ECLI:NL:PHR:2024:1334

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
8 december 2024
Zaaknummer
22/04819
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over belaging en vrijheidsbeperkende maatregelen

In deze zaak gaat het om de cassatie van een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor belaging op basis van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, geboren in 1981, werd door het hof veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, en kreeg daarnaast een gebiedsverbod en contactverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. De zaak kwam voor de Hoge Raad na het indienen van elf middelen van cassatie door de advocaat van de verdachte, D. Simo. De eerste negen middelen richtten zich op de bewezenverklaring van de belaging, waarbij de verdediging aanvoerde dat het hof onbegrijpelijk had geoordeeld over de schending van de persoonlijke levenssfeer van de aangever. Het hof had vastgesteld dat de verdachte in de periode van 18 april 2019 tot en met 26 juni 2019 stelselmatig inbreuk had gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangever door hem herhaaldelijk te bellen, berichten te sturen en hem op te zoeken op verschillende locaties. De rechtbank had de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen en de aangever bevestigd, wat het hof overnam. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen falen en dat de bewezenverklaring voldoende was gemotiveerd. De overige middelen, die zich richtten op de strafoplegging en de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen, werden eveneens verworpen. De Hoge Raad concludeerde dat de strafoplegging in overeenstemming was met de ernst van de feiten en dat de opgelegde maatregelen rechtmatig waren. De conclusie van de procureur-generaal strekte tot verwerping van het beroep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/04819
Zitting10 december 2024
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 9 december 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens “belaging” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij een gebiedsverbod en een contactverbod opgelegd voor de duur van twee jaren.
1.2
Namens de verdachte heeft D. Simo, advocaat in Culemborg, elf middelen van cassatie voorgesteld.

2.De eerste negen middelen

2.1
De eerste negen middelen richten zich naar ik begrijp telkens tegen de bewezenverklaring en lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
2.2
De middelen klagen achtereenvolgens dat het hof op onbegrijpelijke wijze heeft geoordeeld dat:
(i) de verdachte de persoonlijke levenssfeer ‘stelselmatig’ heeft geschonden;
(ii) de verdediging niet heeft onderbouwd dat de verklaringen van de aangever en de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] onbetrouwbaar en onbruikbaar zijn;
(iii) de verklaringen van de aangever op essentiële onderdelen worden ondersteund door andere bewijsmiddelen en daarom betrouwbaar zijn;
(iv) de verdachte tussen 23 mei 2019 en 12 juni 2019 meermalen de aangever heeft gebeld;
(v) de verdachte de aangever anoniem heeft gebeld;
(vi) de verdachte had moeten weten dat de aangever geen contact met haar wilde;
(vii) er geen reden is aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van de [verbalisant] te twijfelen;
(viii) het proces-verbaal van verhoor van de getuige [betrokkene 3] (kennelijk: [betrokkene 3] ) alleen voor het bewijs is gebruikt voor zover daarin staat dat in de telefoon van deze getuige is te zien dat de aangever op 13 juni 2019 twee keer is gebeld;
(ix) het door de [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal over de mededeling van de bewindvoerder dat hij weet dat de verdachte op 30 mei 2019 bij haar broer in [plaats] verbleef, wordt ondersteund door de verklaring van de verdachte dat zij op 23 mei 2019 naar [plaats] is gegaan.
2.3
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“zij in de periode van 18 april 2019 tot en met 26 juni 2019 te [plaats] en te [plaats] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangever] , door
- veelvuldig, die [aangever] telefonisch te benaderen en door derden te laten benaderen en daarbij (indien telefonisch contact tot stand) kwam tegen die [aangever] te zeggen dat dat die [aangever] en/of [kind] (het kind van die [aangever] en verdachte) in gevaar zou zijn en
- meermalen die [aangever] WhatsApp en sms berichten te sturen en via derden te laten doorsturen naar die [aangever] met daarin negatieve en onsamenhangende teksten en
- die [aangever] , meermalen, opgezocht bij diens werkgever en/of aldaar aangesproken en
- een familielid ( zus) van die [aangever] benaderd en aangesproken met het doel haar contact te laten opnemen met die [aangever] en haar een geschrift gegeven met het verzoek om dat geschrift aan die [aangever] te geven, waarna dat geschrift aan die [aangever] is afgegeven en
- locaties (waaronder een voetbalveld en de woning van de ouders van die [aangever] ) waar die [aangever] een bezoek aan zou kunnen brengen, opgezocht en daarnaartoe is gegaan en aldaar navraag heeft navraag heeft gedaan naar die [aangever]
met het oogmerk die [aangever] , te dwingen iets te dulden.”
2.4
Het hof heeft de volgende bewijsoverwegingen van de rechtbank overgenomen:

