3.20.Ook wanneer het tijdsverloop in de afzonderlijke fasen van de procedure niet van dien aard is dat geoordeeld moet worden dat de redelijke termijn is overschreden, valt niet uit te sluiten dat in bijzondere gevallen de totale duur van het geding zodanig is dat een inbreuk op art. 6, eerste lid, EVRM moet worden aangenomen.’
8. Uit de geciteerde overwegingen volgt dat voor de berechting in eerste aanleg en de berechting in hoger beroep afzonderlijk dient te worden beoordeeld of van een schending van het vereiste van berechting binnen een redelijke termijn sprake is.In aanvulling daarop noemt Uw Raad de mogelijkheid dat ook ingeval het tijdsverloop in de afzonderlijke fases van de procedure niet van dien aard is dat geoordeeld moet worden dat de redelijke termijn is overschreden, niet valt uit te sluiten dat in bijzondere gevallen de totale duur van het geding zodanig is dat een inbreuk op art. 6 EVRM moet worden aangenomen. De raadsman is, voorbijgaand aan deze systematiek, bij het beroep op schending van het vereiste van berechting binnen een redelijke termijn slechts ingegaan op de totale duur van de procedure. Het hof is eveneens voorbijgegaan aan deze systematiek en heeft naar aanleiding van het verweer overwogen dat uitgaand van een redelijke termijn van twee jaren per instantie ‘deze periode’ met bijna zeven jaren is overschreden en de betalingsverplichting gematigd. In cassatie wordt vervolgens slechts geklaagd over (de begrijpelijkheid van) het rechtsgevolg dat het hof aan de vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn heeft verbonden.
9. Het hof heeft overwogen dat gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn de betalingsverplichting zal worden gematigd tot € 25.0000,00. Dat het hof aan het oordeel dat van een forse overschrijding van de redelijke termijn sprake is dit rechtsgevolg heeft verbonden komt mij niet onbegrijpelijk voor en is toereikend gemotiveerd. Ik neem daarbij in aanmerking dat de vermindering bij een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 31.500 neerkomt op een matiging van ruim 20%. Ik roep voorts in herinnering dat het rechtsgevolg dat de feitenrechter aan een door hem vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn verbindt, in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst. Ten overvloede wijs ik erop dat de omstandigheid dat niet afzonderlijk verweer is gevoerd over de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep, en dat het hof – in het licht van het gevoerde verweer – vervolgens niets heeft vastgesteld over de factoren die van invloed zijn geweest op het tijdsverloop in eerste aanleg en in hoger beroep, meebrengt dat in dergelijke vaststellingen geen handvat kan worden gevonden voor de beoordeling van de begrijpelijkheid van de matiging.
10. Het eerste middel faalt.
11. Het
tweedemiddel bevat de klacht dat in de cassatiefase het vereiste van berechting binnen een redelijke termijn, in het bijzonder de inzendingstermijn, is geschonden.
12. Het cassatieberoep is ingesteld op 4 maart 2021. De stukken van het geding zijn op 8 maart 2022 op de griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dat impliceert dat de inzendingstermijn van 8 maanden met ruim 4 maanden is overschreden. Dit brengt mee dat de betalingsverplichting moet worden verminderd. Ambtshalve wijs ik op de mogelijkheid dat Uw Raad meer dan twee jaar na het instellen van cassatieberoep uitspraak doet; ook dat zou tot vermindering van de betalingsverplichting dienen te leiden.
13. Het tweede middel slaagt.
14. Het eerste middel faalt en kan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering worden afgedaan. Het tweede middel slaagt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
15. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden