In deze zaak gaat het om de beslissing van de Hoge Raad over de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf die al ten uitvoer was gelegd. De verdachte, geboren in 1981, was eerder door de rechtbank Oost-Brabant veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand voor diefstal, waarbij ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf van vijftig dagen werd gelast. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch bevestigde deze beslissing op 15 juli 2022. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat, J.W. Heemskerk, een middel van cassatie heeft voorgesteld. Dit middel betrof de klacht dat het hof ten onrechte de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf heeft bevolen, terwijl deze al was uitgevoerd.
De conclusie van de Procureur-Generaal, M.E. van Wees, stelt dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf op 21 januari 2022 was bevolen en dat de verdachte deze straf daadwerkelijk heeft ondergaan van 3 maart 2022 tot 21 april 2022. De Procureur-Generaal concludeert dat het hof op de hoogte was van deze feiten en dat de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf niet in strijd was met de wet. De Hoge Raad oordeelt dat de belangen van de verdachte niet geschaad zijn door het bestaan van twee executoriale titels voor dezelfde voorwaardelijke straf, aangezien deze straf niet meer dan één keer kan worden uitgevoerd. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep, en er zijn geen gronden gevonden die tot vernietiging van de uitspraak aanleiding geven.