Betrouwbaarheid getuigen
De rechtbank is van oordeel dat de raadsvrouw niet heeft onderbouwd waarom de verklaringen van de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] onbetrouwbaar zouden zijn. De stelling van verdachte dat de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] overleg zouden hebben gehad met aangever voordat zij een verklaring hebben afgelegd is speculatief en niet op feiten gebaseerd. Het verweer wordt bovendien niet ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank ziet ook overigens geen redenen om de verklaringen van deze getuigen als onbetrouwbaar te beschouwen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verklaringen bruikbaar zijn voor het bewijs.
De raadsvrouw heeft nog aangevoerd dat ook de verklaring van getuige [betrokkene 3] niet betrouwbaar is. De rechtbank zal deze verklaring niet gebruiken voor het bewijs. Het aangevoerde hoeft daarom geen nadere bespreking.
Betrouwbaarheid aangever
De verklaringen van aangever [aangever] worden op essentiële onderdelen ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank heeft daarom geen redenen te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever. Dit maakt dat de rechtbank aangever ook volgt in de delen van zijn verklaring die zien op de (anonieme) telefonische contacten tussen verdachte en aangever. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat aangever hierover niet de waarheid heeft verklaard.
Belaging
Bij de beoordeling of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank stelt op grond van de tot het bewijs gebruikte bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 17 april 2019 is door aangever aan verdachte een WhatsApp bericht gestuurd waaruit blijkt dat aangever geen contact meer met verdachte wilde. Vervolgens heeft verdachte in een periode van ruim twee maanden aangever meermalen telefonisch benaderd. Zo blijkt uit de aangifte dat aangever tussen 23 mei 2019 en 12 juni 2019 meermalen is gebeld door het telefoonnummer dat eindigt op [telefoonnummer] . Uit de verklaring van getuige [betrokkene 4] volgt dat dit telefoonnummer toebehoort aan de broer van verdachte die in [plaats] woont. Nu verdachte ter zitting heeft verklaard dat zij in die periode bij haar broer in [plaats] verbleef, acht de rechtbank bewezen dat verdachte met het telefoonnummer [telefoonnummer] meermalen aangever heeft gebeld. Daarnaast acht de rechtbank bewezen dat het verdachte is geweest die aangever meermalen anoniem heeft gebeld. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat aangever door het anonieme nummer vaak meermalen achter elkaar wordt gebeld en verdachte een keer de voicemail heeft ingesproken. Ook heeft de partner van aangever de verdachte eenmaal aan de telefoon gehad nadat deze met het anonieme nummer had gebeld. Verdachte heeft ook meermalen Whatsappberichten naar aangever gestuurd met daarin onsamenhangende teksten. Verder heeft zij derden opdracht gegeven om aangever te benaderen. Tot slot heeft zij aangever meermalen opgezocht op zijn werk, bij zijn ouders en bij de voetbalvereniging en bij zijn zus een brief voor hem bezorgd.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer - naar objectieve maatstaven bezien - zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. De rechtbank wijst in het bijzonder nog op de inhoud van de Whatsappberichten en op de vele facetten (gezin, werk, vrije tijd) van het persoonlijke leven van aangever waarop verdachte invloed heeft gehad. Uit het feit dat verdachte op steeds verschillende wijzen contact heeft gezocht met aangever en zij bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij geen contact niet hem kon krijgen, blijkt dat verdachte moet hebben geweten dat aangever geen contact met haar wilde. Dat er geen sprake was van een contactverbod tussen verdachte en aangever maakt dit niet anders. De rechtbank acht gelet op al het voorgaande bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.”
2.5
Het hof heeft daaraan de volgende bewijsoverweging toegevoegd:
“Het verweer van de verdediging dat de verklaring van [verbalisant] noch de door haar opgemaakte processen-verbaal tot het bewijs kunnen worden gebezigd wordt door het hof verworpen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het hof zal de verklaring zoals door [verbalisant] afgelegd tegenover de raadsheer-commissaris niet voor het bewijs bezigen, zodat het verweer in zoverre geen bespreking behoeft.
