ECLI:NL:PHR:2024:1322

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
22/04550
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot strafmotivering

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een veroordeling door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor het overtreden van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte, geboren in 1991, werd op 24 mei 2020 in Abcoude betrapt op het besturen van een motorrijtuig zonder dat hem een rijbewijs was afgegeven. Het hof had overwogen dat de verdachte eerder onherroepelijk was veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet, maar de verdediging betwistte dit en voerde aan dat de Justitiële Documentatie geen eerdere veroordelingen vermeldde. De advocaat-generaal had in hoger beroep een geldboete van € 500,- en een week voorwaardelijke hechtenis gevorderd, wat het hof ook oplegde. De verdachte stelde dat de strafmotivering niet begrijpelijk was, omdat het hof ten onrechte had meegewogen dat hij eerder was veroordeeld. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad concludeerde dat het middel faalt, maar merkte op dat de redelijke termijn voor de uitspraak was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat de strafmotivering onvoldoende was, maar dat de omstandigheden van de zaak mogelijk aanleiding gaven om de strafoplegging in stand te laten. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/04550

Zitting10 december 2024
CONCLUSIE
V.M.A. Sinnige
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 2 december 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem wegens "overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994", veroordeeld tot een geldboete van 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. G.J.P.M. Mooren, advocaat in Tilburg, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel richt zich tegen de strafmotivering. De klacht houdt in dat het hof bij de strafoplegging heeft meegewogen dat de verdachte eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld wegens het overtreden van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), waaronder artikel 107 WVW 1994, terwijl dit niet is terug te vinden in het door het hof genoemde uittreksel Justitiële Documentatie van 3 november 2022, zodat de strafmotivering niet begrijpelijk en/of onvoldoende is gemotiveerd.
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 24 mei 2020 te Abcoude, gemeente De Ronde Venen als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Rijksweg A2, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.”
5. Het hof heeft ten aanzien van de straf het volgende overwogen:
“De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een personenauto bestuurd, ondanks dat aan hem nooit een in Nederland geldig rijbewijs is afgegeven. Door zo te handelen heeft verdachte de regels die gelden in het verkeer en die de verkeersveiligheid dienen niet nageleefd.
Het hof heeft kennisgenomen van een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 3 november 2022. Daaruit blijkt dat verdachte voorafgaande aan het bewezenverklaarde al meer dan eens onherroepelijk was veroordeeld voor het overtreden van de Wegenverkeerswet 1994, waaronder artikel 107, eerste lid van die wet. Deze veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw een strafbaar (verkeers)feit te plegen.
Oplegging van een lagere of andersoortige straf dan een - door het hof passend en geboden geachte - geldboete van € 500,- zou onvoldoende recht doen aan de ernst van het bewezenverklaarde feit.”
6. Door de steller van het middel wordt aangevoerd dat het hof ten bezware van de verdachte heeft meegewogen dat hij voor 24 mei 2020 meerdere keren eerder onherroepelijk is veroordeeld voor overtredingen van de WVW 1994, terwijl uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 3 november 2022 volgt dat de verdachte in het geheel niet eerder, dus zelfs niet één keer eerder, onherroepelijk is veroordeeld voor een overtreding van de WVW 1994.
7. De Justitiële Documentatie betreffende de verdachte van 3 november 2002 bevindt zich bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken en houdt onder meer in:

“(On)herroepelijke zaken betreffende overtredingen met lopende proeftijd

Instantie/zaaknr. Centrale Verwerking Openbaar Ministerie 96-209446-20
Datum beslissing 15 juni 2021 Kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant
Feit 1 art 107 lid 1 Wegenverkeerswet 1994
Kwalificatie overtreding van het bepaalde in artikel 107 lid 1 Wegenverkeerswet 1994
Maat. classif. Geen enkel rijbewijs
Pleegdatum 14 augustus 2020 te Oss
PV PL21Y1 Politie Brabant-N Oss-Lith - 4701254013774024
Status Onherroepelijk 30 juni 2021
Beslissing t.a.v.
Feit 1 EUR 500.00 Geldboete subsidiair 10 Dagen Hechtenis
Executie: --> 30 juni 2021 – 23 februari 2022. Voldaan
Feit 1 1 Weken Hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 Jaren
Start- en einddatum proeftijd:
30 juni 2021 – 29 juni 2023
(…)

