ECLI:NL:PHR:2025:101

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
23/02440
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, medeplegen gewoontewitwassen en deelneming criminele organisaties

In deze zaak is de verdachte veroordeeld voor valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, medeplegen van gewoontewitwassen en deelneming aan criminele organisaties. De zaak betreft een reeks van strafbare feiten die zich hebben voorgedaan tussen 2014 en 2019. De verdachte heeft samen met medeverdachten een organisatie gevormd die zich bezighield met het plegen van opiumwetdelicten en het witwassen van geld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij het opmaken van valse documenten en het rondpompen van grote contante bedragen tussen verschillende vennootschappen. De verdachte heeft verklaard dat hij als boekhouder werkzaam was voor medeverdachte [betrokkene 1] en dat hij verantwoordelijk was voor de administratie van de vennootschappen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen deugdelijke administratie was en dat de contante stortingen op de bankrekeningen van de vennootschappen niet konden worden verklaard uit legale bedrijfsactiviteiten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en de rechtbank heeft de verbeurdverklaring van een aantal inbeslaggenomen goederen gelast. De zaak heeft geleid tot een uitgebreid onderzoek naar de financiële stromen en de betrokkenheid van verschillende personen bij de criminele activiteiten.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/02440

Zitting28 januari 2025
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
hierna: de verdachte
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 16 juni 2023 het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 april 2021 bevestigd voor zover de verdachte daarin is veroordeeld wegens 1. ‘valsheid in geschrift, meermalen gepleegd’, 2. ‘medeplegen van witwassen en daarvan een gewoonte maken’; 3. en 4. ‘eendaadse samenloop van deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vijfde lid en artikel 11, vierde en vijfde lid van de Opiumwet en deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven’ en het vonnis vernietigd voor zover betreft de strafoplegging en de verbeurdverklaring van een aantal inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot 4 jaren gevangenisstraf en de teruggave aan de verdachte en andere (rechts)personen gelast van een aantal inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
Er bestaat samenhang met de zaken 23/02438, 23/02435, 23/02441, 23/02489 en 23/02488. In de zaken 23/02438 en 23/02441 heeft Uw Raad het cassatieberoep bij arresten van 15 oktober 2024 niet-ontvankelijk verklaard. In de zaken 23/02435, 23/02488 en 23/02489 zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. F. Visser, advocaat in Utrecht, heeft vier middelen van cassatie voorgesteld.
Voordat ik de middelen bespreek, geef ik de bewezenverklaarde feiten en een deel van de bewijsvoering weer, en citeer ik uit de pleitnota.

Bewezenverklaring, bewijsvoering en pleitnota

5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

‘Feit 1: Valsheid in geschrift

hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 17 oktober 2018 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, meermalen, in elk geval in Nederland geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door
- bankafschriften op te maken, waarop bijschrijvingen staan vermeld die in werkelijkheid niet waren gedaan en
- facturen op te maken met bedragen die in werkelijkheid niet waren gefactureerd, te weten:
1. een factuur van [B] met factuurnummer [...]
2. een factuur van [C] met factuurnummer [...]
3. een factuur van [D] met factuurnummer [...]
4. een factuur van [D] met factuurnummer [...]
5. een factuur van [E] met factuurnummer [...]
6. een factuur van [F] met factuurnummer [...] ,
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

Feit 2: Witwassen

primair
hij in de periode van 29 december 2014 tot en met 15 oktober 2019 te Voorschoten en te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, en te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte telkens voorwerpen, te weten meerdere (contante) geldbedragen (in totaal ongeveer € 1.542.116,- euro) verworven, voorhanden gehad en/of omgezet
en van voorwerpen, te weten contante geldbedragen (in totaal ongeveer € 1.542.116,- euro), gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat deze voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig waren uit enig misdrijf;

Feit 3: Deelname criminele organisatie (11b Opiumwet)

hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 15 oktober 2019 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, in elk geval in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 2, artikel 3, artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet;

Feit 4: Deelname criminele organisatie (140 Sr)

hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 15 oktober 2019 te Voorschoten en/of te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, in elk geval in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten onder andere [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- artikel 225 Sr
- artikel 420bis Sr.’
6. Deze bewezenverklaringen berusten (onder meer) op de volgende in een bijlage bij het vonnis opgenomen en door het hof overgenomen (delen van) bewijsmiddelen:

Ten aanzien van de feiten 2 en 4
- De verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 13 april 2021, inhoudende:
Het klopt dat ik van 5 december 2017 tot 1 november 2018 bestuurder ben geweest van [A] BV. Het klopt ook dat ik bestuurder ben van [G] Holding BV. Ik ben vanaf ongeveer 2016 als boekhouder werkzaam voor [betrokkene 1] , we waren beide gemachtigd voor de bankrekeningen van de diverse vennootschappen. Ook ik heb contant geld op rekeningen van een aantal vennootschappen gestort en op privérekeningen van mij en mijn partner. Dat storten gebeurde willekeurig.
- Een proces-verbaal van bevindingen Overzicht relatie tussen verdachten en vennootschappen/stichting, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 26 februari 2019 (AMB-017, dossierpagina’s 740-746), inhoudende:

[H] B.V. (statutaire naam)

(…)
Bestuurders:
Sinds 30 juni 2017: [verdachte] , algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd.
Sinds 16 februari 2018: [betrokkene 1] , algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd.
Aandeelhouders:
Uit de systemen van de belastingdienst komt naar voren dat [J] B.V., vanaf 23 juli 2015 tot en met de dagtekening van dit proces-verbaal voor 96 procent aandeelhouder is.

[K] B.V. (statutaire naam)

(…)
Bestuurder + enig aandeelhouder:
Sinds 11 augustus 2017: [G] Holding B.V., KvK nummer [...] , algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd.

[J] B.V.

(…)
Bestuurder:
Sinds 05 maart 2014: [verdachte] , algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd. Uit de historische gegevens van [J] B.V. komt naar voren dat in de periode van 16 februari 2018 tot en met 01 december 2018 [betrokkene 1] als algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd stond ingeschreven.
Aandeelhouders:
Uit de systemen van de belastingdienst komt naar voren dat [betrokkene 5] (geboren: [geboortedatum] 1965) vanaf 05 maart 2014 tot en met de dagtekening van dit proces-verbaal voor 60 procent aandeelhouder is. De overige 40 procent is vanaf 05 maart 2014 tot en met de dagtekening van dit proces-verbaal in handen van [verdachte] . [betrokkene 5] is de partner van [verdachte] .

[L] B.V. (statutaire naam)

(…)
Bestuurder:
Sinds 12 januari 2015: [verdachte] , algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd. Uit de historische gegevens van [L] B.V. komt naar voren dat in de periode van 17 maart 2017 tot en met 30 maart 2017 [M] B.V. als algemeen directeur stond ingeschreven. Verder komt uit de historische gegevens naar voren dat in de periode van 30 maart 2017 tot en met 01 januari 2018 [betrokkene 6] (geboren: [geboortedatum] 1969) als algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd stond ingeschreven.
Aandeelhouders:
Uit de systemen van de Belastingdienst komt naar voren dat in de periode 12 januari 2015 tot en met 17 januari 2017 [J] B.V. 100 procent aandeelhouder was. In de periode van 17 maart 2017 tot en met de dagtekening van dit proces-verbaal is [M] B.V. voor 50 procent aandeelhouder. De overige 50 procent was in de periode van 17 maart 2017 tot en met 27 december 2017 in handen van [J] B.V. Op 27 december 2017 is het belang van [J] B.V. overgegaan naar [G] Holding B.V. en tot en met de dagtekening van dit proces-verbaal is [G] Holding B.V. derhalve voor 50 procent aandeelhouder.

[M] B.V.

(…)
Bestuurder en enig aandeelhouder:
Sinds 27 december 2017 is [G] Holding B.V., KvK nummer [...] , algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd.
Uit de historische gegevens van [M] B.V. komt naar voren dat in de periode van 17 maart 2017 tot en met 27 december 2017 [betrokkene 6] (geboren: [geboortedatum] 1969) als algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd stond ingeschreven.

[G] Holding B.V. (statutaire naam)

(…)
Enig aandeelhouder:
Sinds 18 juni 2002: [betrokkene 7] , geboren [geboortedatum] 1943 te [geboorteplaats] .
Bestuurders:
Sinds 12 mei 2016: [verdachte] , directeur, alleen/zelfstandig bevoegd
Sinds 04 oktober 2016: [betrokkene 1] , directeur, alleen/zelfstandig bevoegd
Uit historische gegevens van [G] Holding B.V. komt naar voren dat [betrokkene 7] (geboren: [geboortedatum] 1943) in de periode van 18 juni 2002 tot en met 12 mei 2016 als directeur, alleen/zelfstandig bevoegd stond ingeschreven.

[N] B.V. (statutaire naam)

(…)
Enig aandeelhouder:
Sinds 21 september 2016: [N] Holding B.V., KvK nummer [...] .
Bestuurders:
Sinds 21 september 2016: [N] Holding B.V., KvK nummer [...] , algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd.
Sinds 30 oktober 2017: [verdachte] , algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd.

[N] Holding B.V.

(…)
Enig aandeelhouder:
Sinds 21 september 2016: [betrokkene 8] , geboren [geboortedatum] 1956 te [geboorteplaats] .
Bestuurders:
Sinds 30 oktober 2017: [verdachte] , algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd.
Sinds 16 februari 2018: [betrokkene 1] , algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd.
Uit historische gegevens over [N] Holding B.V. komt naar voren dat [betrokkene 8] (geboren: [geboortedatum] 1956) in de periode van 21 september 2016 tot en met 30 oktober 2017 als directeur, alleen/zelfstandig bevoegd stond ingeschreven.

[A] B.V.