Met betrekking tot de door [verbalisant] opgemaakte processen-verbaal overweegt het hof dat het geen reden heeft om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de door haar op ambtseed opgemaakte processen-verbaal te twijfelen. Daarbij merkt het hof op dat het door [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 3] slechts voor het bewijs wordt gebezigd voor zover het betreft het objectieve gegeven dat in de telefoon [betrokkene 3] is te zien dat contact [aangever] [plaats] op 13 juni 2019 twee keer is gebeld. Daarnaast wordt het door [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal met betrekking tot de mededeling van de bewindvoerder dat hij weet dat verdachte op dat moment (hof: op 30 mei 2019) bij haar broer in [plaats] verbleef, ondersteund door de verklaring van verdachte zelf ter terechtzitting in eerste aanleg dat zij op 23 mei 2019 naar [plaats] is gegaan.
Het hof merkt verder nog op dat de omstandigheid dat aangever incidenteel nog reageerde op de berichten van verdachte niet afdoet aan het feit dat voor verdachte kenbaar moest zijn dat aangever geen contact wilde met verdachte. Het is invoelbaar dat aangever vanuit zijn ouderlijke verantwoordelijkheid de noodzaak voelde om op sommige berichten van verdachte dat er gevaar dreigde voor [kind] , te reageren, omdat het om zijn zoon ging. Het hof verwerpt het verweer dat hieruit zou blijken dat verdachte niet kon weten dat aangever geen contact met haar wilde.”
2.6
De onder (i) genoemde klacht over het oordeel van het hof dat de verdachte de persoonlijke levenssfeer ‘stelselmatig’ heeft geschonden is evident ongegrond. De vaststellingen van het hof over het bellen, de Whatsapp-berichten, het opdracht geven aan derden om de aangever te benaderen, het opzoeken van de aangever, en het bezorgen van een brief voor de aangever bij zijn zus, zijn zonder meer voldoende voor een bewezenverklaring van stelselmatigheid.
2.7
De onder (ii) genoemde klacht over het oordeel van het hof dat de verdediging niet heeft onderbouwd dat de verklaringen van de aangever en de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] onbetrouwbaar en onbruikbaar zijn, faalt. Dat oordeel is, gelet op de door het hof bevestigde bewijsoverwegingen van de rechtbank, niet onbegrijpelijk. Daarbij teken ik aan dat in de schriftuur wordt gesteld dat het hof niet zou zijn ingegaan op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging hierover, terwijl daarop is gereageerd in de door het hof bevestigde bewijsoverweging van de rechtbank. De klacht mist in zoverre dus feitelijke grondslag.
2.8
De onder (iii) genoemde klacht over het oordeel van het hof dat de verklaringen van de aangever op essentiële onderdelen worden ondersteund door andere bewijsmiddelen en daarom betrouwbaar zijn, faalt ook omdat dat oordeel in het licht van het bewijsmateriaal niet onbegrijpelijk is. Daarbij teken ik wederom aan dat de klacht feitelijke grondslag mist voor zover in de toelichting wordt gesteld dat het hof niet heeft gereageerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging daarover. Ook deze reactie is te vinden in de door het hof bevestigde bewijsoverweging van de rechtbank.
2.9
De onder (iv) en (v) genoemde klachten over de oordelen van het hof dat de verdachte tussen 23 mei 2019 en 12 juni 2019 meermalen de aangever heeft gebeld en dat de verdachte de aangever anoniem heeft gebeld falen ook. In de bewijsoverweging is toereikend gemotiveerd waarom het hof tot dit oordeel is gekomen. Dat geldt ook voor de onder (vi) genoemde klacht over het oordeel dat de verdachte had moeten weten dat de aangever geen contact met haar wilde. Dat oordeel is in de bevestigde bewijsoverweging van de rechtbank toereikend gemotiveerd.
2.1
De onder (vii) en (ix) genoemde klachten over het gebruik van de verklaringen van de [verbalisant] falen eveneens. Het hof heeft toereikend gemotiveerd waarom het dit bewijsmiddel juist op het gebruikte punt betrouwbaar vindt omdat het wordt ondersteund door de voor het bewijs gebruikte verklaring van de verdachte, terwijl de feitenrechter een grote vrijheid heeft bij de selectie en waardering van het bewijsmateriaal. [1]
2.11
Tot slot faalt ook de onder (viii) genoemde klacht over het oordeel dat het proces-verbaal van verhoor van de getuige [betrokkene 3] (kennelijk: [betrokkene 3] ) alleen voor het bewijs is gebruikt voor zover daarin staat dat in de telefoon van deze getuige is te zien dat de aangever op 13 juni 2019 twee keer is gebeld. Dat dit objectieve gegeven kan bijdragen aan de bewezenverklaring is niet onbegrijpelijk nu dit steun biedt aan de verklaring van de aangever dat hij op 13 juni 2019 twee keer is gebeld door een anoniem nummer.
2.12
De middelen falen.