Volledig afgedane zaken betreffende overtredingen

(…)
Instantie/zaaknr. CJIB 7132542003386492
Datum beslissing 08 oktober 2018
Feit 1 art 107 lid 1 Wegenverkeerswet 1994
Pleegdatum 14 augustus 2018 te Sprang-Capelle
PV 140820181232123372
Status Onherroepelijk 20 november 2018
Beslissing t.a.v.
Feit 1 EUR 340.00 Geldboete SB
Executie: Geïnd door derden: deurwaarder CJIB”
8. Op de pagina’s 2, 3 (bovenaan) en 16 (onderaan) van de Justitiële Documentatie wordt verder melding gemaakt van WVW 1994-zaken waarin de verdachte beroep in cassatie had ingesteld en die aldus nog niet onherroepelijk waren. Op de pagina’s 13, 14 en 15 staan meerdere WVW 1994-zaken waarin de verdachte is gedagvaard.
9. Bij de beoordeling van het middel moet het worden vooropgesteld hetgeen de Hoge Raad in het arrest van 19 september 2017 [1] heeft overwogen:
“2.4.1. Het staat de rechter vrij om bij de strafoplegging rekening te houden met een niet tenlastegelegd feit, onder meer wanneer de verdachte voor dit feit onherroepelijk is veroordeeld en de vermelding van dit feit dient ter nadere uitwerking van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte (vgl. HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9968, NJ 2010/586). Daarbij wordt, mede gelet op het bepaalde in art. 78b Sr, met een onherroepelijke veroordeling gelijkgesteld een onherroepelijke strafbeschikking.
2.4.2. Indien in zulke gevallen het vermelden van een niet tenlastegelegd - al dan niet soortgelijk - feit aanleiding geeft tot strafverzwaring, dient de veroordeling dan wel de strafbeschikking ter zake van dat feit in beginsel onherroepelijk te zijn op het moment dat deze in het vonnis of het arrest bij de strafoplegging in aanmerking wordt genomen. Wanneer evenwel met de vermelding van het niet tenlastegelegde feit bij de strafoplegging in het bijzonder gewicht wordt toegekend aan de omstandigheid dat de verdachte niettegenstaande een eerdere veroordeling of een eerdere strafbeschikking zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan zo een strafbaar feit - bijvoorbeeld doordat in de strafmotivering wordt vermeld dat die veroordeling of die strafbeschikking de verdachte niet heeft weerhouden opnieuw zo een strafbaar feit te begaan - dient de veroordeling of de strafbeschikking ter zake van dat niet tenlastegelegde feit reeds onherroepelijk te zijn ten tijde van het begaan van het feit waarop de strafoplegging betrekking heeft.
2.4.3. Indien de rechter in verband met de strafoplegging melding maakt van een niet tenlastegelegd feit mag ervan worden uitgegaan dat die omstandigheid in strafverzwarende zin is betrokken in de strafoplegging. Dit kan anders zijn indien uit de strafmotivering blijkt dat de vermelding van een niet tenlastegelegd feit niet tot strafverzwaring aanleiding heeft gegeven, bijvoorbeeld omdat die vermelding is opgenomen naar aanleiding van hetgeen door de verdediging over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder begrepen de justitiële documentatie, is aangevoerd.”
10. In het licht van voornoemd arrest laten de door het hof gebruikte bewoordingen weinig ruimte voor een andere lezing dan dat het hof aan de omstandigheid dat de verdachte, niettegenstaande meerdere eerdere veroordelingen, zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan zo een strafbaar feit, een strafverzwarend karakter heeft toegekend. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Hoge Raad betekent dat dat die veroordelingen ten tijde van het begaan van het nieuwe feit onherroepelijk moeten zijn. De Justitiële Documentatie van de verdachte vermeldt twee onherroepelijke veroordelingen [2] wegens overtreding van de WVW 1994. Daarvan heeft er echter één betrekking op een feit dat is gepleegd op 14 augustus 2020, dat wil zeggen ná 24 mei 2020, het moment waarop de verdachte het door het hof bewezenverklaarde feit heeft begaan. Het hof kon uit de Justitiële Documentatie dus niet afleiden dat de verdachte al voor het bewezenverklaarde feit meermalen onherroepelijk was veroordeeld wegens overtredingen van de WVW 1994. De steller van het middel klaagt hierover terecht.
