ECLI:NL:PHR:2024:636

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
22/02432
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwezigheidsrecht en aanhoudingsverzoek in strafzaak met letsel en verblijf in het buitenland

In deze zaak gaat het om een aanhoudingsverzoek van de verdachte, die wegens letsel en verblijf in het buitenland niet ter terechtzitting kon verschijnen. De verdachte was eerder door het gerechtshof Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden voor deelname aan een criminele organisatie. De raadsman van de verdachte, M.C. van der Want, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld, waarbij het eerste middel zich richt op de schending van het recht op berechting binnen een redelijke termijn, zoals vastgelegd in artikel 6 lid 1 EVRM. De stukken van het geding zijn te laat ingediend, wat het hof heeft erkend. Het tweede middel betreft de afwijzing van het aanhoudingsverzoek door het hof, dat oordeelde dat de verdachte niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij om medische redenen niet kon verschijnen. Het hof heeft de belangen van een voortvarende rechtspleging zwaarder laten wegen dan het belang van de verdachte bij aanhouding. De conclusie van de procureur-generaal is dat het eerste middel slaagt, terwijl het tweede middel faalt. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof vernietigen, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en de straf verminderen naar de gebruikelijke maatstaf.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/02432

Zitting25 juni 2024
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte.

Inleiding

De verdachte is bij arrest van 29 juni 2022 door het gerechtshof Den Haag wegens "als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven", veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden.
Er bestaat samenhang met de ontnemingszaak van de verdachte (22/02528 P). In die zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte heeft M.C. van der Want, advocaat in Middelburg, twee middelen van cassatie voorgesteld.

Het eerste middel

4. Het middel klaagt dat niet is voldaan aan een berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM, omdat de inzending van de stukken heeft plaatsgevonden later dan acht maanden na het instellen van beroep in cassatie namens de verdachte.
5. Op 3 juli 2022 is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 25 april 2023 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De termijn voor inzending van de stukken van acht maanden is daarmee overschreden en kan niet meer worden gecompenseerd door een bijzonder voortvarende behandeling van het cassatieberoep.
6. Het middel slaagt.