3.Het tiende middel

3.1
Het tiende middel is kennelijk in algemene zin gericht tegen de strafoplegging. Het middel luidt:
“Er is sprake van schending althans van verkeerde toepassing van het recht en/of verzuim van vormen, als bedoeld in artikel 79 RO, als gevolg waarvan de bestreden beslissing van het hof vernietigd dient te worden, nu het hof ten onrechte, subsidiair onjuist c.q. onbegrijpelijk dan wel niet (althans onvoldoende) gemotiveerd en/ of op ontoereikende gronden is gekomen dan wel mist feitelijke grondslag tot oplegging van de vrijheidsbenemende straf (3 maanden minus aftrek) alsmede de maatregelen strekkende tot beperking van de vrijheid (locatieverbod alsmede contactverbod) met toepassing van vervangende hechtenis.”
3.2
In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat:
(i) het hof heeft overwogen dat de verdachte haar ex-partner drie maanden heeft belaagd terwijl een periode van 18 april 2019 tot en met 26 juni 2019 is bewezenverklaard;
(ii) het hof gelet op “de aard en ernst van het bewezenverklaarde, en de kortere duur van het bewezenverklaarde dan in de strafmotivering is opgenomen, en tevens de forse termijnoverschrijding en met aftrek van het voorarrest” een lagere straf had moeten opleggen;
(iii) het hof het reclasseringsadvies van 16 november 2021 in aanmerking heeft genomen, terwijl dit dateert van ruim een jaar voor de behandeling van de zaak in hoger beroep, de verdachte in de tussenliggende periode niet is veroordeeld voor soortgelijke feiten en het hof heeft geoordeeld dat eerdere contacten geen aanleiding geven tot strafverzwaring;
(iv) de voorwaarde die in 2020 aan de orde was en die niet was overtreden een minder ingrijpende beperking van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte opleverde dan de door het hof opgelegde maatregelen en die voorwaarde in 2021 zelfs is vervallen, zodat het hof geen maatregelen had mogen opleggen aan de verdachte.
3.3
Het hof heeft over de strafoplegging overwogen:
“De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich voor een periode van drie maanden schuldig gemaakt aan de belaging van haar ex-partner. Verdachte en aangever zijn sinds 2013 uit elkaar en hebben samen een zoon. In maart/april 2019 heeft aangever de omgangsregeling gestopt en verdachte is aangever toen gaan lastigvallen. Zij heeft overdreven vaak contact gezocht met aangever door hem te bellen, anderen aangever berichten te laten sturen, aangever bij zijn werk op te zoeken en in zijn omgeving te verschijnen, namelijk bij zijn ouders, zus en bij de voetbalvereniging. Alhoewel het hof begrijpt dat het voor verdachte moeilijk moet zijn geweest dat de omgangsregeling met [kind] was stopgezet, is het gedrag van verdachte grensoverschrijdend geweest. Zij heeft met dit gedrag een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever en hem in zijn vrijheid beperkt.