(…)
Bestuurder:
Sinds 29 december 2014: [betrokkene 1] , algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd.
Uit de historische gegevens van [A] B.V. komt naar voren dat op 18 maart 2014 [J] B.V., als directeur, alleen/zelfstandig bevoegd werd ingeschreven. Opvallend is dat op dezelfde dag, 18 maart 2014, [J] ook weer werd uitgeschreven. Verder komt naar voren dat in de periode 18 maart 2014 tot en met 29 december 2014, [betrokkene 9] (geboren: [geboortedatum] 1960) werd ingeschreven als directeur, alleen/zelfstandig bevoegd. Ook komt naar voren dat [verdachte] in de periode van 05 december 2017 tot en met 01 november 2018 als algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd stond ingeschreven
Aandeelhouders:
Uit de systemen van de Belastingdienst komt naar voren dat in de periode van 18 maart 2014 tot en met 29 december 2014, [J] B.V. enig aandeelhouder was. Vanaf 29 december 2014 tot en met de dagtekening van dit proces-verbaal is 95 procent van de aandelen in handen van [betrokkene 1] . De overige 5 procent is vanaf 29 december 2014 tot en met de dagtekening van dit proces-verbaal in handen van [betrokkene 2] (geboren: [geboortedatum] 1981).
- Een proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 1] van 21 februari 2019, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 21 februari 2019 (V-001-01, dossierpagina’s 351-367), inhoudende:
Uit onderzoek komt naar voren dat u, eigenaar/ aandeelhouder en/of bestuurder bent of bent geweest van de volgende ondernemingen:
[A] B.V. met KvK-nummer [...] oprichtingsdatum 17-01-2011;
[G] Holding B.V. met KvK-nummer [...] oprichtingsdatum 18-06-2002;
[K] B.V. met KvK-nummer [...] oprichtingsdatum 02-10-2014;
[J] B.V. KvK-nummer [...] oprichtingsdatum 05-03-2014;
[H] B.V. KvK-nummer [...] oprichtingsdatum 23-07-2015;
[L] B.V. KvK-nummer [...] oprichtingsdatum 12-01-2015;
[N] B.V. KvK-nummer [...] oprichtingsdatum 21-09-2016;
[N] Holding B.V. KvK-nummer [...] oprichtingsdatum 21-09-2016;
[M] B.V. met KvK-nummer [...] oprichtingsdatum 17-03-2017.
V: Sinds wanneer bent u eigenaar/ aandeelhouder en of bestuurder van deze ondernemingen? Waaruit bestaan u werkzaamheden binnen deze ondernemingen? Welke verantwoordelijkheden heeft u binnen voornoemde ondernemingen?
A: Ik weet niet uit mijn hoofd waar ik precies bestuurder van ben. De Kamer van Koophandel gegevens kunt u aanhouden want deze wordt goed bijgehouden.
V: Hoe kijkt u naar de verantwoordelijkheden met betrekking tot de bedrijfsvoering. Wie heeft welke rol en wie is de baas (de rechtbank begrijpt: van de vennootschappen)?
A: We doen het met z’n tweeën. Ik ben uitvoerend en [verdachte] administratief. We zijn beide zelfstandig bevoegd.
- Een proces-verbaal van bevindingen contante stortingen en rondpompen gelden, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 21 augustus 2019 (AMB-033, p. 842-847), inhoudende:
Contante stortingen
Vennootschap Bankrekening Datum eerste Datum laatste Saldo
storting storting
[A] BV [rekeningnummer 1] 16-2-2015 7-11-2018 € 501.825
[A] BV [rekeningnummer 2] 20-7-2017 29-9-2017 € 7.520
[G] Holding BV [rekeningnummer 3] 2-10-2017 29-6-2018 € 194.090
[N] BV [rekeningnummer 4] 30-4-2018 5-12-2018 € 116.380
[N] Holding BV [rekeningnummer 5] 19-4-2018 16-11-2018 € 117.120
[H] BV [rekeningnummer 6] 5-12-2018 7-12-2018 € 5.060
[K] BV [rekeningnummer 7] 11-12-2017 4-2-2019 € 142.940
[M] BV [rekeningnummer 8] 5-2-2018 26-11-2018 € 139.680
[L] BV [rekeningnummer 9] 12-3-2018 3-12-2018 € 102.580
[J] BV [rekeningnummer 10] 19-4-2018 3-12-2018 € 57.340
[J] BV [rekeningnummer 11] € -
[J] BV [rekeningnummer 12] € -
[J] BV [rekeningnummer 13] 28-7-2017 7-12-2018 € 6.290
Totaal contante stortingen € 1.390.825
Op de bankrekeningen van de aan [betrokkene 1] en [verdachte] gelieerde vennootschappen werd over de periode van 16 februari 2015 tot en met 4 februari 2019 een bedrag ter grootte van in totaal € 1.390.825 contant gestort. Het valt op dat de contante stortingen vanaf 2017 sterk toenamen, terwijl de bij de Belastingdienst opgegeven omzetten van de bedrijven hierbij ver achterblijven. Verder valt op dat de contante stortingen veelal onder de meldgrens van € 15.000 plaatsvonden (smurfen).
Overboekingen tussen de aan [betrokkene 1] en [verdachte] gelieerde besloten vennootschappen
Op gevorderde bankrekeninggegevens van voornoemde besloten vennootschappen was te zien dat er veelvuldig onderlinge overboekingen plaatsvonden. Hieronder zijn deze overboekingen per bankrekening beschreven. De hieronder genoemde bedragen zijn een optelling van meerdere transacties/overboekingen. Voornoemde overboekingen vonden plaats zonder transactieomschrijving dan wel met omschrijving ‘kruispost(en)’.
Van bankrekening [rekeningnummer 1] op naam van [A] B.V. naar:
[G] Holding B.V. € 44.047
[A] B.V. [rekeningnummer 2] € 23.156,58
[L] B.V. € 10.000
[M] B.V. € 1.000
[N] B.V. € 1.000
[N] Holding B.V. € 49.000
Van de bankrekening van [G] Holding B.V. naar:
[A] B.V. € 31.500
[K] B.V. € 37.160
[H] B.V. € 1.000
[J] B.V. € 14.000
[L] B.V. € 5.000
[N] B.V. € 10.000
[N] Holding B.V. €138.000
Van de bankrekening [K] B.V. naar:
[N] B.V. € 79.000
[A] B.V. € 67.770
[L] B.V. € 24.500
[M] B.V. € 21.000
[J] B.V. € 20.000
[N] Holding B.V. € 10.000
[G] Holding B.V. € 2.000,10
Van de bankrekening van [L] B.V. naar:
[A] B.V. € 26.550
[M] B.V. € 23.000
[N] B.V. € 54.300
[J] B.V. € 29.782
[N] Holding B.V. € 7.000
[K] B.V. € 15.440,25
Van de bankrekening van [M] B.V. naar:
[L] B.V. € 7.000
[N] B.V. € 9.000
[N] Holding B.V. € 71.310
[K] B.V. € 48.000
[J] B.V. € 6.800
Van de bankrekening van [N] B.V. naar:
[H] B.V. € 203.770
[A] B.V. € 90.700
[N] Holding B.V. € 27.000
[G] Holding B.V. € 18.000
[M] B.V. € 15.200
[K] B.V. € 3.000
[L] B.V. € 11.000
Van de bankrekening van [N] Holding B.V. naar:
[G] Holding B.V. € 5.000
[A] B.V. € 39.500
[H] B.V. € 187.100
[N] B.V. € 79.500
[K] B.V. € 36.000
[L] B.V. € 15.000
Van de bankrekening van [J] B.V. naar:
[H] B.V. € 1.150
[K] B.V. € 13.030
[N] B.V. € 18.900
[A] B.V. € 18.900
[L] B.V. € 34.850
Van [H] B.V. naar:
[J] B.V. € 38.200
[N] B.V. € 25.000
- Een proces-verbaal van bevindingen onderzoek ING bankrekening ten name van [A] B.V., opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 24 december 2018 (AMB-003, dossierpagina's 662-676), inhoudende:
Bankrekening [rekeningnummer 1] (de rechtbank begrijpt: ten name van [A] BV) werd over de periode van 29 december 2014 tot en met 16 november 2018 gevoed door contante stortingen ter grootte van totaal € 501.825. Op de uitgeleverde gegevens kwam verder naar voren dat de contant stortingen hadden plaatsgevonden bij de ING bank op de [e-straat] te [plaats] dan wel bij de ING bank op [a-straat] te [plaats] . In de transactieomschrijvingen van de contante stortingen staat " [...] ". De betaalpas met volgnummer 013 is door de ING bank uitgegeven aan [betrokkene 1] en is geldig tot 01-2020.
(…)
- Een proces-verbaal van bevindingen bankrekening [rekeningnummer 24] , opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 6 mei 2019 (SFO-RB-AMB-002, ontnemingsdossierpagina's 237-250), inhoudende:
De als bijlagen bijgesloten digitale bestanden betroffen onder andere saldo- en transactiegegevens van de bankrekening [rekeningnummer 14] (de rechtbank begrijpt: een bankrekening die op naam van [verdachte] is gesteld) over de periode 30 december 2014 tot en met 18 maart 2019. In dit proces-verbaal beschrijven wij de relevante bankmutaties welke wij zien op bankrekening [rekeningnummer 14] .
Contante stortingen
In de bevraagde periode zijn contante bedragen gestort voor in totaal € 118.300. De meeste stortingen worden gedaan op in [plaats] , de woonplaats van [verdachte] met pasnummer 005 die uitgegeven is aan [verdachte] . Voor de afzonderlijke transacties verwijzen wij naar bijlage 1 bij dit proces-verbaal. Opvallend is dat het grootste deel van de stortingen t.w. € 72.980 gestort is in 2018.
- Een proces-verbaal van bevindingen bankrekening [rekeningnummer 15] , opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 6 mei 2019 (SFO-RB-AMB-003. ontnemingsdossierpagina's 251-259), inhoudende:
De als bijlagen bijgesloten digitale bestanden betroffen onder andere saldo- en transactiegegevens van de bankrekening [rekeningnummer 15] ten name van [betrokkene 5] over de periode 30 december 2014 tot en met 18 maart 2019.
In dit proces-verbaal beschrijven wij de voor het onderzoek relevante mutaties die wij zien op bankrekening [rekeningnummer 15] over de periode 29 december 2014 tot en met 18 maart 2019.
Contante stortingen
De stortingen worden gedaan met pasnummer 008 en vanaf 2017 pasnummer 009 die uitgegeven zijn op naam van [betrokkene 5] . Opvallend is dat voor in totaal € 38.950 contant wordt gestort in 2018. Voor de afzonderlijke transacties verwijzen wij naar bijlage 1 bij dit proces-verbaal. De herkomst van de contant gestorte bedragen is niet bekend.
Contante stortingen
Datum omschrijving bedrag bij
(…)
28-12-2017 TRANSACTIENR [...] // Valutadatum: 28-12-2017 € 2.500
- Een proces-verbaal van bevindingen bankrekening [rekeningnummer 16] , opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 7 mei 2019 (SFO-RB-AMB-004, ontnemingsdossierpagina’s 260-266), inhoudende:
De als bijlagen bijgesloten digitale bestanden betroffen onder andere saldo- en transactiegegevens van de bankrekening [rekeningnummer 17] ten name van [betrokkene 5] over de periode 29 december 2014 tot en met 18 maart 2019
In dit proces-verbaal beschrijven wij de voor het onderzoek relevante mutaties die wij zien op bankrekening [rekeningnummer 17] over de periode 29 december 2014 tot en met 18 maart 2019.
Contante stortingen
De stortingen worden gedaan met pasnummer 008 en vanaf 4 februari 2019 pasnummer 009 die uitgegeven is aan [betrokkene 5] . De stortingen vinden plaats in [plaats] , de woonplaats van [betrokkene 5] . Voor de afzonderlijke transacties verwijzen wij naar bijlage 1 bij dit proces-verbaal. De herkomst van de contant gestorte bedragen is niet bekend.
Contante stortingen:
datum omschrijving bedrag bij
STORTING ING // ISP [b-straat] [...] //
PASVOLGNR 009 04-02-2019 17:10 // TRANSACTIENR
4-2-2019 [...] // Valutadatum: 04-02-2019 € 650,00
STORTING ING // ISP [b-straat] [...] //
PASVOLGNR 008 02-02-2019 10:11 // TRANSACTIENR
4-2-2019 [...] // Valutadatum: 04-02-2019 € 1.000,00
STORTING ING // ISP [b-straat] [...] //
PASVOLGNR 008 03-08-2018 13:51 // TRANSACTIENR
3-8-2018 [...] // Valutadatum: 03-08-2018 € 1.150,00
STORTING ING // ISP [b-straat] [...] //
PASVOLGNR 008 22-05-2018 16:41 // TRANSACTIENR
22-5-2018 [...] // Valutadatum: 22-05-2018 € 6.000,00
STORTING ING // [c-straat]
[...] // PASVOLGNR 008 13-11-2017 12:38 //
13-11-2017 TRANSACTIENR [...] // Valutadatum: 13-11-2017 € 10.000,00
STORTING ING // [c-straat]
[...] // PASVOLGNR 008 28-07-2017 00:00 //
28-7-2017 TRANSACTIENR [...] // Valutadatum: 28-07-2017 € 2.480,00
- Een overzichtsproces-verbaal zaaksdossier witwassen contra [verdachte] , opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 9 maart 2020 (ZD-005, dossierpagina’s 158-202), inhoudende:
6.12
Contant opnamen en uitgaven
Uit de analyses van de bankrekeningen komt naar voren dat in dezelfde periode als waarin de contante stortingen plaatsvonden voor een totaalbedrag van € 222.870 aan contante opnamen hebben plaatsgevonden.
vennootschap opnamen
[A] BV € 58.170
[G] Holding BV € 14.000
[M] BV € 23.000
[N] Holding BV € 7.000
[N] BV € 27.500
[H] BV € 1.250
[J] BV € 5.540
[L] BV € 47.010
[K] BV € 39.400
Totaal contante opnamen € 222.870
Zoals reeds beschreven in hoofdstuk 5 is geconstateerd dat er geen kasadministratie werd bijgehouden en er geen vastleggingen hebben plaatsgevonden die verantwoorden waaraan deze contante opnamen zijn uitgegeven. Wel is in de administratie te zien is dat contante betalingen zijn gedaan en contant geld werd uitgeleend aan natuurlijke personen.
Contante uitgaven
Zoals beschreven in hoofdstuk 5 werd tijdens de doorzoeking van de woning van [verdachte] fysieke administratie van de aan [betrokkene 1] en [verdachte] gelieerde vennootschappen aangetroffen en inbeslaggenomen. Deze fysieke administratie is onderzocht op contant betaalde aankoopfacturen. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat in de administratie 30 facturen zijn aangetroffen waarop vermeld staat dat zij contant zijn voldaan. Het totaalbedrag van deze contant betaalde facturen bedraagt € 90.131.
Contant verstrekte leningen
Tijdens de doorzoeking van de woning van [verdachte] op 31 januari 2019 werd administratie aangetroffen en inbeslaggenomen, waaronder een 9 tal ordners met administratie van diverse BV's en [betrokkene 1] persoonlijk. In de ordner met opschrift "Banken" zijn diverse leningsovereenkomsten aangetroffen.
Het totaalbedrag van de ondertekende leningsovereenkomsten, zoals die zijn aangetroffen in de ordner "Banken" die is aangetroffen in de woning van [verdachte] bedraagt € 102.000. Uit de analyse naar de leningsovereenkomsten is naar voren gekomen dat van de € 102.000, € 30.000 per bank werd verstrekt. Dat houdt in dat totaal een bedrag van € 72.000 contant zou zijn verstrekt aan personen die leningen zijn aangegaan met [A] B.V. c.q. [betrokkene 1] . Gelet op voornoemde contante opnamen en contante uitgaven komt naar voren dat in totaal een saldo overblijft van € 60.739 (€ 222.870 - € 90.131 - € 72.000 = € 60.739) waarvan onduidelijk is wat hiermee gebeurd is. Gezien het ontbreken van administratieve vastlegging en verantwoording.
10. Witwassen [verdachte]
Gelet op voornoemde bevindingen en verklaring en is onderstaande berekening gemaakt van het door [verdachte] witgewassen bedrag.
Contante stortingen op bankrekeningen vennootschappen € 1.390.825
Contante stortingen op privérekeningen [verdachte] en [betrokkene 5] € 179.030
€ 1.569.855
Bij: Aangetroffen contant geld woning [verdachte] (3.180 Engelse ponden) € 3.458
Subtotaal € 1.573.313
Af: Saldo contante opnamen minus contante uitgaven -/- € 60.739
Totaal witwasbedrag € 1.512.574
(…)
- Een proces-verbaal van bevindingen inkomsten en vermogen [betrokkene 2] , opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 3 januari 2020 (AMB-095, p. 1095-1099), inhoudende:
[betrokkene 2] is eigenaar van de eenmanszaak [O] welke vanaf 1-9-2011 staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Als activiteiten van de onderneming staan vermeld: Webdesign en grafische vormgeving, advies- en dienstverlening op het gebied van ICT en Webwinkel in non-foodartikelen.
Uit de systemen van de Belastingdienst komt naar voren dat de inkomsten van [betrokkene 2] in de onderzoeksperiode 29-12-2014 t/m heden marginaal of negatief zijn. In de jaren 2015 t/m heden is de enige bekende inkomstenbron van [betrokkene 2] zijn eenmanszaak [O] . Volgens de systemen van de Belastingdienst heeft [betrokkene 2] in 2015 t/m 2018 geen vermogen.
Inkomsten uit andere (vermoedelijk niet legale) bronnen.
In de onderzochte privé- en zakelijke rekening heb ik gezien dat deze gevoed worden door ontvangsten van spaarrekening (2015 en 2016), betaalde facturen en belastingteruggaven. Daarnaast zie ik ontvangsten van bedrijven en natuurlijke personen welke niet zijn toe te rekenen aan omzet, spaarrekening of belastingteruggaven. Bij deze ontvangsten wordt als omschrijving vermeld "kruispost", "lening" of "huur" dan wel is er geen omschrijving. In onderstaande tabel heb ik van beide rekeningen per jaar bij elkaar opgeteld hoeveel geld (afgerond op hele euro's) [betrokkene 2] heeft ontvangen van medeverdachten [betrokkene 1] , [verdachte] en [A] en van [L] BV. [L] BV is per november 2019 uitgeschreven bij de KvK. [betrokkene 1] en [verdachte] waren in de onderzoeksperiode middellijk aandeelhouder en bestuurder via de rechtspersonen [G] Holding BV en [M] BV.
Omschrijving 2015 2016 2017 2018
BIJ BIJ BIJ BIJ
[A] - 800 5.945 18.329
[L] BV - - - 2. 000
[betrokkene 1] 1.035 - - -
[verdachte] 800 140 150 11 .200
Totaal (afgerond) 1.835 940 6.095 31.329
De rechtbank constateert dat de optelsom van de bedragen uit 2018 leidt tot een totaalbedrag van € 31.529 in plaats van het in het dossier vermelde bedrag van € 31.329. De rechtbank zal van eerstgenoemd bedrag uitgaan.
Ten aanzien van feit 3
- De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 13 april 2021 heeft afgelegd, inhoudende:
[betrokkene 2] heeft mijn creditcard gebruikt. Hij had de creditcard nodig als hij naar Engeland ging. Ik heb de factuur voor de advocaat van [betrokkene 4] vanaf de bankrekening van [A] betaald. Dat vroeg [betrokkene 1] . U vraagt mij waarom ik niet aan [betrokkene 1] heb gevraagd waarom deze factuur betaald moest worden. Ik stel geen vragen en betaal. Als er een opdracht van [betrokkene 1] kwam, betaalde ik dat gewoon. Ik ken het verleden van [betrokkene 1] . Ik ben een keer bij de vrouw van [betrokkene 10] thuis geweest om haar belastingaangifte te doen. [betrokkene 10] zat toen in de gevangenis in Frankrijk voor een drugsfeit. Ik heb een valse werkgeversverklaring voor [betrokkene 10] opgemaakt zodat hij vrij zou komen. Ik heb in opdracht van [betrokkene 1] geld naar [betrokkene 4] overgemaakt toen hij in Ierland in de gevangenis zat. Ik wist dat hij vast zat voor drugssmokkel.
Ik wist dat [betrokkene 2] regelmatig naar Engeland en Ierland is gereden. Hij heeft met mijn creditcard de boottickets geregeld.
- Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 5 december 2019, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 5 december 2019 (V-002-02, dossierpagina’s 436-457), inhoudende:
A: [betrokkene 1] is in 2013 gepakt. Dat was toen ik voor het eerst er achter kwam dat [betrokkene 1] met drugs, cocaïne bezig was en hij daarvoor in Frankrijk vast heeft gezeten. [betrokkene 1] zat anderhalf jaar voor die zaak in Frankrijk.
V: Lopende dit onderzoek zijn feiten en omstandigheden naar voren gekomen die hebben geleid tot een verdenking tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan handel en uitvoer van verdovende middelen vanuit Nederland naar onder andere Ierland, het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen. Op 15 oktober 2019 is [betrokkene 1] aangehouden Wat is uw reactie hierop?
A: Van [betrokkene 4] hoorde ik dat toen hij vast kwam te zitten. Toen ik hoorde dat [betrokkene 4] vast kwam te zitten vroeg [betrokkene 1] mij om de advocaat van [betrokkene 4] te betalen. Dat heb ik gedaan. [betrokkene 4] zit vast in Ierland. Ik denk dat ik 2 keer de advocaat betaald heb.
Toen ik de betalingen heb gedaan voor de advocaat in opdracht van [betrokkene 1] wist ik genoeg. 'Foute boel'. Ik bedoel de drugshandel waar [betrokkene 1] bij betrokken is en dat [betrokkene 4] voor [betrokkene 1] gewerkt heeft. Ik bedoel dus dat [betrokkene 1] op een of ander manier betrokken is bij drughandel waarvoor [betrokkene 4] is opgepakt.
V: [betrokkene 4] reed op het moment van zijn aanhouding in Ierland, in een voertuig van het merk SsangYong, type Kyron met het Nederlandse kenteken [kenteken 1] . Dit voertuig stond ten tijde van zijn aanhouding op naam van [G] Holding BV waar u directeur van was dan wel bent. Waarom maakte [betrokkene 4] gebruik van dit voertuig toen hij verdovende middelen naar Ierland bracht?
A: [betrokkene 1] had meerdere Rexton's die door iedereen gebruikt mochten worden.
V: Waar kent u [betrokkene 10] van?
A: [betrokkene 10] is een gedetineerde uit de tijd dat [betrokkene 1] vast zat in Frankrijk. Zij zaten samen in de gevangenis. U vraagt mij waarom [betrokkene 10] vast zat. Ik denk voor drugs.
V: U verklaarde op 21 februari 2019 over de activiteiten van [A] BV, namelijk dat deze BV onder andere handelt in auto's en onderdelen. Op een bij u inbeslaggenomen computer, is een arbeidsovereenkomst aangetroffen op naam van [betrokkene 10] als werknemer en [A] BV als werkgever. Hierin staat dat de werknemer met ingang van 1 april 2016 in dienst trad als 'chauffeur' van de werkgever. Uw naam staat hierin vermeld met daaronder 'personeelszaken'. Wij tonen u hierbij de arbeidsovereenkomst. Herkent u deze en heeft u deze arbeidsovereenkomst opgemaakt?
A: Deze arbeidsovereenkomst herken ik. Die heb ik opgemaakt op verzoek van [betrokkene 1] . [betrokkene 1] heeft mij de gegevens verstrekt die nodig waren om deze arbeidsovereenkomst op te maken. [A] had geen personeel in dienst. Ik weet dat op naam van [A] geen salaris is uitbetaald aan [betrokkene 10] .
V: Wat kunt u verklaren over de betrokkenheid van [betrokkene 1] bij de invoer van verdovende middelen in Noorwegen in juni 2017 in relatie tot [betrokkene 10] ?
A: [betrokkene 1] vertelde mij ergens in juni 2017 dat [betrokkene 10] was aangehouden in Noorwegen.
V: [betrokkene 1] is in het Noors politieonderzoek gehoord als verdachte. Wat weet u daarvan en heeft [betrokkene 1] u hierover verteld?
A: [betrokkene 1] heeft mij ergens in 2018 verteld dat hij verhoord is door de Noorse politie. Het had te maken met [betrokkene 10] .
V: Wie heeft de reizen van [betrokkene 2] en [betrokkene 11] betaald en wat was het doel van deze reizen?
A: [betrokkene 2] betaalde de reizen via mijn creditcard en misschien daar contant. [betrokkene 2] zal wel geld geleend hebben van [betrokkene 1] en eventueel via mij.
- Een proces-verbaal van bevindingen onderzoek ING bankrekening ten name van [N] B.V., opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 9 maart 2020 (AMB-009, dossierpagina’s 710-715), inhoudende:
Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel van [N] B.V. komt naar voren dat [N] Holding B.V. en [verdachte] (sinds 30-10-2017) bestuurders zijn van [N] B.V. Uit het uittreksel van [N] Holding B.V. komt naar voren dat [verdachte] (sinds 30-10-2017) en [betrokkene 1] (sinds 16-02-2018) bestuurders zijn van deze holding.
In het kader van voornoemd strafrechtelijk onderzoek zijn historische financiële gegevens gevorderd van onder meer bankrekening [rekeningnummer 4] , een zakelijke bankrekening op naam van [N] B.V. De bankrekening is gevorderd over de periode van 30 oktober 2017 tot en met 21 januari 2019.
De ING Bank heeft vervolgens de gevorderde banktransactiegegevens uitgeleverd.
Op de bankrekening van [N] B.V. was op 11 januari 2019 een eenmalige overboeking te zien naar Ierland met als transactieomschrijving: " [...] // [betrokkene 4] " In totaal werd € 1.788,91 overgeboekt naar bankrekeningnummer [rekeningnummer 18] .
- Een proces-verbaal van bevindingen onderzoek ASN bankrekening ten name van [betrokkene 2] , opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 9 september 2019 (AMB-046, dossierpagina’s 898-906), inhoudende:
Over de periode van 6 oktober 2016 tot en met 10 december 2018 vonden overboekingen plaats vanaf de bankrekening van [betrokkene 2] naar de bankrekeningen [rekeningnummer 19] [rekeningnummer 20] en [rekeningnummer 21] met als transactieomschrijvingen " [...] " en " [...] ". Gezien de transactieomschrijvingen gaat het hierbij om de aankoop of opwaardering van prepaid telefoonkaarten. In totaal werden via de bankrekening van [betrokkene 2] voor 25 verschillende 06-nummers betalingen gedaan, te weten voor de 06-nummers:
[...] .
Uit de bankgegevens van bankrekening [rekeningnummer 22] kwam verder naar voren dat over de periode van 7 juni 2016 tot en met 4 juni 2019 in totaal € 26.844 werd ontvangen afkomstig van de bankrekening van [A] B.V. met o.a. de transactie omschrijvingen servicekosten, kruisposten, factuur en lening. Het valt op dat het grootste gedeelte van deze € 26.844, te weten € 21.579 afkomstig van [A] werd overgeboekt in de periode van 11 december 2017 tot en met 31 december 2018.
- Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [betrokkene 2] van 26 augustus 2019, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 27 augustus 2019 (V-004-04, dossierpagina’s 525-536), inhoudende:
V: Wie boekte de treintickets, de ferry/boot naar de UK en de hotelovernachtingen?
A: meestal deed ik dat.
A: De boottickets en de hotelovernachtingen werden dan betaald met de creditcard van [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: [verdachte]).
V: Waarom werd bij de reis naar de UK/Ierland gebruik gemaakt van een voertuig op naam van [G] Holding B.V., [A] of [M] ?
A: Dat waren diesels dus dat was een stuk goedkoper. Iedere reis gebruikten we een auto van [betrokkene 7] . Welke vrij was. Van [betrokkene 1] mocht ik dat gewoon lenen. Ze stonden allemaal op de bedrijven van [betrokkene 1] .
V: Er is onderzoek gedaan naar aangetroffen boottickets, bankafschriften van uw bankrekeningen en uw mobiele telefoon, waaronder GPS locaties en Whatsappgesprekken. Uit dit onderzoek komt naar voren dat wij denken dat u over de periode van 14 oktober 2017 tot en met 13 december 2018 ten minste 16 keer naar de UK bent gereisd. Wat kunt u hierover verklaren?
A: Dat kan als u dat zegt.
- Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 12] van 10 september 2019, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. (G-006-01, dossierpagina’s 626-633), inhoudende:
[betrokkene 2] sprak ook ronduit over de ritjes die hij maakte naar Ierland en Engeland. [betrokkene 2] zei zelf tegen mij dat hij met drugs naar die landen reed. Hij ging dan met een auto op de boot. Deze ritten maakte hij niet met zijn eigen auto.
- Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 3] van 30 mei 2019, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 30 mei 2019 (G-003-01, dossierpagina’s 603-608), inhoudende:
V: Uw man, [betrokkene 4] , zit momenteel vast in de gevangenis in Ierland vanwege een veroordeling voor drugssmokkel. Waarom bent u naar uw broer gegaan en heeft u hem om hulp verzocht nadat u hoorde van de aanhouding van [betrokkene 4] en niet naar iemand anders?
A: [betrokkene 2] heeft mij gebeld dat [betrokkene 4] is aangehouden. Hij bood mij hulp aan mocht ik dat nodig hebben, om dingen te regelen. [betrokkene 2] heeft contact gehad met de pro deo advocaat die aan [betrokkene 4] was toegewezen. De advocaat heet [betrokkene 16] . [verdachte] maakt regelmatig geld over naar [betrokkene 4] , dat heeft [betrokkene 4] mij verteld. Ik laat u een email lezen op mijn telefoon, waarin een emailconversatie staat tussen [verdachte] en de advocaat. In de email staat dat [verdachte] regelmatig geld zal overmaken naar de advocaat totdat deze volledig is betaald. En [verdachte] vraagt of de advocaat een bedrag wil overmaken aan [betrokkene 4] . In de email die ik u liet zien, staat ook " [betrokkene 1] " in de cc. Het emailadres is [e-mailadres] .
- Een proces-verbaal van bevindingen forensisch onderzoek Ssangyong [kenteken 2] , opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD d.d. 4 september 2019 (AMB-064, dossierpagina’s 951-953), inhoudende:
(…)’
7. Het vonnis houdt voorts de volgende door het hof op twee correcties na overgenomen bewijsoverwegingen in:

‘3.3.3 Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 primair (witwassen)

Onder feit 2 primair wordt verdachte verweten zich in de periode van 29 december 2014 tot en met 15 oktober 2019, al dan niet samen met één of meer andere personen, schuldig te hebben gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van in totaal € 1.542.116,-- en daarvan een gewoonte te hebben gemaakt.
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt vast dat de ten laste gelegde periode samenvalt met de pleegperiodes van de andere feiten waarvoor verdachte wordt vervolgd. Er valt echter geen rechtstreeks verband te leggen tussen de in de tenlastelegging vermelde gelden, en bepaalde aan de verdachte begane misdrijven.
Niettemin kan in een dergelijke situatie bewezen worden geacht dat deze gelden “uit enig misdrijf” afkomstig zijn, indien de vastgestelde feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Als zo’n geval zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de gelden die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de gelden waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vaststellingen
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast. Medeverdachte [betrokkene 1] is vanaf 29 december 2014 bestuurder en tevens aandeelhouder (95%) van de in 2010 opgerichte besloten vennootschap [A] BV (hierna aangeduid als: [A] ). Verdachte is van 5 december 2017 tot en met 1 november 2018 bestuurder van deze vennootschap. Activiteiten van deze vennootschap zijn volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder meer: detailhandel in auto-onderdelen en -accessoires, en handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s. Uit onderzoek in het handelsregister van de Kamer van Koophandel is gebleken dat verdachte en [betrokkene 1] daarnaast in de periode 2015 tot en met 2019 gedurende kortere of langere tijd direct dan wel middellijk bestuurder zijn (geweest) van de volgende vennootschappen: [G] Holding BV (
verdachte sinds 12 mei 2016), [K] BV (
verdachte sinds 11 augustus 2017 via [G] Holding BV), [L] BV (
verdachte sinds 12 januari 2015), [M] B.V. (
verdachte sinds 27 december 2017 via [G] Holding), [N] BV (
verdachte sinds 30 oktober 2017), [N] Holding BV (
verdachte sinds 30 oktober 2017) en [H] BV (
verdachte via [J] BV sinds 23 juli 2015) (AMB-017).
Verdachte is verder sinds 5 maart 2014 bestuurder en aandeelhouder (40%) van [J] BV; de overige aandelen (60%) worden gehouden door zijn partner [betrokkene 5] . Verdachte is in de periode 11 februari 2018 tot en met 1 december 2018 tevens als bestuurder betrokken bij [J] . Als bestuurders hadden verdachte en [betrokkene 1] ieder volledige zelfstandige bevoegdheid. De hiervoor genoemde vennootschappen staan veelal ingeschreven op de woonadressen van verdachte en [betrokkene 1] in [plaats] respectievelijk [plaats] (AMB-017). Volgens [betrokkene 1] vormen de hiervoor genoemde vennootschappen een bedrijfsgroep (V-001-02, p. 06), waarbinnen [betrokkene 1] verantwoordelijk is voor de bedrijfsvoering en verdachte voor de administratie/boekhouding. Verdachte heeft verklaard dat hij vanaf ongeveer 2016 als boekhouder voor [betrokkene 1] , die hij al langer kende en voor wie hij eerder tot ongeveer 2012 werkzaam was geweest, werkzaamheden is gaan verrichten (
V-002-02, p. 6 en zijn verklaring ter zitting). Hij was ook verantwoordelijk voor de belastingaangiften van alle hiervoor genoemde vennootschappen (V-002-01, p. 11).

Contante stortingen op zakelijke rekeningen

Uit een analyse van de bankrekeningen van de vennootschappen van de bedrijfsgroep, waarop verdachte en [betrokkene 1] als (mede)rekeninghouder betrokken zijn, volgt dat in de periode van 16 januari 2015 tot en met 4 februari 2019 op deze bankrekeningen een bedrag van in totaal € 1.390.825 contant is gestort. Het grootste deel van dit bedrag wordt gestort in 2017 (€ 409.060) en 2018 (€ 949.045). De analyse laat zien dat de contante stortingen op de bankrekeningen van de aan [betrokkene 1] en verdachte gelieerde vennootschappen vanaf 2017 sterk toenemen. De bij de Belastingdienst opgegeven omzet van de vennootschappen bedraagt opgeteld in totaal € 144.095 voor het jaar 2017 en € 157.083 voor 2018 (ZD-001, p. 64). Daarmee blijft de door de vennootschappen verantwoorde omzet achter bij het totaal van de in deze jaren contant gestorte geldbedragen op rekeningen van de vennootschappen.
De ING bank heeft in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme bij de Financial Intelligence Unit (FIU) contante stortingen op rekeningen van [A] , [N] , [N] Holding en [K] in de periode november 2017 tot en met december 2018 als verdacht/ongebruikelijk gemeld. Ook de Rabobank heeft meldingen gedaan van een drietal verdachte girale transacties (overboekingen) die plaatsvonden tussen de rekeningen van [N] BV en [H] BV in de periode 28 december tot en met 31 december 2018 (AMB-006 en AMB-098).
Er is in de mappen met administratie en op de computer bij verdachte thuis geen dan wel een incomplete administratieve vastlegging en verantwoording voor de herkomst van de contante stortingen aangetroffen; er zijn geen kasadministraties, verkoopfacturen of debiteurenadministraties.

Contante opnamen en uitgaven van zakelijke rekeningen

In dezelfde periode als waarin de contante stortingen plaatsvinden, is van de zakelijke bankrekeningen van diverse vennootschappen voor een bedrag van in totaal € 222.870 contant opgenomen.
In de administratie zijn 30 facturen aangetroffen waarop vermeld staat dat zij contant zijn voldaan. Het gaat om een bedrag van in totaal € 90.131. Ook zijn in de administratie diverse ondertekende leenovereenkomsten (met natuurlijke personen) aangetroffen. [betrokkene 1] heeft verklaard dat deze leningen contant werden uitgegeven. Het totaalbedrag van ondertekende leenovereenkomsten bedraagt € 102.000, waarvan € 30.000 per bank is verstrekt. Daarvan uitgaande moet volgens het openbaar ministerie een bedrag van € 72.000 contant zijn gegeven. Gelet op de hiervoor genoemde contante opnamen en uitgaven blijft er in de visie van het openbaar ministerie een saldo over van € 60.739 (€ 222.870 - € 90.131 - € 72.000) aan contante opnamen waarvan, bij gebrek aan administratieve vastlegging en verantwoording, niet duidelijk is wat ermee is gebeurd. Het openbaar ministerie is er in het voordeel van verdachte en [betrokkene 1] vanuit gegaan dat dit contant opgenomen bedrag (€ 60.739) gedurende de onderzoeksperiode is teruggestort op een van de rekeningen van de vennootschappen, zodat dit bedrag - om mogelijke dubbeltelling te voorkomen - in het kader van de verdenking
nietin het tenlastegelegde geldbedrag is opgenomen. Verder begrijpt de rechtbank dat het openbaar ministerie bij zijn berekening van het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag niet is uitgegaan van de correctie van het bedrag aan contante opnamen (€ 219.820 in plaats van € 222.870), zoals volgt uit ambtshandeling 103 (opgenomen in de aanvulling procesdossier). De rechtbank zal ook van laatstgenoemd bedrag uitgaan, aangezien dit in het voordeel van verdachte en [betrokkene 1] is.

