghouders, waarna die rekeninghouders door een zogenaamde medewerkster van de bank telefonisch werden benaderd om hun inlogcodes voor internetbankieren aan haar te verstrekken. Opvallend daarbij was dat deze belster/medewerkster over privégegevens van de betreffende rekeninghouders beschikte. Daarmee kon het vertrouwen van de rekeninghouders worden gewonnen. Vervolgens werden geldbedragen van de rekeningen van de rekeninghouders overgeboekt naar rekeningen van katvangers, al dan niet via tussenrekeningen, waarna de geldbedragen contant werden opgenomen door katvangers. De tweede werkwijze ging uit van een postmedewerker, die bankpassen, creditcards en pincode-afhaalberichten uit postzakken verduisterde.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte zich samen met [betrokkene 3] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] van de eerste werkwijze heeft bediend.
Vooropgesteld wordt dat deze werkwijze reeds duidt op een zekere organisatie en structuur. Diverse daders verrichten immers diverse handelingen, welke handelingen op elkaar dienen te worden afgestemd. Ten aanzien van deze werkwijze geldt dat het opstellen van het e-mailbericht aan de rekeninghouders, en het ‘bouwen’ van de nepwebsite van de desbetreffende bank planning en organisatie vergt. Dat geldt ook voor het vergaren van de vertrouwelijke gegevens van de rekeninghouders, die nodig zijn om hen te bewegen om de inlogcodes af te geven aan de nep-medewerkster van de bank. En dat geldt ook voor het direct daarna inloggen op de rekening van de betreffende rekeninghouder om gelden over te boeken naar rekeningen van katvangers en ten slotte het hebben klaar staan van katvangers die de overgeboekte gelden kunnen opnemen.
Dat sprake was van een structureel samenwerkingsverband leidt het hof voorts af uit de inhoud van onder meer de tapgesprekken, de observaties en de bij diverse doorzoekingen in beslag genomen voorwerpen.
De vraag of de verdachte van dit samenwerkingsverband deel heeft uitgemaakt, beantwoordt het hof bevestigend. De verdachte heeft op dit punt verklaard dat hij niet tot de harde kern behoorde, maar dat hij wel tussenpersoon is geweest om rekeningnummers te communiceren. Uit de inhoud van het dossier, in het bijzonder de door verdachte gevoerde telecommunicatie, leidt het hof echter af dat de rol die de verdachte heeft vervuld veel omvattender is geweest dan dat hij doet voorkomen. Uit het dossier blijkt immers dat de verdachte als ronselaar heeft gefungeerd. Daarmee vervulde hij een belangrijke rol. Het kunnen beschikken over ‘betrouwbare’ katvangers/katvangersrekeningen op de momenten dat de frauduleus verkregen gelden worden overgeboekt en/of het laten opnemen van die overgeboekte gelden door katvangers, voordat de banken de betreffende rekeningen kunnen blokkeren, is immers van groot belang geweest voor het slagen van het criminele doel en voor het behalen van het beoogde financiële gewin. Dat er ook andere ronselaars voor of binnen de organisatie actief waren, zoals door de raadsvrouw is gesteld, maakt dat niet anders. De vraag of de katvangers van de verdachte vervolgens wel of niet zijn gebruikt evenmin. Aan het neerzetten van een bouwwerk waarbinnen deze vorm van fraude mogelijk is, en de bijdrage die de verdachte daaraan heeft geleverd, doet dit immers niet af. Daar komt bij dat het hof uit het dossier, in het bijzonder uit de door de verdachte gevoerde telecommunicatie, afleidt dat verdachte ook als zogeheten ‘overboeker’ heeft gefungeerd. Illustratief is het sms-bericht van 4 oktober 2011 van [betrokkene 2] aan [verdachte] , waarin [betrokkene 2] aangeeft dat hij in die winkelstraat is om die anderen te seinen als jullie (het hof begrijpt: [betrokkene 3] en [verdachte] ) klaar zijn en een ping gesprek van 9 november 2011 tussen [betrokkene 7] en [bijnaam 1] (het hof begrijpt: verdachte), waaruit kan worden afgeleid dat [betrokkene 7] samen met [bijnaam 2] ( [betrokkene 2] ) is en de verdachte bij [betrokkene 3] is, terwijl over namen, rekeningnummers en geldbedragen wordt gesproken. In een ander gesprek bespreekt de verdachte met [betrokkene 2] het werkethos van [betrokkene 3] en komen de belkwaliteiten van ene [betrokkene 8] aan bod. De verdachte heeft ontkend deze voor de phishing fraude cruciale rol te hebben vervuld, maar heeft geen (plausibele) verklaring afgelegd die een andere interpretatie van deze hem belastende feiten rechtvaardigt.
[betrokkene 2] komt in het dossier naar voren als sturende, leidinggevende persoon. Hij heeft contact met alle andere deelnemers in de organisatie en vormt in die zin een verbindende schakel. [betrokkene 3] hield zich in samenwerking met verdachte bezig met het bellen van rekeninghouders als bankmedewerkster om inlogcodes voor het internetbankieren te verkrijgen. Zij heeft zich in die rol meermalen voorgedaan als ‘ [bijnaam 3] ’ van de ABN-AMRO bank.
[betrokkene 1] hield zich bezig met het ronselen van katvangers en het verhogen van de opnamelimieten van katvangersrekeningen. Ook gaf hij gegevens van katvangers door aan [betrokkene 2] en was hij betrokken bij het pinnen van de overgeboekte geldbedragen.
Het hof acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aan deze criminele organisatie heeft deelgenomen. Het bewijs van het (dubbele) opzet van de verdachte, zowel op de deelname aan de organisatie, als op het oogmerk van deze organisatie, volgt uit de bewijsmiddelen en uit hetgeen hiervoor over de rol van de verdachte is overwogen.”