11. Eigenlijk kan cassatie in dit soort gevallen alleen achterwege blijven als de door het hof ten onrechte in aanmerking genomen omstandigheid in het geheel van de strafmotivering van zodanig ondergeschikte betekenis is dat er geen rechtens te respecteren belang is. [3] Nu de strafmotivering in het geheel maar weinig om het lijf heeft, is daarvan in deze zaak geen sprake. Toch meen ik dat de Hoge Raad in de specifieke omstandigheden van dit geval wellicht aanleiding zou kunnen zien om de strafoplegging in stand te laten. Daartoe wijs ik op het volgende.
12. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 500,- en een week voorwaardelijke hechtenis. Die vordering komt overeen met de door het openbaar ministerie gehanteerde richtlijn voor een tweede overtreding van artikel 107 lid 1 WVW 1994, zoals die is opgenomen in de recidiveregeling voor het rijden zonder rijbewijs in de Richtlijn voor strafvordering feitgecodeerde misdrijven en overtredingen zoals die ten tijde van het bewezenverklaarde luidde. [4]
13. In reactie daarop heeft de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 2 december 2022 het volgende ter verdediging aangevoerd:
“Client heeft wel een rijbewijs maar dit betreft een Surinaams rijbewijs. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is meermalen van toepassing. Op de laatste pagina van zijn justitiële documentatie staan enkele strafbeschikkingen. Wanneer deze zaken gevoegd zouden zijn bij deze zaak is het maar de vraag of de eis hetzelfde geweest zou zijn. Cliënt is niet eerder veroordeeld voor artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994. Er staan weliswaar nog veel verdenkingen open, maar ik
wil benadrukken dat dit nog steeds verdenkingen zijn. Die zaken zouden er niet toe moeten leiden dat zowel een boete als een voorwaardelijke hechtenis aan cliënt wordt opgelegd. Een geldboete is in dit geval passend. Ik ga u vragen rekening te houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de geldboete te matigen.”
14. Het hof had – in weerwil van dit betoog van de verdediging – de onherroepelijke strafbeschikking als strafverzwarend in aanmerking kunnen nemen, hetgeen vervolgens aanleiding had kunnen zijn om de vordering van de advocaat-generaal te volgen. Het hof heeft echter geoordeeld dat een geldboete van € 500,00 passend en geboden is en niet de door de advocaat-generaal gevorderde voorwaardelijke hechtenis opgelegd. In zoverre heeft het hof het standpunt van de verdediging ten aan zien van de strafoplegging dus gevolgd. Daarin zie ik aanleiding om te oordelen dat de verdachte geen rechtens te respecteren belang heeft bij terugwijzing van de zaak.
15. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
16. Ambtshalve merk ik op dat sinds het instellen van het cassatieberoep tot aan de datum van deze conclusie reeds twee jaren zijn verstreken, zodat ten tijde van de uitspraak van de Hoge Raad de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM zal zijn overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde straf als hiervoor onder 1 vermeld, kan de Hoge Raad volstaan met de constatering van dat verzuim. [5] Overigens heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.HR 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2391.
2.Waaronder een onherroepelijke strafbeschikking.
3.Zie bijvoorbeeld HR 7 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:339,
4.Zie Richtlijn 2019R016,
5.HR 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:492, rov. 3.1.3.