ECLI:NL:PHR:2024:636
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Aanwezigheidsrecht en aanhoudingsverzoek in strafzaak met letsel en verblijf in het buitenland
In deze zaak gaat het om een aanhoudingsverzoek van de verdachte, die wegens letsel en verblijf in het buitenland niet ter terechtzitting kon verschijnen. De verdachte was eerder door het gerechtshof Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden voor deelname aan een criminele organisatie. De raadsman van de verdachte, M.C. van der Want, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld, waarbij het eerste middel zich richt op de schending van het recht op berechting binnen een redelijke termijn, zoals vastgelegd in artikel 6 lid 1 EVRM. De stukken van het geding zijn te laat ingediend, wat het hof heeft erkend. Het tweede middel betreft de afwijzing van het aanhoudingsverzoek door het hof, dat oordeelde dat de verdachte niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij om medische redenen niet kon verschijnen. Het hof heeft de belangen van een voortvarende rechtspleging zwaarder laten wegen dan het belang van de verdachte bij aanhouding. De conclusie van de procureur-generaal is dat het eerste middel slaagt, terwijl het tweede middel faalt. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof vernietigen, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en de straf verminderen naar de gebruikelijke maatstaf.