Contante stortingen op privébankrekeningen verdachte en [betrokkene 5]

Uit het financiële onderzoek volgt verder dat op een privérekening van verdachte en twee rekeningen ten name van [betrokkene 5] , de partner van verdachte, in de periode 30 december 2014 tot en met 18 maart 2019 contante stortingen plaatsvinden ter grootte van in totaal € 179.030. Het grootste deel van deze contante stortingen vindt plaats tussen december 2017 en maart 2019. Verdachte heeft verklaard dat het bij al deze stortingen om geld van [betrokkene 1] gaat dat hij voorafgaand aan de stortingen contant van [betrokkene 1] heeft ontvangen. Het geld is vervolgens deels door verdachte gebruikt voor privé-uitgaven.

Contant aangetroffen geld

Tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte te [plaats] is op 31 januari 2019 contant geld aangetroffen. Het gaat om een bedrag van omgerekend € 3.458 (3.180 Engelse ponden).

Overzicht geldbedrag

Contante stortingen op bankrekeningen vennootschappen € 1.390.825
Contante stortingen op privérekeningen verdachte en [betrokkene 5] € 179.030
Aangetroffen contanten € 3.458
Subtotaal € 1.573.313
Af: saldo contante opnamen minus contante uitgaven € 60.739
Totaalbedrag € 1.512.574
Witwasvermoeden
Ten aanzien van contante stortingen op zakelijke rekeningen vennootschappen
Zoals hiervoor vastgesteld hebben verdachte en [betrokkene 1] in de periode van 16 februari 2015 tot en met 4 februari 2019 en voornamelijk in de jaren 2017 en 2018 voor een bedrag van bijna 1,4 miljoen euro aan contante stortingen gedaan op bankrekeningen van vennootschappen waarbij zij direct of middellijk als bestuurder en of aandeelhouder betrokken waren. De hoogte van het totaal gestorte bedrag en de wijze waarop die stortingen plaatsvonden, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat deze gelden uit misdrijf afkomstig zijn. Zo gaat het om een bedrag dat in vergaande mate niet verklaard kan worden uit de bij de Belastingdienst opgegeven inkomsten uit zakelijke activiteiten, is er geen waarneembare relatie met de economische activiteiten van de vennootschappen en ontbreekt nagenoeg elke vorm van administratieve verantwoording. Daarnaast gebeurden de stortingen - ook volgens verdachte zelf - vrij willekeurig en nogal eens onder de meldgrens van € 15.000 om problemen met de bank te voorkomen. Het vervolgens veelvuldig overboeken van gelden tussen de verschillende vennootschappen zonder een bedrijfseconomische grondslag, het zogenoemde “rondpompen” van gelden is eveneens een indicatie voor het witwassen van gelden.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de contant gestorte geldbedragen aangevoerd dat verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt voor het bedrag van in totaal € 501.825 dat is gestort op de rekening van [A] met pasnummer 013 dat aan verdachte is uitgegeven. Verdachte heeft dit bedrag niet gestort. Op rekeningen van andere vennootschappen werden pas vanaf 28 juli 2017 contante geldbedragen gestort, zodat verdachte in de visie van de verdediging pas vanaf die datum betrokken is geraakt. Ook de contante stortingen op de rekening van [G] Holding van in totaal € 194.090 zijn niet door verdachte maar door [betrokkene 1] gestort, zodat verdachte ook ten aanzien van dal bedrag niet als medepleger kan worden beschouwd. Dit leidt er in de visie van de verdediging toe dat, voor zover de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, de periode waarbinnen het witwassen zou hebben plaatsgevonden aanzienlijk moet worden beperkt en de hoogte van het bedrag (voor bijna de helft) naar beneden moet worden bijgesteld.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Verdachte heeft verklaard dat hij vanaf ongeveer 2016 als boekhouder voor de vennootschappen werkzaam is. Verder volgt uit de analyse van de bankrekeningen van de vennootschappen dat het overgrote deel van de contante stortingen plaatsvindt in 2017 en 2018. Dat geldt ook voor de stortingen die zijn gedaan op de bankrekening van [A] (AMB-003, bijlage 1). In die periode is verdachte bij de vennootschap betrokken, als boekhouder en vanaf eind 2017 ook als bestuurder. Met betrekking tot de rekening van [G] Holding geldt dat de contante stortingen alleen in 2017 en 2018 plaatsvinden (AMB-033, p. 2) en dus in de periode dat verdachte boekhouder en bestuurder van die vennootschap is.
Hierbij is niet relevant dat verdachte de stortingen op de rekeningen van [A] en [G] Holding niet zelf heeft gedaan. Ook verdachte heeft contante stortingen op rekeningen van (andere) vennootschappen horend tot de bedrijfsgroep gedaan en hij is betrokken geweest bij vervolghandelingen die op de verschillende zakelijke rekeningen plaatsvonden, zoals het overboeken van gelden tussen de rekeningen, zonder een aanwijsbare zakelijke of bedrijfseconomische grond. Bovendien was verdachte naar eigen zeggen als boekhouder verantwoordelijk voor de belastingaangiften van de vennootschappen, waaronder [A] en [G] Holding BV, zodat hij ook in die hoedanigheid (mede)verantwoordelijk was voor de financiële bedrijfsvoering - met inbegrip van de administratieve verwerking van gelden binnen [A] en [G] Holding BV. Verdachte kan daarmee naar het oordeel van de rechtbank verantwoordelijk worden gehouden voor alle contante stortingen op rekeningen van de vennootschappen.
Ten aanzien van contante stortingen op privérekeningen verdachte en [betrokkene 5]
Het witwasvermoeden geldt naar het oordeel van de rechtbank tevens voor de contante stortingen van geldbedragen (in totaal € 179.030) die in diezelfde periode plaatsvinden op privérekeningen van verdachte en diens partner en waarvan vaststaat dat ook die gelden afkomstig zijn van [betrokkene 1] . Het gaat ook hier om stortingen van een - bij elkaar - zeer aanzienlijk geldbedrag, waarvan verdachte enkel zegt dat het inkomsten uit bedrijfsactiviteiten van de vennootschappen zijn, die zonder enige verantwoording op zijn privérekening en de privérekeningen van zijn partner worden gestort.
Ten aanzien van het contant bij verdachte aangetroffen geld
Bij de doorzoeking in de woning van verdachte is op 31 januari 2019 een contant geldbedrag in Britse ponden aangetroffen van omgerekend € 3.458. Het in een woning voorhanden hebben van een dergelijk groot contant geldbedrag in vreemde valuta is ongebruikelijk reeds vanwege het risico op bijvoorbeeld diefstal of brand, waarbij het geld niet verzekerd is. Ook hier geldt een vermoeden van witwassen.
Afsluitend ten aanzien van het witwasvermoeden
Bij dit alles weegt de rechtbank ook nog mee dat in het onderhavige opsporingsonderzoek Salamis tevens het vermoeden is gerezen dat [betrokkene 1] tegen betaling valse documenten - werkgeversverklaringen, salarisspecificaties ten name van [A] - heeft laten opmaken voor personen die zij vervolgens gebruikten om woningen te huren en dat [betrokkene 1] met behulp van aan hem en verdachte gelieerde vennootschappen personen heeft gefaciliteerd met betrekking tot het leasen van en vervolgens doorleasen/verhuren van voertuigen en met betrekking tot het huren/verhuren van woningen, waarbij deze personen als feitelijk bestuurder of huurder buiten beeld/afgeschermd blijven. Verdachte heeft daarnaast bekend dat hij bij een belastingcontrole van [A] in 2018 onder meer valse/vervalste bankafschriften van deze vennootschap waarop betalingen uit hoofde van een lening op de rekening van [A] werden voorgewend, bij de Belastingdienst heeft ingediend.
Hoogte van het ten laste gelegde geldbedrag
Verdachte wordt ervan verdacht geldbedragen tot een totaal van € 1.542.116 te hebben witgewassen. De rechtbank stelt echter vast dat het openbaar ministerie in de door hem gemaakte berekening uitkomt op een bedrag van € 1.512.574. Van dit bedrag zal de rechtbank bij haar verdere beoordeling dan ook uitgaan. De rechtbank gaat daarbij niet mee in het door de raadsvrouw onder punt 41 en punt 42 van de pleitnota opgeworpen punt over mogelijke dubbeltellingen en de omstandigheid dat er veel meer contante geldstromen waren, aangezien dit algemeen geformuleerde bezwaar door de verdediging met oog op het dossier geenszins concreet is gemaakt of van een deugdelijke onderbouwing is voorzien, terwijl in de berekening van het openbaar ministerie in het voordeel van verdachte - en voor zover dat in verband met een gebrekkige administratie mogelijk was - al rekening is gehouden met mogelijke dubbeltellingen.
Verklaringen over de herkomst
De verklaring van verdachte komt er - kort gezegd op neer - dat [betrokkene 1] degene is die binnen de vennootschappen van de bedrijfsgroep de uitvoerende werkzaamheden verricht, dat de contant gestorte gelden hoofdzakelijk afkomstig zijn uit leningen of Thaise activiteiten (
de rechtbank begrijpt: het spaarsysteem sharing) en dat deze bedragen in overleg met [betrokkene 1] op willekeurige bankrekeningen zijn gestort (V-002-01, p. 14). Verder heeft verdachte verklaard dat de rechtspersonen ook nog inkomsten hebben (gehad) uit de lease/verhuur van auto’s en onroerend goed. Verdachte heeft, zo begrijpt de rechtbank zijn verklaring, daarbij altijd genoegen genomen met de door [betrokkene 1] gestelde herkomst van de gelden. Als het gaat om de administratieve verantwoording komt de verklaring van verdachte erop neer dat er, anders dan de bankafschriften en de bij hem thuis aangetroffen mappen met inhoud, geen deugdelijke administratie voorhanden is en hij nog overzichten moet maken van de uitstaande leningen en de shares.
[betrokkene 1] heeft, gevraagd naar de herkomst van de contante stortingen van bijna 1,4 miljoen euro aangegeven dat deze afkomstig zijn uit de volgende door hem benoemde, legale bedrijfsactiviteiten, te weten:
- rendement uit sharing, een spaarsysteem van Thaise mensen;
- rendement uit verstrekte geldleningen;
- omzet uit twee Thaise massagesalons;
- omzet uit de aan- en verkopen van auto’s;
- lease/verhuur van auto’s aan derden;
- doorverhuren van onroerend goed;
- rendement uit het overboeken van geld voor Thaise mensen.
Ook heeft [betrokkene 1] aangegeven dat het meeste geld dat in 2017 en 2018 contant op bankrekeningen van de diverse vennootschappen is gestort, afkomstig is uit sharing.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de verklaringen van verdachte en [betrokkene 1] over de herkomst van de contant gestorte gelden niet zijn onderbouwd met enig stuk dat controle of verificatie van die herkomst mogelijk maakt. Verdachte is, als het gaat om de herkomst van de gelden, volgens zijn verklaring afgegaan op wat [betrokkene 1] hem daarover vertelde. [betrokkene 1] heeft met betrekking tot de door hem gestelde rendementen uit sharing steeds aangegeven dat hij geen namen wil geven van de mensen die aan deze shares meededen. Ook geeft [betrokkene 1] aan dat hij ongeveer 200.000 tot 250.000 euro heeft afgestort voor de shares, dat hij het geld van de shares op de bankrekeningen van [G] , [A] en [M] stortte, afhankelijk waar geld nodig was en dat het (
de rechtbank begrijpt: de shares die [betrokkene 1] initieerde) geen bedrijfsactiviteit van één van die bedrijven is (V-001-01, p. 14 en V-001-02, p. 3). De ter zitting besproken overeenkomsten waarbij [betrokkene 13] woonachtig in Thailand aan diverse vennootschappen geld tot een bedrag van in totaal € 980.000 heeft geleend, kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet gelden als stukken die de verklaringen over de herkomst van de gelden daarmee verifieerbaar en controleerbaar maken. Buiten dat de nodige vraagtekens zijn te plaatsen bij de echtheid van deze overeenkomsten nu deze zijn gedateerd in oktober 2017 en pas in december 2018 door verdachte zijn gemaakt, is niet gebleken dat de geleende bedragen op enig moment daadwerkelijk aan de vennootschappen zijn betaald.
Ook ten aanzien van de andere door verdachte gestelde bedrijfsactiviteiten waarmee omzet door de vennootschappen is gegenereerd, te weten de omzet uit twee Thaise massagesalons, de omzet uit de aan- en verkopen van auto’s, het doorverhuren van auto’s en het doorverhuren van onroerend goed aan derden en het rendement uit het overboeken van geld voor Thaise mensen, zijn er geen of nagenoeg geen administratieve vastleggingen gedaan. Met betrekking tot het gestelde rendement uit verstrekte geldleningen zijn leningsovereenkomsten aangetroffen in een map en op een computer bij verdachte thuis. Het gaat om ondertekende en niet ondertekende leenovereenkomsten tussen [A] of [G] Holding BV en voornamelijk Thaise personen. Door deze vennootschappen zou in totaal voor een bedrag van € 154.000 aan leningen zijn verstrekt (AMB-028); voor een bedrag van € 102.000 zijn er ondertekende overeenkomsten. Het verstrekken van leningen aan natuurlijke personen is geen bedrijfsactiviteit van [A] . Er zijn geen zekerheden gesteld, bij sommige leningen is sprake van een woekerrente en (op schrift gestelde) afspraken over aflossingen of een administratie waarin het verstrekken van de leningen en afbetalingen daarop werden bijgehouden, ontbreken. Dit is ongebruikelijk bij een zakelijke leenverhouding. Het gaat bovendien om leningen waarvan het merendeel pas eind 2018 of begin 2019 is verstrekt. [betrokkene 1] heeft over deze leningen verklaard dat de herkomst van het uitgeleende geld de opbrengsten uit de shares of andere activiteiten van de vennootschappen zijn. Daardoor is de herkomst van de gelden evenmin te controleren of te verifiëren. Aldus bieden deze leningsovereenkomsten in onvoldoende mate een verklaring waarmee het witwasvermoeden ten aanzien van de voornamelijk in 2017 en 2018 gestorte contante gelden wordt weerlegd. Dit leidt er ook toe dat de rechtbank niet toekomt aan het verweer van de raadsvrouw dat slechts de renteopbrengsten van het uitgeleende geld kunnen worden aangemerkt als van misdrijf afkomstig.
In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte over de herkomst van de tenlastegelegde gelden geen voldoende concrete en verifieerbare verklaring heeft afgelegd, waarnaar nader onderzoek door het openbaar ministerie geboden was.
De raadsvrouw heeft nog verwezen naar de verklaringen van [betrokkene 1] afgelegd bij de FIOD, waarin [betrokkene 1] per bedrijfsactiviteit heeft uiteengezet wat hij/de vennootschappen daarmee in de ten laste gelegde periode ongeveer zouden hebben omgezet. Ook hier geldt echter dat die opgegeven omzetten niet kunnen worden gecontroleerd of geverifieerd aan de hand van daarop betrekking hebbende documenten, terwijl de met die activiteiten behaalde omzetten bovendien vaak niet binnen één vennootschap zijn afgestort (
willekeurig storten), hetgeen enige controle, voor zover al mogelijk, nog verder bemoeilijkt.
Daarbij komt dat de door [betrokkene 1] opgegeven omzetten, zelfs in het geval wordt uitgegaan van de juistheid daarvan, geen afdoende verklaring vormen voor het totale bedrag dat contant op zakelijke rekeningen van de bedrijfsgroep is gestort. Op basis van die verklaringen zijn - volgens berekening van de FIOD (ZD-001, onder 9.2) - met legale bedrijfsactiviteiten inkomsten van ruim € 520.000 genoten, hetgeen de herkomst van de contante stortingen van bijna 1,4 miljoen euro niet verklaard.
Over het contant bij hem thuis aangetroffen geldbedrag heeft verdachte verklaard dat hij deze Britse Ponden een tijdje geleden van iemand heeft overgenomen, omdat hij van plan was een keer naar Schotland te gaan (V-002-01, p. 23). Verdachte zegt in zijn verhoor op 27 februari 2019 dat hij dit geld zeker al een jaar heeft liggen en dat het zijn eigen geld is. Ook ten aanzien van dit geldbedrag heeft verdachte nagelaten een onvoldoende concrete, verifieerbare verklaring te geven. Mede bezien in het licht van de inhoud van het gehele dossier, waarin verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] grote geldbedragen contant voorhanden hebben gehad en op rekeningen hebben afgestort, alsook het feit dat het gehele bedrag in coupures van 20 Britse Ponden is aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat het witwasvermoeden ook ten aanzien van dit contant aangetroffen geldbedrag in de woning van verdachte in stand blijft.
Opzet
De raadsvrouw heeft tot slot bepleit dat enkel schuldwitwassen (subsidiair tenlastegelegd) bewezen verklaard kan worden, aangezien verdachte uitging van wat [betrokkene 1] hem over de herkomst van de gelden vertelden en hij dus niet wist van de criminele herkomst van de gelden en daarmee het opzet ontbreekt. Het enkele feit dat verdachte zich bewust is geweest van het risico dat de gelden van misdrijf afkomstig zouden kunnen zijn, en er ten onrechte van uit is gegaan dat dat risico zich niet zou voordoen, levert in de visie van de verdediging hooguit bewuste schuld op en is onvoldoende voor voorwaardelijk opzet.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Verdachte is gedurende de ten laste gelegde periode als boekhouder en - direct of indirect - als bestuurder betrokken bij diverse vennootschappen. In die periode, met in name 2017 en 2018, wordt onder meer door verdachte op rekeningen van deze vennootschappen alsook op zijn privérekening en op twee privérekeningen van zijn vriendin voor een zeer aanzienlijk bedrag meerdere keren contant geld afgestort, zonder dat die stortingen op enigerlei wijze in een administratie worden verantwoord en zonder dat er een relatie kan worden gelegd met de activiteiten van de betreffende vennootschap. De stortingen geschieden vaak willekeurig wat betreft de vennootschap en ook tussen de vennootschappen onderling worden veelvuldig bedragen overgeboekt (
rondgepompt), dit alles zonder zakelijke, bedrijfseconomische grondslag. Ook heeft verdachte bewust stortingen onder de grens van € 15.000 gedaan om te voorkomen dat de bank moeilijk zou gaan doen en vragen zou stellen. Verdachte geeft aan te hebben vertrouwd op wat [betrokkene 1] over de herkomst van de gelden zei en te doen wat [betrokkene 1] hem opdroeg. Tegelijkertijd stelt de rechtbank vast dat:
- verdachte geen vragen heeft gesteld over waar [betrokkene 1] mee bezig was omdat hij dat niet wilde weten (V-002-02, p. 3);
- verdachte wist dat [betrokkene 1] in 2013 voor drugs (cocaïne) in het buitenland had vastgezeten (V-002-02, p. 6);
- verdachte geen vragen stelde over (de reden van) betalingen vanuit één van de vennootschappen aan de Engelse advocaat van [betrokkene 4] die in het buitenland vast was komen te zitten in verband met drugshandel (V-002-02, p. 9) en evenmin over betalingen vanuit de vennootschap [A] aan gedetineerde personen;
- verdachte [betrokkene 1] ziet als iemand die altijd is omringd door mensen die een strafblad hebben.
Verdachte heeft onder het mom van
"wat niet weet, wat niet deert”geen vragen gesteld en geen enkel onderzoek verricht naar de herkomst van de gelden, waar dat wel geboden was en van hem in zijn hoedanigheid van boekhouder en bestuurder ook verwacht mocht worden. Naast het afstorten heeft verdachte ook vervolghandelingen ten aanzien van de gelden verricht: overboekingen naar andere rekeningen van vennootschappen binnen de bedrijfsgroep en privé uitgeven van gelden. In het licht van al deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de contante gelden die hij van [betrokkene 1] kreeg en afstortte, van misdrijf afkomstig waren. Het primair ten laste gelegde kan daarmee bewezen worden verklaard.
Conclusie
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat de rechtbank uitgaat van de door het openbaar ministerie gemaakte berekening van geldbedragen tot een totaal van € 1.512.574 waarvan de herkomst niet duidelijk is en tot de conclusie komt dat het niet anders kan zijn dan dat deze gelden en voorwerpen van misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit wist. Nu de tenlastelegging uitgaat van een hoger geldbedrag, leidt dit ertoe dat de rechtbank (enkel) bewezen zal verklaren dat verdachte
geldbedragenheeft witgewassen en in het kader van de strafmaat zal uitgaan van het hiervoor genoemde bedrag van € 1.512.574.
Verdachte heeft zich samen met [betrokkene 1] schuldig gemaakt aan witwassen. Gelet op de periode en de hoeveelheid handelingen - meerdere stortingen op en overboekingen tussen zakelijke bankrekeningen en diverse stortingen op meerdere privérekeningen - die verdachte en [betrokkene 1] hebben verricht, is de rechtbank van oordeel dat zij daarvan een gewoonte hebben gemaakt.
3.3.4 Bewijsoverweging ten aanzien van de feiten 3 en 4 (criminele organisaties)
Aan verdachte is voorts ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk had het plegen van valsheid in geschrift en witwassen. Verder is aan verdachte ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk had het plegen van Opiumwetmisdrijven.
Juridisch kader deelname aan een criminele organisatie
Volgens vaste rechtspraak is voor de bewezenverklaring van 'een organisatie' als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 11b van de Opiumwet vereist dat sprake is van een samenwerkingsverband van ten minste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur, dat als oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Een dergelijk samenwerkingsverband kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie. Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven, maar niet is vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is (HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Voor bewijs van het bestanddeel “oogmerk” zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502, NJ 2008/559). Van deelneming aan een criminele organisatie is sprake indien een persoon behoort tot de organisatie, en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Wijze van ten laste leggen
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie ervoor heeft gekozen de beide criminele organisaties afzonderlijk en onder twee feiten ten laste te leggen. De rechtbank zal de tenlastelegging van deze feiten opvatten in die zin dat het om één en dezelfde organisatie gaat die beide soorten misdrijven tot oogmerk had. Verdachte wordt hiervan in de kern één verwijt gemaakt. Deze opvatting van de tenlastelegging is niet in strijd met haar bewoordingen en is in overeenstemming met de uitleg zoals de officier van justitie die ter terechtzitting heeft gegeven. Een en ander betekent dat tussen de beide feiten - voor zover bewezen - sprake is van eendaadse samenloop.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die - kort gezegd - in het bijzonder tot oogmerk had het plegen van valsheid in geschrift en witwassen en die tot oogmerk had het plegen van Opiumwetmisdrijven. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Organisatie
[betrokkene 1] heeft eind 2014 [A] BV opgericht en is sinds de oprichting bestuurder en aandeelhouder. Verdachte is bijna een jaar (van eind 2017 tot eind 2018) bestuurder geweest. [betrokkene 1] is voor 95% aandeelhouder, [betrokkene 2] voor de overige 5%. Verdachte was de boekhouder van [A] .
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben gedurende een periode van ruim twee jaar arbeidsovereenkomsten, werkgeversverklaringen en salarisstroken op naam van [A] vervalst om een fictieve werkelijkheid te creëren. Met de valse en vervalste stukken werden woningen gehuurd en onderverhuurd aan personen die zonder legaal inkomen geen woning konden huren (ZD 002, resume p. 15). [betrokkene 2] heeft de genoemde stukken vervalst in opdracht van [betrokkene 1] . Verdachte wist dat [betrokkene 2] dit soort valse documenten voor [betrokkene 1] maakte en heeft zelf ook een valse werkgeversverklaring van [betrokkene 10] opgemaakt. Voorts heeft verdachte bankafschriften van [A] en facturen vervalst en heeft deze aan de Belastingdienst overlegd.
Op 31 januari 2019 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woningen van verdachte, [betrokkene 2] en [betrokkene 1] . [betrokkene 2] en [betrokkene 1] gingen na deze invallen gewoon door met het opmaken van valse stukken. Zo heeft [betrokkene 2] op 23 mei 2019 ten behoeve van [betrokkene 14] een valse werkgeversverklaring, valse bankafschriften en valse salarisspecificaties opgemaakt en heeft deze naar [betrokkene 1] gestuurd. [betrokkene 1] heeft de stukken doorgestuurd naar een bedrijf in woningverhuur. De gestructureerdheid van de samenwerking blijkt uit de hoeveelheid vervalste stukken, de duur van deze handelingen en het gegeven dat zelfs na de doorzoeking de vervalsingen nog werden voortgezet.
Voorts hebben [betrokkene 1] en verdachte gedurende een periode van ruim 4,5 jaar in totaal ruim anderhalf miljoen euro witgewassen. Zowel verdachte als [betrokkene 1] waren direct dan wel indirect bestuurder van [A] en diverse andere ondernemingen. Alle ondernemingen staan dan wel stonden ingeschreven op de woonadressen van [betrokkene 1] of verdachte en deze werden door [betrokkene 1] als één bedrijfsgroep beschouwd. Verdachte en [betrokkene 1] hebben de bankrekeningen van deze ondernemingen structureel gevoed met honderden contante stortingen, die bewust veelal net onder de meldgrens lagen. Deze stortingen werden vervolgens willekeurig rondgepompt over de verschillende bankrekeningen van de ondernemingen, met als doel de criminele herkomst van het geld te verhullen. Er werden zonder enige zakelijke grondslag contante stortingen gedaan op de bankrekeningen van verdachte en zijn partner. Verder werden in twee jaar tijd bedragen vanaf de bankrekeningen van de ondernemingen van [betrokkene 1] en verdachte naar de bankrekening van [betrokkene 2] overgemaakt (in totaal ongeveer € 40.000), waarvan hiervoor is overwogen dat dit geld van misdrijf afkomstig is. Gelet op het voorgaande was er een duurzame en gestructureerde samenwerking tussen [betrokkene 2] , [betrokkene 1] en verdachte.
Ook ten aanzien van de bewezenverklaarde Opiumwetfeiten was sprake van een duurzame samenwerking. [betrokkene 4] heeft verklaard dat hij in totaal zes drugsreizen naar Ierland heeft gemaakt, waarvoor hij − nadat [betrokkene 1] hem hiervoor had benaderd − steeds de opdracht van [betrokkene 2] kreeg. Tijdens elke reis had hij op vaste momenten (na het passeren van de Ierse douane) telefonisch contact met [betrokkene 1] . Voor dit telefonische contact werden steeds nieuwe simkaarten gebruikt, die door [betrokkene 2] werden aangeschaft. Er werd tijdens de transporten gebruik gemaakt van auto’s (van het merk Ssangyong) die op naam stonden van [G] Holding BV, een van de ondernemingen van verdachte en [betrokkene 1] . In één van de auto’s zijn drugsresten aangetroffen. Na de aanhouding van [betrokkene 4] heeft verdachte op verzoek van [betrokkene 1] de factuur van de Ierse advocaat van [betrokkene 4] betaald en hebben verdachte en [betrokkene 2] betalingen aan [betrokkene 4] gedaan.
Voordat [betrokkene 4] de drugstransporten voor [betrokkene 1] deed, heeft [betrokkene 2] samen met [betrokkene 11] in ruim een jaar tijd minimaal 12 ritten naar het Verenigd Koninkrijk en Ierland gemaakt. De rechtbank gaat ervan uit dat deze door [betrokkene 2] gemaakte reizen ook verband hielden met het vervoeren van verdovende middelen. Daartoe acht de rechtbank redengevend dat [betrokkene 12] heeft verklaard dat [betrokkene 2] (
de rechtbank begrijpt: [betrokkene 2]) met haar sprak over de ritjes die hij maakte naar Engeland en Ierland en dat hij tegen haar zei dat hij met drugs naar die landen reed. Haar verklaring vindt steun in de omstandigheden dat deze reizen grotendeels gefinancierd werden door verdachte, dat [betrokkene 2] voor die reizen voertuigen heeft gebruikt die op naam van één van de ondernemingen van [betrokkene 1] en verdachte stonden en dat de bankrekening van [betrokkene 2] in de periode waarin de reizen plaatsvonden, voornamelijk werd gevoed met gelden afkomstig van de bankrekeningen van [A] en verdachte. In totaal werd in de periode van 11 december 2017 tot en met 31 december 2018 € 21.579 overgeboekt. Daarnaast werden de vaste lasten van [betrokkene 2] in deze periode vanaf de rekening van [A] voldaan.
Uit de bewijsmiddelen blijkt tevens dat [betrokkene 1] betrokken is geweest bij een drugstransport naar Noorwegen waarbij hij aan koerier [betrokkene 10] telefonisch instructies gaf tijdens het drugstransport. In de telefoongesprekken met [betrokkene 10] werd door [betrokkene 1] gesproken in versluierende taal. Voorts beschikte [betrokkene 1] over een PGP-telefoon. [betrokkene 1] was zich er dus van bewust dat er heimelijk gecommuniceerd moest worden. Dat de hier bedoelde criminele organisatie, en niet alleen [betrokkene 1] , bij het transport naar Noorwegen was betrokken leidt de rechtbank af uit de omstandigheid dat verdachte de koerier van dit transport ( [betrokkene 10] ) kende, wist dat [betrokkene 10] en [betrokkene 1] allebei met drugs te maken hebben gehad en samen hebben vastgezeten, dat verdachte voor [betrokkene 10] een valse arbeidsovereenkomst van [A] heeft opgemaakt, en dat hij heeft verklaard dat [betrokkene 1] in juni 2017 ( [betrokkene 10] is op 28 juni 2017 in Noorwegen gearresteerd) naar hem toe kwam om te zeggen dat [betrokkene 10] was aangehouden in Noorwegen. Ook heeft [betrokkene 1] een betaling aan de vrouw van [betrokkene 10] gedaan. Van de bankrekening van [A] werden bovendien diverse betalingen aan gedetineerden gedaan hetgeen de indruk wekt dat er meerdere koeriers werden gebruikt.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een georganiseerd verband waarin verdovende middelen worden uitgevoerd naar diverse landen in Europa. Gezien de grote hoeveelheden verdovende middelen die in beslag zijn genomen, vereiste dit een netwerk en een grote mate van organisatie.
Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat sprake is geweest van een zodanig bestendige en gestructureerde samenwerking tussen - in ieder geval - verdachte, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] dat sprake is van een criminele organisatie.
Oogmerk
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zich in de ten laste gelegde periode schuldig hebben gemaakt aan misdrijven die betrekking hebben op witwassen, valsheid in geschrift en Opiumwetdelicten. Uit het voorgaande kan het oogmerk van de organisatie op die misdrijven worden afgeleid.
Deelname
Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. Verdachte was de boekhouder van de ondernemingen en de financiële man binnen de organisatie. Hij stortte geldbedragen op de bankrekening van [A] en andere vennootschappen en pompte dit geld vervolgens rond tussen de bankrekeningen van de diverse vennootschappen waarbij hij en/of [betrokkene 1] betrokken waren. Verdachte vervalste voor de organisatie bankafschriften en facturen. Ook vonden er contante stortingen plaats op de rekeningen van verdachte en zijn partner, waarmee verdachte vervolgens privé uitgaven deed. Verdachte was ervan op de hoogte dat [betrokkene 1] in 2013 in Frankrijk was veroordeeld wegens een drugsdelict en dat hij in de gevangenis [betrokkene 10] had leren kennen. Verdachte wist ook dat [betrokkene 1] was gehoord als verdachte door de Noorse autoriteiten in het onderzoek naar het drugstransport van [betrokkene 10] . Verdachte betaalde na de aanhouding van [betrokkene 4] in Ierland diens advocaat en stelde zijn creditcardgegevens beschikbaar aan [betrokkene 2] voor het met grote regelmaat boeken van boottickets en hotelovernachtingen in het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten behoeve van het vervoeren van verdovende middelen. Gelet op het voorgaande had verdachte een belangrijke (financiële) rol binnen de organisatie.
Ten aanzien van de beide feiten (3 en 4) is sprake van eendaadse samenloop. De rechtbank zal hiermee rekening houden bij het bepalen van de op te leggen straf.’
8. Het bestreden arrest houdt inzake de bewijsvoering het volgende in:

Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf en de verbeurdverklaringen met betrekking tot de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen onder goednummers 3a, 3 tot en met 5 en 7 tot en met 12 − in zoverre zal het vonnis worden vernietigd − en met dien verstande dat het hof de bewijsoverwegingen aanvult en gedeeltelijk vervangt op hierna te melden wijze.
Daarnaast past het hof een bewijsmiddel in het vonnis aan.
Het hof merkt voorafgaand aan die aanpassing op dat de rechtbank in de door haar gebezigde bewijsmiddelen uit het FIOD-dossier zowel (i) een doorlopende paginanummering heeft gebruikt, als (ii) een specifieke aanduiding van het betreffende dossierstuk met paginanummering. Omdat het hof niet beschikt over een exemplaar van het FIOD-dossier met doorlopende paginanummering, zal het in het navolgende alleen de hiervoor onder (ii) beschreven aanduiding hanteren. De aanpassing is de volgende:
-
een proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 1] van 21 februari 2019 (V-001-01), op pagina 6 van de bijlage bij het vonnis:
dit bewijsmiddel wordt aangevuld met de passage:
"Ik heb geen administratie van de shares, inleg en uitbetalingen. Geen namen, geen bonnen.”(V-001-01, pagina 3)
en met de passage:
"V: nogmaals, kunt u de herkomst van alle contant afgestorte gelden aantonen door middel van bescheiden/documenten?
A: Nee dat kan ik niet. Dat is niet op zo’n wijze geadministreerd dat ik dat kan aantonen. Alle gelden lopen door elkaar heen dus ik weet niet precies wat waarvan is(V-001-01, pagina 16)”

Aanvullende en vervangende bewijsoverwegingen

Het onder 2 tenlastegelegde (medeplegen (gewoonte)witwassen)
Onder het kopje ‘
Vaststellingen’ op pagina 4 van het vonnis is vermeld dat de verdachte in de periode 11 februari 2018 tot en met 1 december 2018 tevens als bestuurder betrokken was bij [J] BV; dit betrof evenwel de medeverdachte [betrokkene 1] in de periode van 16 februari 2018 tot en met 1 december 2018. Het hof past deze overweging aldus aan.
Het hof overweegt ter aanvulling op de overwegingen in het vonnis met betrekking tot de verklaring van de verdachte het volgende.
Algemeen
Zoals de rechtbank in het vonnis heeft overwogen, dient de verklaring van de verdachte concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. In deze procedure heeft de verdachte louter verwezen naar de verklaringen van [betrokkene 1] over de herkomst van de gelden, nu deze steeds van hem afkomstig zouden zijn. Dat laatste is door [betrokkene 1] bevestigd.
Door de verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] is feitelijk geen administratie bijgehouden van de gestelde activiteiten in en buiten de bedrijvengroep. [betrokkene 1] kan de herkomst van de contant afgestorte gelden ten bedrage van (in totaal) ruim € 1,5 miljoen niet aantonen, omdat − in de woorden van [betrokkene 1] zelf − "
dit niet op zo'n wijze is geadministreerd dat ik dat kan aantonen. Alle gelden lopen door elkaar heen dus ik weet niet precies wat waarvan is.”De verdachte, boekhouder van [betrokkene 1] en de bedrijvengroep, heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het boekhouden ‘alleen het geld storten' inhield. Daarbij ging dit storten van geld volgens zijn verklaring ter zitting in eerste aanleg ‘willekeurig op rekeningen van de diverse vennootschappen en privérekeningen'. Enige verklaring voor deze werkwijze is niet gegeven. Dat [betrokkene 1] altijd handelde in contanten, kan in ieder geval niet als verklaring gelden.
De verdachte hoeft geen bewijs te leveren dat de gelden niet van misdrijf afkomstig zijn. Het niet voeren van enige (deugdelijke) administratie is echter wel een omstandigheid die meeweegt bij de beoordeling van de verklaring van de verdachte over de herkomst van de gelden.
Het hof is van oordeel dat de werkwijze van de verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] , waarbij zonder enige aannemelijke verklaring feitelijk geen administratie is bijgehouden en alle contante geldstromen van de door hen gestelde activiteiten binnen en buiten de bedrijvengroep ‘door elkaar heen liepen’ en stortingen willekeurig gebeurden, in het licht ook van de door de rechtbank op pagina 10, derde alinea, van het vonnis opgenomen vaststellingen/omstandigheden, niet anders kan worden uitgelegd dan dat daarmee is beoogd een rookgordijn op te werpen voor inkomsten uit illegale activiteiten.
Shares/ [betrokkene 13]
De medeverdachte [betrokkene 1] heeft gesteld dat hij zich gedurende een lange periode als organisator heeft bezig gehouden met Thaise zogenoemde
shares, zonder daarvan enige administratie bij te houden, terwijl − volgens [betrokkene 1] − een aanzienlijk aantal deelnemers daaraan meededen en daarin grote bedragen rondgingen. Uit de verklaring van [betrokkene 1] ten overstaan van de FIOD en uit onderzoek door de FIOD komt naar voren dat administratie met betrekking tot de shares, wat betreft de inleg en de uitbetalingen maar ook wat betreft deelnemersnamen of bonnen, ontbreekt. Naast de door [betrokkene 1] georganiseerde
sharesin Nederland stelt [betrokkene 1] dat ook
sharesdoor [betrokkene 13] werden georganiseerd, ook voor hem, [betrokkene 1] , in Thailand. De door [betrokkene 1] in Nederland geïnde bedragen voor [betrokkene 13] en de door [betrokkene 13] voor [betrokkene 1] geïnde bedragen in Thailand, zouden volgens [betrokkene 1] onderling worden verrekend. Ook daarvan bestaat geen enkele administratie en ook anderszins is niet gebleken dat (contante of girale) gelden uit Thailand naar Nederland zijn gekomen.
[betrokkene 1] heeft bovendien zijn
partner in shares[betrokkene 13] , die hij al jarenlang stelt te kennen, ten overstaan van de rechtbank telkens met mannelijke termen zoals ‘hij’ en ‘hem’ aangeduid, terwijl uit nader toegezonden informatie in hoger beroep is gebleken dat [betrokkene 13] een vrouw is. Eerder, ten overstaan van de rechter-commissaris, heeft [betrokkene 1] op de vraag wie [betrokkene 13] is, geantwoord: "
Ik weet wie het is." en “
Thaise namen weet ik zo niet. We werken alleen met bijnamen.''
Het hof acht, gelet op het voorgaande, niet geloofwaardig dat [betrokkene 1] met [betrokkene 13] heeft samengewerkt op de door hem gestelde manier. In het verlengde daarvan beoordeelt het hof de verklaringen van [betrokkene 1] met betrekking tot de
sharesen (het verrekenen van gelden in dat kader met) [betrokkene 13] niet alleen als onvoldoende concreet en onvoldoende verifieerbaar, zoals de rechtbank dat deed, maar ook als op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Dat betekent dat de verklaring van [betrokkene 1] niet aan de daaraan gestelde vereisten voldoet om het alleszins gerechtvaardigde witwasvermoeden te ontzenuwen.
Gelet hierop was het verrichten van nader onderzoek door het openbaar ministerie niet geboden en is ook het nader horen van getuigen [betrokkene 13] en [betrokkene 14] , zoals voorwaardelijk door de verdediging verzocht, niet noodzakelijk zodat dit verzoek wordt afgewezen.
Massagesalons
Volgens de verklaring van [betrokkene 1] is omzet en winst gegenereerd met twee massagesalons. Het hof constateert dat de verdachte noch [betrokkene 1] controleerbaar inzicht heeft gegeven in de gang van zaken binnen de salons. Op geen enkele wijze is geadministreerd hoeveel klanten in de salons werden ontvangen, welke tarieven voor de verschillende massages werden gehanteerd of hoeveel en welke mensen feitelijk in de salons hebben gewerkt, noch op welke basis zij dat deden. Er zijn geen loonadministratie en (waarachtige) arbeidsovereenkomsten voorhanden, net zo min als contracten met zelfstandigen. [betrokkene 1] heeft weliswaar gesteld dat voor het personeel in dienst aangiften loonbelasting werden gedaan maar ook daarvan is niets gebleken. Er bestaat geen overzicht van omzet, kosten of winst. [betrokkene 1] heeft verklaard dat alle omzet contant in ontvangst werd genomen en aan hem werd afgegeven, waarna hij de masseuses ook weer contant betaalde, maar van de gestelde massage-activiteiten, de daarvoor gemaakte kosten en de daarmee gegenereerde omzet en winst is geen enkele objectieve onderbouwing gegeven of gevonden.
Wat het personeel betreft heeft [betrokkene 1] wisselend verklaard: bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat in de salons Thaise dames werkten wier namen hij niet wist. [betrokkene 14] en een zekere ‘ [naam 1] ’ verrichtten geen werkzaamheden in de salons (verhoor 16 september 2020, pagina 6). Eerder, bij de FIOD, verklaarde [betrokkene 1] evenwel dat [betrokkene 14] en ‘ [naam 1] ’ de telefoon opnamen in de onderscheidenlijke salons, dat [betrokkene 14] evenals een zekere ‘ [naam 2] ’, ‘ [naam 3] ’ en ‘ [naam 4] ’ ZZP’er waren en gebruik maakten van de faciliteiten van de massagesalons om te masseren en dat ‘ [naam 1] ’ evenals een zekere ‘ [naam 5] ’ in loondienst bij hem waren (verhoor 21 februari 2019, V-01-01 pagina’s 2 en 5). Ook verklaarde hij daar in een later verhoor dat "
[betrokkene 14] zelfstandig ondernemer is in de Thaise wereld. Ik heb niet gevraagd wat voor werk zij precies doet” (verhoor 28 februari 2019, V-001 -02, pagina 11). Ter terechtzitting in hoger beroep verklaarde [betrokkene 1] dat [betrokkene 14] enige tijd bedrijfsleidster in [plaats] was en zelf ook massages gaf.
De verklaringen van [betrokkene 1] met betrekking tot (de omzet van) de salons zijn ook niet consistent. [betrokkene 1] heeft ten overstaan van de FIOD verklaard dat de omzet tussen de € 3.000,00 tot € 5.000,00 per maand per salon bedroeg, terwijl hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat dat een (veel te) lage schatting was in verband met fiscale consequenties. Welke omzet dan wel juist zou zijn, heeft [betrokkene 1] niet verklaard.
Dat [betrokkene 1] regelmatig vaker in de massagesalons zou zijn geweest, zegt niets over behaalde omzetten. Dat naast [betrokkene 14] een zekere [naam 1] , [naam 5] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] aldaar op enig moment − wie, waar en wanneer verklaart [betrokkene 1] niet en ook nadere persoonsgegevens ontbreken − zouden hebben gewerkt, evenmin. De verklaringen van [betrokkene 1] blijven steken in vaagheden en algemeenheden.
Gelet op de inconsistenties, vaagheden en tegenstrijdigheden in de verklaringen van [betrokkene 1] , in combinatie met het ontbreken van enige administratie die inzicht kan bieden of en in hoeverre de diverse contante stortingen verband hielden met (de inkomsten uit) de massagesalons, acht het hof ook deze verklaringen van [betrokkene 1] niet alleen onvoldoende concreet en onvoldoende verifieerbaar, net als de rechtbank, maar ook op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
Gelet hierop was het verrichten van nader onderzoek door het openbaar ministerie niet geboden en is ook het nader horen van de getuige [betrokkene 14] , zoals op dit onderwerp ook voorwaardelijk door de verdediging verzocht, niet noodzakelijk zodat dit verzoek wordt afgewezen.
Opzet
Het hof vervangt onder het kopje '
Opzet’ in het vonnis de overweging "
In het licht van al deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de contante gelden die hij van [betrokkene 1] kreeg en afstortte, van misdrijf afkomstig waren." (pagina’s 10 onderaan en 11 bovenaan van het vonnis) door de volgende overweging:
Het hof is van oordeel dat het in het licht van al deze feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de van [betrokkene 1] ontvangen en vervolgens door de verdachte afgestorte contante gelden van misdrijf afkomstig waren en dat de verdachte dit wist.’
9. Namens de verdachte is op 12 mei 2021 hoger beroep ingesteld. De appelschriftuur van 26 mei 2021 houdt onder meer het volgende in:
‘De verdediging wenst de volgende personen als getuige te doen horen:
• [betrokkene 14] , geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] (Thailand), wonende te [d-straat 1] , [plaats]
Cliënt wordt onder meer het witwassen van ruim anderhalf miljoen euro verweten. Als belangrijkste 'inkomstenbron' is door cliënt en zijn medeverdachte [betrokkene 1] een Thais spaarsysteem aangedragen, zogenaamde '
shares'. Meerdere malen per jaar werd door een groot aantal Thaise personen contant geld aan [betrokkene 1] betaald in het kader van die
shares, waarna een deel daarvan ook weer gefaseerd aan hen werd uitgekeerd. Deze geldbedragen maken onderdeel uit van de contante geldstromen waar het in dit dossier om gaat en waarvan de rechtbank heeft aangenomen dat ze van misdrijf afkomstig waren.
[betrokkene 14] speelde een rol bij deze
shares, onder meer bij de incasso daarvan, en kan daar meer over vertellen, zo is door [betrokkene 1] verklaard bij de rechter-commissaris. Ook werkte zij voor hem in zijn massagesalons, een andere legale inkomstenbron die genoemd is.
In eerste aanleg is reeds aangegeven dat de verdediging [betrokkene 14] wenst te bevragen over de Thaise
shares, hoe e.e.a. precies in zijn werk ging, hoeveel mensen daaraan meededen, hoe vaak ze werden georganiseerd en welke bedragen hierin omgingen.
Het OM heeft zich tegen het initiële verzoek verzet met de woorden: "
Enige concrete onderbouwing wordt er niet gegeven waarin [betrokkene 14] meer licht op de contante stortingen (uit 'shares') kan geven dan [betrokkene 1] (zijnde gestelde organisator) en [verdachte] (zijn boekhouder) dat zelf zouden kunnen doen, nog daargelaten dat enige concrete wetenschap van [betrokkene 14] niet uit het dossier blijkt." De rechtbank heeft het verzoek afgewezen.
Zowel [betrokkene 1] als cliënt is vervolgens veroordeeld voor het witwassen van het volledige tenlastegelegde bedrag, waarbij onder meer werd overwogen dat het bestaan van deze
sharesen inkomsten afkomstig van de massagesalons niet gecontroleerd en/of geverifieerd kon worden aan de hand van documenten.
Het horen van deze getuige is een belangrijke andere mogelijkheid om deze twee legale herkomsten te controleren/verifiëren. Helaas is de verdediging die mogelijkheid vooralsnog niet geboden.
Nu de bewijslast in witwaszaken er in feite op neerkomt dat het aan cliënt is om de legale herkomst van bepaalde geldstromen aan te tonen, is de verklaring van deze getuige bij uitstek van belang voor de beantwoording van de vragen genoemd in artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering.’
10. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 10 februari 2022 houdt onder meer het volgende in:
‘Mr. Landsman, die namens de verdachte [verdachte] hoger beroep heeft ingesteld, wordt in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren tegen het vonnis op te geven. Hij merkt op:
Ik verwijs naar mijn schriftuur. Het hoger beroep richt tegen de bewezenverklaring van de feiten 2, 3 en 4, de strafmaat en ook tegen de ontnemingsvordering.
(…)
Mr. Landsman wordt in de gelegenheid gesteld om de onderzoekswensen in de zaak [verdachte] toe te lichten. Hij merkt het volgende op:
Ik verwijs in eerste instantie naar de appelschriftuur van 26 mei 2021. [verdachte] persisteert bij zijn bezwaren tegen een aantal onderdelen van het onder 1 ten laste gelegde, waarvoor hij wel is veroordeeld. Hij had een bepaalde boekhouding, hij is van de oude stempel. Hij heeft altijd volledige medewerking gegeven.
De herkomst van de gelden is concreet, min of meer verifieerbaar en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijk. De inkomsten zijn afkomstig uit
sharesen massagesalons. Dit kan vastgesteld worden door de verklaringen van [betrokkene 1] . [betrokkene 14] deed de incasso’s van de
sharesen zou uit eigen waarneming kunnen verklaren. Ik weet niet of [betrokkene 14] alle incasso’s deed of dat er ook anderen waren die dat deden. Het roept in ieder geval vragen op. Dat [betrokkene 14] betrokken is geweest, blijkt uit het dossier. Ik weet niet of zij ook daadwerkelijk werkzaamheden uitvoerde in de massagesalons. Het blijkt ook dat de persoon [betrokkene 14] daadwerkelijk bestaat. Daarnaast staat niets eraan in de weg om [betrokkene 14] als getuige te horen. Ik heb een adres van [betrokkene 14] in Nederland.
Ik kan mij voorstellen dat er met betrekking tot [betrokkene 13] een bezwaar bestaat, omdat hij in het buitenland verblijft. Uit het dossier blijkt dat hij niet in Nederland is geweest. Er is gesteld dat er een leenovereenkomst tussen [verdachte] en [betrokkene 13] was. Dat was een groot bedrag, vandaar ook de verdenking witwassen. De advocaat-generaal beweert dat het een zekerheidsstelling was. Ik wil [betrokkene 13] vragen hoe de leenovereenkomst tot stand is gekomen en wat de afspraken waren. Het geld werd geleend bij [betrokkene 13] en door middel van incasso’s geïncasseerd bij Thaise mensen in Nederland. Daardoor kwam het geld in Nederland terecht. Ik betwist dan ook de bewijsoverwegingen in het vonnis. Ik verzoek daarom om [betrokkene 13] als getuige te horen. Er kan worden nagegaan of hij in Thailand verblijft. Ik denk dat [betrokkene 13] de meest belangrijke getuige is die in het dossier kan worden gehoord.
Ik wil ook nogmaals verzoeken om [betrokkene 1] als getuige te horen, voordat [betrokkene 14] en [betrokkene 13] worden gehoord. Ik wil [betrokkene 1] bevragen over de leenovereenkomst met [betrokkene 13] , hoe het geld uit Thailand in Nederland terecht is gekomen. Dat ziet op de stortingen met de pinpas van [betrokkene 1] . In die periode deed [verdachte] nog geen stortingen en was hij nog niet betrokken bij het bedrijf. De vraag is welke rol [verdachte] daarin speelde. Om die reden wens ik [betrokkene 1] te horen.
(…)

Het onderzoek ter terechtzitting wordt om 15.00 uur hervat.

(…)
Onderzoekswensen
De voorzitter deelt als beslissingen van het hof op de onderzoekswensen het volgende mede:
In de zaak [verdachte] :
- het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige wordt
toegewezen. Deze getuige zal ter terechtzitting worden gehoord;
- de verzoeken tot het horen van [betrokkene 14] en [betrokkene 13] als getuigen worden
afgewezen. Het hof acht, gegeven de onderbouwing, het horen van deze getuigen in redelijkheid niet van belang voor enige in deze strafzaak te nemen beslissing. Deze getuigen zouden volgens de verdediging kunnen verklaren over de ‘contante geldstromen, in het bijzonder over de
shares’. Naar het oordeel van het hof volstaat een dergelijke, slechts in algemene bewoordingen geformuleerde stelling niet in dit stadium van de procedure; ook is er anderszins geen sprake van een onderbouwing in de vorm van bijvoorbeeld stukken. [betrokkene 1] heeft ter terechtzitting op 13 april 2021 bovendien verklaard dat er van [betrokkene 13] feitelijk geen geld is ontvangen. De verdachte wordt door deze afwijzing, naar redelijkerwijs aan te nemen valt, niet in zijn verdediging geschaad;’
11. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 28 en 29 november 2021 en 1 december 2022 houdt onder meer het volgende in:
‘Het hof hervat − met instemming van de advocaat-generaal en van de respectieve raadslieden − het onderzoek ter terechtzitting in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting op 10 februari 2022 (in de zaken van [verdachte] en [betrokkene 1] ) respectievelijk 15 november 2022 (in de zaak [betrokkene 2] ).
De voorzitter geeft een samenvatting van de inhoud van de volgende bij het hof ingekomen stukken:
(…)
met betrekking tot het horen van getuigen in de zaak [verdachte] en [betrokkene 1] :
- een e-mail van mr. Landsman aan het hof en de advocaat-generaal van 1 november 2022, inhoudende het verzoek tot het horen van [betrokkene 13] en [betrokkene 14] (verder: [betrokkene 14] ) als getuigen, met als bijlagen stukken, deels in een vreemde taal, met betrekking tot deze twee personen;
- een e-mail namens de advocaat-generaal aan het hof en mr. Landsman van 9 november 2022, inhoudende een afwijzende reactie op dit verzoek tot het horen van voornoemde getuigen;
- een e-mail van mr. Lisi van 17 november 2022, dat de verdediging in de zaak [betrokkene 1] zich aansluit bij het verzoek tot het horen van voornoemde getuigen in de zaak [verdachte] ;
een e-mail van het OM van 18 november 2022 aan het hof inhoudende een afwijzende reactie op het verzoek van voornoemde getuigen in de zaak [betrokkene 1] .
(…)
Mr. Landsman wordt in de gelegenheid gesteld zijn (herhaalde) nadere verzoeken tot het horen van de getuigen [betrokkene 13] en [betrokkene 14] toe te lichten. Hij legt daartoe pleitnotities over die in het dossier worden gevoegd. Daarnaast deelt hij mee:
Op 1 november 2022 heb ik twee e-mails met bijlagen aan het hof gestuurd, de laatste betrof een correctie op het punt van het geslacht van [betrokkene 13] . Op 3 november 2022 heb ik een derde e-mail aan het hof gestuurd, met als bijlage een kopie van het paspoort van [betrokkene 13] . Ik heb alle aan het hof toegestuurde stukken met betrekking tot de verzochte getuigen via mr. Lisi ontvangen. [betrokkene 14] beschikt ook over een adres in Nederland. Ik weet niet wie haar verklaring, die aan mijn mails van 1 november is gehecht, heeft opgesteld.
(…)
De advocaat-generaal deelt als reactie op de verzoeken mee:
(…)
De afgelegde verklaringen met betrekking tot de
shareszijn erg onduidelijk en wisselend. Het is mogelijk dat geld in
shareswerd gestoken, maar de vraag is waar dat geld vandaan kwam. De witwassituatie bestond al voordat geld in de
shareswerd gestoken. Eventuele winsten uit de
shareskunnen allemaal witgewassen geld betreffen. Verklaringen van [betrokkene 14] hierover zullen daarom verband houden met hetgeen zich na het witwassen heeft afgespeeld. Waar het om gaat, is waar het geld vandaan kwam. Dat de verdachte het in shares heeft stopt, dus wat hij met het geld doet, is een verhaal van andere, in elk geval van latere orde. De verzoeken tot het horen van [betrokkene 13] en [betrokkene 14] moeten om die redenen worden afgewezen.
(…)
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissingen van het hof mee:
(Herhaalde) getuigenverzoeken
In de zaak [betrokkene 1]
De overgelegde verklaring van [betrokkene 14] in de zaak [verdachte] bevat niet meer informatie dan hetgeen [betrokkene 1] zelf al heeft verklaard als getuige ten overstaan van de rechter-commissaris in september 2020 en in eerste aanleg in april 2021. De algemene informatie over het incasseren van geld door [betrokkene 14] is niet verder gesubstantieerd of geconcretiseerd en was in zoverre reeds op de regiezitting van 10 februari 2022 bekend. Het verzoek tot het horen van [betrokkene 14] is onvoldoende van nieuwe informatie en onderbouwing voorzien en wordt daarom
afgewezen.
Ten aanzien van het verzoek tot het horen van de getuige [betrokkene 13] is geen verklaring van [betrokkene 13] overgelegd. Het hof acht ook het verzoek tot het horen van deze getuige onvoldoende (nader) onderbouwd, mede gezien de eerdere verklaringen van [betrokkene 1] over ‘ [betrokkene 13] ’ ten overstaan van de rechters in eerste aanleg.
In de zaak [verdachte]
De verzoeken tot het horen van de getuigen in de zaak [verdachte] betreffen afgeleide verzoeken en zullen, gelet op het voornoemde, worden
afgewezen.
12. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 en 24 januari 2023 houdt onder meer het volgende in:
‘Het hof hervat − met instemming van de advocaat-generaal en van alle aanwezige raadslieden − het onderzoek ter terechtzitting in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting op 1 december 2022.
(…)
De getuige [betrokkene 1] verklaart, op vragen van mr. Landsman:
(…)
[betrokkene 14] verbleef bij mij, dus ik had dagelijks contact met haar. Ze was een
sharesbegeleider. [betrokkene 13] had zicht op de omvang van de door mij uitgegeven
sharesvia [betrokkene 14] . [betrokkene 14] spreekt Thais. De verrekeningen tussen de shares werden besproken via [betrokkene 14] . Ik ben ongeveer in 1981 begonnen met het organiseren van
shares. In 2017 tot en met 2019 heb ik tussen de zes en tien
sharesgeorganiseerd. De inleg in de eerste en laatste week was voor mij. De opbrengst van een
sharewas afhankelijk van de hoogte van de inschrijvingen. Als iemand voor de duur van drie weken in gebreke bleef, raakte hij zijn inleg kwijt. Ik heb gemiddeld tussen de € 30.000,- en € 60.000,- per
shareverdiend.
Het klopt dat [betrokkene 14] in de massagesalons heeft gewerkt en kennis had van de gang van zaken binnen die salons. Zij deed incasso’s voor de
shares, was betrokken bij leningen aan Thaise mensen en heeft contante gelden op bankrekeningen gestort. Daaruit mag worden afgeleid dat zij op enige wijze kan verklaren over de stroom van contante stortingen die voornoemde werkzaamheden hebben meegebracht. Ik heb [betrokkene 14] gezien en gesproken toen ik naar Thailand ging. Zij heeft toen gezegd dat ze bereid is om verklaringen als getuige af te leggen.
Tot eind 2017 stortte ik contante gelden op bankrekeningen. Daarna heb ik regelmatig gelden aan [verdachte] gegeven. Eind 2017 en begin 2018 deed hij stortingen voor mij, omdat ik het in die periode druk had met de massagesalons, de autohandel en andere dingen. Ik weet niet of hij de stortingen met mijn pas of zijn eigen pas deed.
[betrokkene 14] deed stortingen in 2017 tot en met 2019, en mogelijk ook daarvoor. Ik ken haar al 10 à 15 jaar. Zij stortte meestal in [plaats] met mijn bankpas. In de periode dat ik gedetineerd was in Frankrijk, die beslaat 2015 en 2016, deden [betrokkene 14] of [betrokkene 2] de stortingen. Ik neem dat aan, maar durf dat niet met zekerheid te zeggen. Ik weet niet of [betrokkene 2] in het verleden vaker stortingen heeft gedaan.
(…)
Mr. Landsman deelt mede:
Ik verzoek nogmaals de getuigen [betrokkene 14] en [betrokkene 13] te horen. Daartoe heb ik eerder stukken aan het hof doen toekomen. Ook uit de getuigenverklaring van [betrokkene 1] ter terechtzitting van heden volgt dat [betrokkene 13] kan verklaren over de
sharesin Nederland en Thailand. Hij heeft daarnaast verklaard dat [betrokkene 14] in vergaande mate op de hoogte is van zijn activiteiten zoals de massagesalons, de
sharesen de leningen.
[verdachte] was afhankelijk van hetgeen [betrokkene 1] hem vertelde, dus de verklaring van [verdachte] is voldoende concreet en niet op voorhand onaannemelijk. Het openbaar ministerie dient onderzoek te doen naar die verklaring.
(…)
Na hervatting deelt de voorzitter als overwegingen en beslissingen van het hof mede dat:
in de zaken [verdachte] en [betrokkene 1]
• de verzoeken tot het horen van de getuigen [betrokkene 14] en [betrokkene 13] worden vooralsnog
afgewezen, nu de daartoe gegeven onderbouwing geen aanleiding biedt anders te beslissen dan reeds is beslist op de regiezitting van 10 februari 2022. Indien tijdens het verdere verloop van de behandeling van de zaken of tijdens de beraadslaging daartoe wel aanleiding wordt gezien, zal het hof nogmaals op deze verzoeken beslissen;
(…)

Zitting 24 januari 2023

(…)
Na hervatting van het onderzoek voert mr. Landsman het woord tot verdediging. Hij doet dit aan de hand van zijn pleitnotities die aan het hof worden overgelegd en in het dossier worden gevoegd.’
13. De overgelegde pleitnota houdt onder meer het volgende in (met weglating van voetnoten):