Het tweede middel

7. Het middel klaagt over de afwijzing door het hof van een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
8. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 juni 2022 houdt in verband met het aanhoudingsverzoek het volgende in:
“De verdachte, gedagvaard als:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
adres: [a-straat 1] te [plaats] ,
is niet ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. A.H.J. Bals, advocaat te Kloetinge.
[…]
De voorzitter maakt melding van de volgende stukken:
- een e-mailbericht d.d. 14 juni 2022, afkomstig van de raadsman van de verdachte, inhoudende -kort gezegd- een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak;
- een e-mailbericht d.d. 14 juni 2022, afkomstig van het hof, inhoudende dat het aanhoudingsverzoek niet op voorhand zal worden toegewezen;
- een e-mailbericht d.d. 15 juni 2022, afkomstig van de administratie van het hof, inhoudende een drietal bijlagen, te weten: een overlijdensakte in de Turkse taal, een medische verklaring in de Turkse taal en een vertaling van diezelfde medische verklaring in de Engelse taal.
Daartoe in de gelegenheid gesteld door de voorzitter deelt de raadsman het volgende mede:
Ik ben namens mijn cliënt gemachtigd om het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak toe te lichten.
Mijn cliënt was ruim voor de zitting van vandaag op de hoogte dat hij vandaag voor het hof moest verschijnen. Ik weet niet waar hij zich bevond op het moment dat hij daarvan op de hoogte raakte.
Het bericht dat mijn cliënt zich in Turkije bevond en wegens medische redenen niet terug kon vliegen, bereikte mij eerst gisteren. Ik heb de zaak reeds op een eerder moment met hem besproken en voorbereid. De overlijdensakte van zijn tante heb ik per e-mailbericht d.d. 15 juni 2022 naar uw hof verzonden. Daarnaast heb ik van mijn cliënt foto's en filmpjes ontvangen van de begrafenis van zijn tante. Ik heb derhalve de beschikking over beeldmateriaal, voor zover uw hof daar behoefte aan heeft. Als ik mij niet vergis was mijn cliënt al in Turkije op het moment dat zijn tante overleed. Hoe lang hij daar reeds verbleef, weet ik niet. De begrafenis van zijn tante was gisteren.
Of mijn cliënt een vliegticket heeft gekocht om terug te vliegen, weet ik niet. Ik kan geen uitspraak doen omtrent de feitelijke verblijfplaats van mijn cliënt. Ook doe ik geen uitspraak over de datum waarop ik een bespreking met mijn cliënt had gepland.
Daartoe in de gelegenheid gesteld door de voorzitter deelt de advocaat-generaal als standpunt mede zich niet te zullen verzetten tegen het aanhoudingsverzoek van de raadsman.
De voorzitter onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak wordt afgewezen. Het hof heeft - na afweging van alle belangen - het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak afgewezen. Gelet op de stukken die ter onderbouwing van het verzoek zijn overgelegd, is naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk geworden dat de verdachte niet in staat is om de terechtzitting in hoger beroep bij te wonen. Volgens de medische verklaring wordt een vliegreis als "inconvenient" oftewel lastig bestempeld, maar niet afgeraden. Naar 's hofs oordeel dient het belang van een voortvarende rechtspleging in dit geval te prevaleren boven het belang van de verdachte bij aanhouding van de behandeling van de zaak.
De voorzitter vraagt de raadsman vervolgens of hij bepaaldelijk is gemachtigd om namens de verdachte op te treden gedurende de inhoudelijke behandeling van zijn zaak.
De raadsman verzoekt het hof om de behandeling van de zaak ter terechtzitting voor korte duur te onderbreken teneinde telefonisch bij zijn cliënt te kunnen verifiëren of hij als gemachtigd raadsman namens hem het woord kan voeren ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof verleent toestemming en de voorzitter onderbreekt vervolgens het onderzoek. Na korte tijd wordt het onderzoek hervat.
Daartoe in de gelegenheid gesteld door de voorzitter deelt de raadsman - na telefonisch overleg met de verdachte - aanvullend mede dat de arts aan de verdachte heeft medegedeeld dat hij niet mag vliegen. De mogelijkheid bestaat dat de tolk de medische verklaring niet correct heeft vertaald, aldus de raadsman. Mijn cliënt wenst gebruik te maken van zijn aanwezigheidsrecht. Namens mijn cliënt herhaal ik derhalve het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak. Mijn cliënt heeft mij gemachtigd om namens hem het woord te voeren ter terechtzitting mocht u voortgaan met de zaak.
De advocaat-generaal deelt mede dat het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak zijns inziens dient te worden toegewezen.
De voorzitter deelt als beslissing van het hof mede dat het verzoek tot aanhouding van de zaak wederom wordt afgewezen, nu uit de medische verklaring volgt dat een vliegreis lastig (volgens google translate in de Turkse versie van de verklaring: "onhandig") zou zijn, doch een dergelijke reis geenszins wordt ontraden. Alles afwegende is naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk geworden dat de verdachte die overigens volgens de raadsman ruim voor de zitting van de zitting op de hoogte was - op grond van medische redenen - niet kon verschijnen, en dient een voortvarende rechtspleging te prevaleren boven het belang van de verdachte bij aanhouding van de behandeling van de zaak.”
9. De in bijlage bij het hierboven bedoelde e-mailbericht van 15 juni gevoegde vertaling van de medische verklaring in de Engelse taal houdt het volgende in:
“TO WHOM IT MAY CONCERN
The patient named [verdachte] [001] was examined in our Hospital’s General Surgery policlinic with the protocol number 481/22 on 14.06.2022 and the patient was diagnosed with S20.2 (THORACIC CONTUSION). The patient’s rest for 10 (ON) days was deemed appropriate. It is inconvenient for the patient to fly during this period.
It is a status report.
Op. [betrokkene]
General Surgery Specialist.”