Het hof heeft gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 oktober 2022 van verdachte. Dit vermeldt geen eerdere justitiële contacten die aanleiding zouden kunnen geven tot strafverzwaring.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het Pro Justitia-rapportage van 1 november 2019, opgemaakt door psycholoog Blaauw en psychiater A.W.M.M. Stevens. Hieruit volgt dat verdachte niet lijdt aan een stoornis. Beide rapporteurs hebben geadviseerd om verdachte volledig toerekeningsvatbaar te achten.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen een Advies inzake wijziging bijzondere voorwaarden van 16 november 2021. De reclassering heeft in augustus 2021 contact gehad met de wijkagent en daaruit is gebleken dat verdachte aangever niet meer belaagt. Daarnaast heeft de reclassering ten aanzien van de houding van verdachte opgemerkt dat verdachte het er niet mee eens is dat zij geen gezag meer heeft over de kinderen en dat de moeilijke situatie omtrent de kinderen van verdachte nog steeds bestaat. Ook meent de reclassering dat het goed is als er toezicht is op het contact tussen verdachte en aangever en de omgang met [kind] .
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen met aftrek, waarvan 113 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft reeds 157 dagen in voorarrest gezeten. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, en tevens gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, komt het hof uit op een lagere straf dan de rechtbank en de advocaat-generaal. Het hof is van oordeel dat een voorwaardelijk strafdeel niet geboden is en acht een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en geboden.
Rekening houdende met de omstandigheid dat verdachte niet lijkt te berusten in de situatie omtrent het gezag over haar kinderen, dat [kind] nog steeds minderjarig is en verdachte en aangever er niet aan ontkomen om elkaar in dat kader te treffen, vindt het hof het van belang te voorkomen dat dit contact wederom uit de hand loopt. Voor de veiligheid van aangever zal het hof daarom een contactverbod en locatieverbod als vrijheidsbenemende maatregelen opleggen. Contact tussen aangever en verdachte met betrekking tot [kind] zal door tussenkomst of onder het toezicht van een professioneel betrokken derde moeten plaatsvinden. Nu volgens de raadsvrouw nog niet bekend is welke instantie betrokken zal zijn bij de verdere opvoeding en verzorging van [kind] en niet bekend is wie de advocaten zijn in de familierechtelijke procedures, zal het hof geen specifieke namen noemen.”
3.4
De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. De verdachte heeft geen belang bij de onder (i) genoemde klacht, omdat de strafoplegging ook in het licht van de bewezenverklaarde kortere periode en de overwegingen van het hof daarover niet onbegrijpelijk is. De onder (ii) genoemde klacht berust niet op enige juridische overweging, terwijl in cassatie niet in algemene zin kan worden geklaagd dat de straf lager had moeten zijn. De onder (iii) genoemde klacht veronderstelt dat in het algemeen geldt dat het hof een reclasseringsadvies niet bij de strafoplegging mag betrekken als het dateert van ruim een jaar voor de behandeling van de zaak in hoger beroep en de verdachte in de tussenliggende periode niet is gerecidiveerd, terwijl dat onjuist is. [2] Tot slot veronderstelt de onder (iv) genoemde klacht dat het hof vanwege de eerder opgelegde voorwaarden geen nieuwe voorwaarde mocht opleggen, en ook die veronderstelling is onjuist.
3.5
Het middel faalt.

