In deze zaak is de verdachte, geboren in 1995, in eerste aanleg door de rechtbank integraal vrijgesproken van mishandeling. Echter, het gerechtshof Den Haag heeft op 7 maart 2022 de verdachte veroordeeld tot dertig uren taakstraf, subsidiair vijftien dagen hechtenis, en heeft een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de benadeelde partij. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij haar advocaat R.J. Baumgardt één middel van cassatie heeft voorgesteld. Dit middel richt zich tegen de bewezenverklaring van de mishandeling die op 13 april 2019 zou hebben plaatsgevonden, waarbij de verdachte de aangeefster zou hebben geduwd, wat leidde tot haar val en letsel.
De bewijsvoering is gebaseerd op verschillende proces-verbalen, waaronder aangiften en getuigenverklaringen. De aangeefster verklaarde dat zij door de verdachte werd geduwd, wat resulteerde in haar val. Een getuige bevestigde deze verklaring en voegde toe dat hij het incident had waargenomen. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring beoordeeld, ondanks dat de getuige een hekel aan de verdachte zou hebben. Het hof concludeerde dat de verklaring consistent en gedetailleerd was, en dat deze voldoende bewijs bood voor de bewezenverklaring van de mishandeling.
De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het cassatieberoep moet worden verworpen. Tevens werd opgemerkt dat de redelijke termijn voor de uitspraak in cassatie is overschreden, maar dat dit geen aanleiding geeft voor vernietiging van de uitspraak, gezien de opgelegde taakstraf.