10. In het algemeen en kort samengevat gelden op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad de volgende regels voor de beslissing van de rechter op een door of namens de verdachte in verband met het aanwezigheidsrecht gedaan verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting. De rechter moet eerst nagaan (i.) of aan het aanhoudingsverzoek concreet een omstandigheid ten grondslag is gelegd. Als zo’n omstandigheid niet is aangevoerd, kan het verzoek om die reden worden afgewezen. [1] Als zo’n omstandigheid wel is aangevoerd, kan de rechter nagaan (ii.) of de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is. Nadat zo nodig gelegenheid is geboden voor nadere toelichting of het overleggen van bewijsstukken, kan de rechter het verzoek afwijzen op de grond dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is. [2] Indien de rechter niet tot het oordeel komt dat die omstandigheid niet aannemelijk is, dient hij (iii.) een afweging te maken tussen het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht en, kort gezegd, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Van die afweging, waarbij de aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegde gronden moeten worden betrokken, dient de rechter in geval van afwijzing van het aanhoudingsverzoek blijk te geven in de motivering van zijn beslissing. [3]
11. Voor de situatie waarin als reden voor het aanhoudingsverzoek is gegeven dat de verdachte wegens ziekte verhinderd is, heeft de Hoge Raad nog nadere regels gegeven. De Hoge Raad heeft hierover overwogen:
“In het specifieke geval dat de verdachte wegens ziekte is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of doen verzoeken, voldoet de rechter aan dit verzoek teneinde de verdachte alsnog de gelegenheid te geven bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting aanwezig te zijn. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering - welke omvat de afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn - ernstig in het gedrang zou komen, indien het onderzoek op de terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn. (Vgl. HR 9 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5730,NJ 2002/466.)” [4]
12. In de voorliggende zaak heeft de raadsman op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep twee verzoeken om aanhouding gedaan, die het hof allebei heeft afgewezen. Uit de toelichting op het middel leid ik af dat het middel klaagt over de afwijzing door het hof van het herhaalde (tweede) aanhoudingsverzoek. De raadsman heeft aan dit verzoek in de kern opnieuw ten grondslag gelegd dat de verdachte wegens medische redenen niet in staat was vanuit Turkije terug te vliegen naar Nederland voor de behandeling van zijn zaak. Bij het herhaalde verzoek heeft de raadsman daar, na telefonisch onderhoud met de verdachte, aan toegevoegd dat de arts aan de verdachte heeft verteld dat hij niet mag vliegen en dat de tolk mogelijk een fout heeft gemaakt bij de vertaling van de medische verklaring.
13. Het hof heeft het aanhoudingsverzoek na een belangenafweging afgewezen. Daarbij heeft het hof betrokken dat naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte op grond van medische redenen niet ter zitting kon verschijnen. Daarnaast heeft het hof overwogen dat de verdachte volgens zijn raadsman ruim voor de zitting van deze zitting op de hoogte was. Volgens het hof maakt het voorgaande dat een voortvarende rechtspleging dient te prevaleren boven het belang van de verdachte bij aanhouding van de behandeling van de zaak.
14. Het middel keert zich ten eerste tegen de begrijpelijkheid van het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte op grond van medische redenen niet ter zitting kon verschijnen. Het hof heeft zich daarbij gebaseerd op de overgelegde medische verklaring en ter controle daarvan de vertaling van Google Translate geraadpleegd. In dat licht vind ik het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk. De medische verklaring houdt immers (zo maak ik op mede uit openbare bronnen) niet meer in dan dat sprake is van een (uitwendige) kneuzing van de borst (een blauwe plek) en dat vliegen voor de verdachte onhandig zou zijn. Daarbij heb ik verder in aanmerking genomen dat de stelling van de raadsman dat de tolk mogelijk een fout heeft gemaakt niet nader is onderbouwd. Gelet op de zojuist omschreven informatie uit de medische verklaring was het hof er in mijn ogen ook niet toe gehouden “nadere gelegenheid [te] bieden om nader omschreven bewijsstukken te overleggen omtrent de inhoud en bedoeling van de verklaring van de arts”, zoals de steller van het middel meent.
15. Betekent dit nu ook dat het hof de uitkomst van de belangenafweging voldoende heeft gemotiveerd? Voorafgaand aan de beoordeling daarvan merk ik op dat een geval als dit, waarin sprake is van beperkt letsel bij de verdachte, niet op één lijn moet worden gesteld met de hierboven bedoelde situatie waarin de verdachte wegens ziekte is verhinderd en toewijzing van een aanhoudingsverzoek het uitgangspunt is. [5] Verder is van belang dat het hof de aard van de reden van verhindering bij de belangenafweging heeft betrokken. In de (hierboven besproken) overweging van het hof daarover ligt besloten dat geen sprake was van overmacht, maar dat in redelijkheid van de verdachte kon worden gevergd dat hij ter terechtzitting zou verschijnen en hij er zelf voor heeft gekozen dat niet te doen. Hierom komt in de belangenafweging minder gewicht toe aan het belang van de verdachte bij het uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht, zo begrijp ik het hof. Gelet daarop meen ik dat het hof het oordeel dat een voortvarende rechtspleging dient te prevaleren boven het belang van de verdachte bij aanhouding van de behandeling van de zaak, toereikend heeft gemotiveerd.
16. Het middel faalt.

Slotsom

17. Het eerste middel slaagt en het tweede middel faalt.
18. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen meer dan twee jaar nadat beroep in cassatie is ingesteld. Dit betekent dat in de cassatiefase inbreuk is gemaakt op het in art. 6 lid 1 EVRM neergelegde recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Dat moet leiden tot strafvermindering. Ambtshalve heb ik geen (andere) grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
19. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie HR 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:769,
2.Zie HR 12 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1737,
3.Zie HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934, NJ 2019/285, m.nt. P. Mevis, r.o. 2.5 en HR 12 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1737,
4.HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934,
5.Vgl. met betrekking tot gezondheidsrisico’s in verband met het reizen naar en het verblijven in het gerechtsgebouw: HR 10 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:5, r.o. 2.5.