4.Het elfde middel

4.1
Het elfde middel klaagt dat het hof voor beide onderdelen van de vrijheidsbeperkende maatregel (een gebiedsverbod en een contactverbod) zes maanden vervangende hechtenis heeft opgelegd, terwijl dat in totaal maximaal zes maanden mogen zijn.
4.2
Het dictum van het arrest houdt onder meer in:
“Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 jaren
zich niet zal ophouden binnen een straal van 100 meter rond het adres [a-straat 1] , [postcode] [plaats].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 jaren
op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangever], geboren op [geboortedatum] 1983. Het contact tussen verdachte en [aangever] met betrekking tot [kind] vindt uitsluitend plaats door tussenkomst van of onder toezicht van een professioneel betrokkene derde.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
De duur van de vervangende hechtenis bedraagt voor elke maatregel afzonderlijk maximaal 6 maanden.”
4.3
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Art. 38v Sr:
“1. Ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten kan een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid worden opgelegd bij de rechterlijke uitspraak:
1°. waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;
[…].
2. De maatregel kan inhouden dat de verdachte wordt bevolen:
a. zich niet op te houden in een bepaald gebied,
b. zich te onthouden van contact met een bepaalde persoon of bepaalde personen,
[…].”
- Art. 38w Sr:
“1. In het vonnis waarbij de maatregel als bedoeld in artikel 38v wordt opgelegd, beveelt de rechter dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan.
[…]
3. De totale duur van de tenuitvoergelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste zes maanden.
[…]”
4.4
De Hoge Raad heeft in 2021 geoordeeld in een vergelijkbare zaak. In die zaak was de verdachte een gebiedsverbod en een contactverbod opgelegd, en was in de uitspraak over beide verplichtingen – dus twee keer – vermeld “dat de totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt”. De Hoge Raad oordeelde:
“2.4 De rechter kan […] aan een verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel opleggen waaraan meerdere in artikel 38v lid 2 Sr genoemde verplichtingen worden verbonden. Daarbij bepaalt de rechter overeenkomstig artikel 38w lid 2 Sr de duur van de vervangende hechtenis die ten hoogste ten uitvoer kan worden gelegd voor iedere keer dat niet aan de maatregel - dat wil zeggen: aan een aan die maatregel verbonden verplichting - wordt voldaan. Op grond van artikel 38w lid 3 Sr geldt van rechtswege dat de totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt.
2.5
De strafoplegging van het hof moet, wat betreft de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel, aldus worden verstaan dat aan de verdachte één vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd waarbij de verdachte wordt bevolen zich niet op te houden in een bepaald gebied en tevens wordt bevolen zich te onthouden van contact met bepaalde personen, en dat de duur van de vervangende hechtenis die ten hoogste ten uitvoer kan worden gelegd voor iedere keer dat niet aan één van die verplichtingen wordt voldaan vijf dagen bedraagt, waarbij op grond van artikel 38w lid 3 Sr van rechtswege geldt dat de totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt. De klacht van het cassatiemiddel dat het hof twee maal een totale duur van vervangende hechtenis van zes maanden heeft bepaald, mist daarom feitelijke grondslag.” [3]
4.5
In de voorliggende zaak heeft het hof ten onrechte overwogen dat de duur van de vervangende hechtenis voor elke maatregel afzonderlijk – waarmee het hof kennelijk het gebiedsverbod en het contactverbod afzonderlijk heeft bedoeld – maximaal zes maanden bedraagt. Dat is niet toegestaan. De Hoge Raad kan de zaak echter zelf afdoen door te oordelen dat de strafoplegging zo moet worden verstaan dat aan de verdachte één vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd met twee verplichtingen (een gebiedsverbod en een contactverbod), en dat de duur van de vervangende hechtenis die ten hoogste ten uitvoer kan worden gelegd voor iedere keer dat niet aan één van die verplichtingen wordt voldaan zeven dagen bedraagt, waarbij op grond van art. 38w lid 3 Sr van rechtswege geldt dat de totale duur van de tenuitvoergelegde vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt. De verdachte heeft vervolgens geen belang bij cassatie.
4.6
Het middel faalt.

5.Slotsom

5.1
De middelen falen. De eerste tien middelen kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
5.2
Ambtshalve merk ik op dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak, zoals bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM, afloopt op 21 december 2024. Als de Hoge Raad de zaak binnen een maand na die datum afdoet, hoeft geen strafvermindering te volgen. [4] Ook verder heb ik ambtshalve geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
5.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 4 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:498, r.o. 2.2.
2.De termijn van een jaar kan wel gelden in specifieke situaties, zoals bijvoorbeeld bij een advies in het kader van de oplegging van TBS (art. 37a lid 3 Sr) of de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (art. 38m lid 4 Sr).
3.HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:841.
4.HR 24 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:492, r.o. 3.2.