Thaise sharings
31. Over de '
shares' wordt tot op heden gesteld dat deze volstrekt onverifieerbaar zijn. De verdediging is het daar niet mee eens.
32. De AG heeft bevestigd bekend te zijn met het fenomeen, waarbij ik u wijs op het onlangs ingebrachte document over
'Thailands Sher Game'. Het spaarsysteem is een bestaand fenomeen dat in Nederland ongebruikelijk is maar in Thailand allerminst.
33. [betrokkene 1] heeft verklaard over de werking ervan en dat o.m. [betrokkene 14] voor hem incasseerde. [betrokkene 14] zelf heeft in een tweetal schriftelijke − en door de verdediging ingebrachte − verklaringen aangegeven dat dit correct is. Zij heeft gesteld dat [betrokkene 1] dit systeem verschillende keren per jaar organiseerde, zij voor hem incasseerde, stortingen bij de bank deed en bereid is hierover te verklaren.
(…)
Leningovereenkomsten
37. In het dossier zitten diverse leningovereenkomsten, m.n. met Thai. Het verstrekken, het terugbetalen en het innen van rente ging in contanten. Client is altijd uitgegaan van deze contante geldstroom en dit vindt onderbouwing in het dossier.
38. Met het ontbreken van een kasboek heeft het ontbroken aan een deugdelijke administratie. Echter, op advies en aandringen van client zijn er wel leenovereenkomsten gekomen, al moest er daaromtrent nog een hoop gebeuren. Feit is dat er diverse getekende en ongetekende leenovereenkomst zijn aangetroffen. Het betreft daarmee geen achteraf geconstrueerd verhaal. Sterker nog, het past bij de uitleg die client hieraan geeft, namelijk dat hij heeft gepoogd de contante geldstromen van [betrokkene 1] te ordenen en te verantwoorden. Ik stel dan ook dat u niet zomaar aan de verklaring van client voorbij kunt gaan en verzoek u hier expliciet op te reageren.
39. Opnieuw is het [betrokkene 14] die schriftelijk heeft verklaard meer van de leenovereenkomsten en de personen aan wie de leningen zijn verstrekt te weten. Daarbij heeft zij zich ook nog eens bereid verklaard dit mondeling nader toe te lichten.
(…)
Massagesalons
41. Hoe voorstelbaar is het met twee bestaande massagesalons dat al het geld dat daar verdiend werd van misdrijf afkomstig is geweest? Ja, moeilijk verifieerbaar bij het ontbreken van enige administratie, maar ook hier geldt dat [betrokkene 14] bekend is met de massagesalons en hierover kan en wil verklaren.
(…)
Overboekingen voor derden
46. Bij de eerste zittingsdagen in hoger beroep heb ik u onder meer een 'Lijst betalingen voor derden (per kas gestort en per bank betaald) 1e + 2e bankrekening [A] ’ overhandigd. Dit voor een totaal aan € 247.226,-. De namen en transacties zijn terug te vinden in het dossier. Het is aannemelijk dat deze bedragen voor derden geïncasseerd werden om vervolgens betalingen mee te verrichten.
47. Ook zitten in het dossier afschriften van de ING-rekening van client waarop overschrijvingen naar Thailand zichtbaar zijn. Ook dit betreft overboekingen die contant zijn gestort en giraal zijn overgemaakt. Het betreft een totaalbedrag van € 27.930,73.
48. Niet kan worden gesteld dat deze gelden − middellijk of onmiddellijk − van misdrijf afkomstig zijn. [betrokkene 14] heeft in haar schriftelijke verklaringen o.m. aangegeven kennis te dragen van de leningen aan Thaise mensen en de achtergrond daarvan. Hiermee is ook deze post voldoende verifieerbaar gebleken. Met het uitblijven van nader onderzoek naar de gegeven verklaring blijft de verklaring staan en kan niet worden vastgesteld dat de gelden van misdrijf afkomstig zijn.
(…)
Voorwaardelijke verzoeken tot nader onderzoek
57. Indien u voorbijgaat aan al het voorgaande en wel tot een bewezenverklaring denkt te kunnen komen en ook het bedrag als opgenomen in de tenlastelegging bewezen denkt te kunnen verklaren dan verzoek ik u opnieuw de behandeling aan te houden voor nader onderzoek, namelijk het:
a. Horen van [betrokkene 13]
b. Horen van [betrokkene 14]
14. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gehouden op 13 april en 2 juni 2023 houdt onder meer het volgende in:
‘Het hof hervat − met instemming van de advocaat-generaal en van de aanwezige raadslieden − het onderzoek ter terechtzitting in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting op 11 januari 2023 (
in de zaken van [betrokkene 1]) en 24 januari 2023 (
in de zaken van [verdachte] en [betrokkene 2]).
(…)
[verdachte] en [betrokkene 2] leggen elk een op schrift gestelde verklaring aan het hof over en lezen deze voor. Beide verklaringen worden in de respectieve dossiers gevoegd.
De voorzitter deelt namens het hof mede dat:
• ter terechtzitting van heden geen beslissingen zullen worden genomen ten aanzien van de voorwaardelijke verzoeken
in de zaken van [verdachte] en [betrokkene 1];’
15. Het bestreden arrest houdt, zo bleek, in dat en waarom deze getuigenverzoeken zijn afgewezen.

Bespreking van het eerste middel

16. Het eerste middel bevat de klacht dat het hof ‘het tijdig bij appelschriftuur gedane en op de regiezitting herhaalde verzoek tot het horen van [betrokkene 14] ’ ten onrechte dan wel ontoereikend gemotiveerd heeft afgewezen. Aangevoerd wordt dat door [verdachte] is verklaard dat hij voor de herkomst van de contante gelden die op de bankrekeningen werden gestort uitging van hetgeen [betrokkene 1] hem daaromtrent vertelde en dat [betrokkene 1] hieromtrent onder meer heeft verklaard dat sprake was van rendement uit shares en omzet uit massagesalons. [betrokkene 14] zou betrokken zijn geweest bij het incasseren van gelden uit de shares en betrokken zijn geweest bij het werk in de massagesalons en daarmee kunnen vertellen over de omvang van de inkomsten uit dien hoofde. Van [verdachte] zou bezwaarlijk kunnen worden gevergd dat hij het hof zou kunnen inlichten omtrent hetgeen [betrokkene 14] zou kunnen verklaren. Een onderbouwing met stukken zou niet noodzakelijk zijn voor de toewijzing van het getuigenverzoek. De steller van het middel wijst er daarbij op dat verificatie van een verklaring in het kader van een witwasverdenking niet enkel met geschriften kan geschieden.
17. Naar ik begrijp ziet de klacht enkel op de afwijzing van het verzoek dat op 10 februari 2022 ter terechtzitting is gedaan om [betrokkene 14] als getuige te horen en op de afwijzing van dat verzoek op diezelfde terechtzitting. De appelschriftuur waarin is verzocht om [betrokkene 14] als getuige te doen horen is tijdig ingediend (art. 410, eerste lid, Sv). Het verzoek dat op deze terechtzitting is gedaan om [betrokkene 14] als getuige te horen is een verzoek als bedoeld in art. 287, derde lid, onder a, Sv, in hoger beroep van toepassing op grond van art. 415, eerste lid, Sv. Het hof kon de oproeping van deze getuige weigeren op de gronden in art. 288, eerste lid, Sv genoemd (art. 418, eerste lid, Sv). Uit de afwijzing door het gerechtshof blijkt dat het hof het verzoek heeft afgewezen op de in art. 288, eerste lid, onder c, Sv vermelde grond. Het hof heeft (kennelijk) aangenomen dat verdachte door de afwijzing redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad nu de punten waarover de getuige kan verklaren ‘in redelijkheid niet van belang kunnen zijn voor enige in zijn strafzaak te nemen beslissing’. [1]
18. Het gaat hier niet om een belastende getuige. Uit rechtspraak van het EHRM kan worden afgeleid dat bij ‘
defence witnesses’drie vragen leidend zijn: ‘
1. Whether the request to examine a witness was sufficiently reasoned and relevant to the subject matter of the accusation? 2. Whether the domestic courts considered the relevance of that testimony and provided sufficient reasons for their decision not to examine a witness at trial? 3. Whether the domestic courts’ decision not to examine a witness undermined the overall fairness of the proceedings? [2]
19. Uit het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep op 10 februari 2022 blijkt dat de raadsman van verdachte ter toelichting op de onderzoekswensen eerst heeft verwezen naar de appelschriftuur. Daarin is aangegeven dat ‘de verdediging [betrokkene 14] wenst te bevragen over de Thaise
shares, hoe e.e.a. precies in zijn werk ging, hoeveel mensen daaraan meededen, hoe vaak ze werden georganiseerd en welke bedragen hierin omgingen’. Vervolgens heeft de raadsman gesteld dat de inkomsten afkomstig zijn ‘uit
sharesen massagesalons’ en dat dit kan worden vastgesteld ‘door de verklaringen van [betrokkene 1] ’. De raadsman stelt dat [betrokkene 14] ‘de incasso van de
shares’ deed, maar dat hij niet weet of ‘er ook anderen waren die dat deden’; dat uit het dossier blijkt dat ‘ [betrokkene 14] betrokken is geweest’; dat hij niet weet ‘of zij ook daadwerkelijk werkzaamheden uitvoerde
inde massagesalons’ en dat blijkt dat deze persoon ‘daadwerkelijk bestaat’. Het hof heeft hetgeen ter onderbouwing van het getuigenverzoek is aangevoerd aldus samengevat dat [betrokkene 14] kan verklaren over de ‘contante geldstromen, in het bijzonder over de
shares’.
20. Anders dan de steller van het middel kan ik in hetgeen in de appelschriftuur en ter terechtzitting is aangevoerd niet lezen dat het verzoek om [betrokkene 14] als getuige te horen mede berust op haar werkzaamheden in de massagesalons. Het ging in dat stadium om haar betrokkenheid bij ‘de incasso van de
shares’. De raadsman heeft met zoveel woorden gezegd dat hij niet wist ‘of zij ook daadwerkelijk werkzaamheden uitvoerde
inde massagesalons’. Voor zover het middel ervan uitgaat dat het betreffende getuigenverzoek mede berustte op de omstandigheid dat zij daar werkzaamheden verrichtte en daarover zou kunnen verklaren faalt het bij gebrek aan feitelijke grondslag.
21. Uit de motivering van de afwijzing kan voorts niet worden afgeleid dat het hof onderbouwing van een getuigenverzoek met stukken noodzakelijk acht. Het hof wijst erop dat niet sprake is van ‘een onderbouwing in de vorm van bijvoorbeeld stukken’. Dat het hof een onderbouwing verlangt, bij deze getuige die niet belastend heeft verklaard, is in lijn met rechtspraak van Uw Raad. [3] Het hof heeft, meen ik, kunnen oordelen dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat de verdachte (mede) in het licht van het ontbreken van een meer concrete onderbouwing door de afwijzing niet in zijn verdediging is geschaad. Ik neem daarbij ook in aanmerking dat het verzoek tot het als getuige horen van [betrokkene 1] door het hof is toegewezen, nu het getuigenverzoek berust op diens verklaring dat de inkomsten afkomstig waren uit shares en massagesalons. [4]
22. Het middel faalt.
23. Ten overvloede merk ik op dat het middel zich slechts richt tegen de afwijzing van het eerste getuigenverzoek. Het getuigenverzoek is op alle volgende terechtzittingen herhaald. Het hof heeft bij de afwijzing van latere verzoeken (in het bijzonder in het bestreden arrest) aanvullende argumenten gegeven voor de afwijzing. Uiteengezet wordt dat en waarom de verklaringen van [betrokkene 1] met betrekking tot de shares en de inkomsten uit de massagesalons onvoldoende concreet, onvoldoende verifieerbaar en op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn en dat daarom nader onderzoek niet geboden is en het verzoek om (onder meer) [betrokkene 14] te horen wordt afgewezen. In dat licht meen ik dat, in het geval de argumenten voor de afwijzing van het eerste getuigenverzoek ontoereikend zouden zijn geweest, belang bij cassatie zou ontbreken. In die argumentatie, waarover niet wordt geklaagd, ligt een afzonderlijke en toereikende grond besloten voor het oordeel dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat de verdachte door het niet horen van deze getuige niet in zijn verdediging wordt geschaad.

Bespreking van het tweede middel

24. Het tweede middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte dan wel niet naar de eis der wet met redenen omkleed heeft bewezenverklaard dat verdachte zich in de periode van 29 december 2014 tot en met 15 oktober 2019 heeft schuldig gemaakt aan het gewoontewitwassen van € 1.542.116 nu zowel het eerste deel van de tenlastegelegde pleegperiode als het bewezenverklaarde geldbedrag niet uit de bewijsvoering zou kunnen volgen. Meer in het bijzonder zou uit de bewijsmiddelen niet kunnen volgen dat de verdachte zich in de periode van 29 december 2014 tot 1 januari 2017 of in ieder geval 1 januari 2016 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen. En nu uit de bewijsvoering niet zou blijken welk geldbedrag in die periode zou zijn witgewassen, zou daaruit tevens niet kunnen volgen dat de verdachte ‘in vereniging een bedrag van ongeveer € 1.542.116 zou hebben witgewassen’.
25. De klacht dat uit de bewijsvoering niet zou volgen dat de verdachte zich in de gehele bewezenverklaarde periode aan het medeplegen van witwassen schuldig heeft gemaakt, faalt reeds omdat een bewezenverklaring, inhoudend dat de verdachte in een bepaalde periode een strafbaar feit heeft (mede)gepleegd, niet impliceert dat hij zich gedurende deze hele periode aan dat strafbare feit schuldig heeft gemaakt. [5]
26. Uit de door het hof overgenomen bewijsoverwegingen van de rechtbank blijkt – de steller van het middel signaleert dat in randnummer 22 terecht − dat het in de bewezenverklaring vermelde bedrag niet spoort met het bedrag dat uit de bewijsvoering volgt. De bewezenverklaring vermeldt een bedrag van (ongeveer) € 1.542.116; uit de bewijsoverwegingen volgt een bedrag van € 1.512.574 (zie onder meer de conclusie in par. 3.3.3 van het vonnis). Het gaat hier om een kennelijke misslag; de bewezenverklaring kan verbeterd worden gelezen.
27. Dat bedrag van € 1.512.574 is een optelsom van (1) contante stortingen op bankrekeningen vennootschappen (€ 1.390.825); (2) contante stortingen op privébankrekeningen van de verdachte en (zijn partner) [betrokkene 5] (€ 179.030) en (3) aangetroffen contanten (€ 3.458) minus het saldo van contante opnamen minus contante uitgaven (€ 60.739).
28. De steller van het middel leidt uit de bewijsmiddelen af dat het bewezenverklaarde witwassen over de periode van 29 december 2014 tot 28 juli 2017 enkel kan zien op contante stortingen op de rekeningen van [A] B.V. met IBAN [rekeningnummer 1] en (vanaf 20 juli 2017) met IBAN [rekeningnummer 2] . Van enige betrokkenheid van verdachte bij de financiën van [A] B.V. tussen 29 december 2014 en 28 juli 2017 zou niet uit de bewijsvoering blijken.
29. Uit een ‘proces-verbaal van bevindingen Overzicht relatie tussen verdachten en vennootschappen/stichting’ volgt dat verdachte na 5 maart 2014 bestuurder en ‘directeur, alleen/zelfstandig bevoegd’ was van [J] B.V. en dat [betrokkene 1] in de periode van 16 februari 2018 tot en met 1 december 2018 als bestuurder en ‘algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd’ stond ingeschreven. [betrokkene 5] , de partner van [verdachte] , was vanaf 5 maart 2014 tot en met de dagtekening van het proces-verbaal voor 60% aandeelhouder; de overige 40% was in deze periode in handen van verdachte. Blijkens ditzelfde proces-verbaal is [J] op 18 maart 2014 als ‘directeur, alleen/zelfstandig bevoegd’ van [A] B.V. ingeschreven en op dezelfde dag weer uitgeschreven. De verdachte stond in de periode van 5 december 2017 tot en met 1 november 2018 als bestuurder en ‘algemeen directeur, zelfstandig bevoegd’ van [A] B.V. ingeschreven.
30. Uit datzelfde proces-verbaal volgt evenwel dat de verdachte ook – al dan niet via [J] B.V. − bij veel andere besloten vennootschappen betrokken was. Zo was de verdachte tussen 30 juni 2017 en 16 februari 2018 bestuurder en ‘algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd’ van [H] B.V.. [J] B.V. was vanaf 23 juli 2015 tot en met de dagtekening van het proces-verbaal voor 96% aandeelhouder van deze B.V.. Tussen 12 januari 2015 en 17 maart 2017 was de verdachte bestuurder en ‘algemeen directeur, alleen/zelfstandig bevoegd van [L] B.V. [J] B.V. was tussen 12 januari 2015 en 27 december 2017 eerst voor 100%, later voor 50% aandeelhouder van deze B.V. Tussen 12 mei 2016 en 4 oktober 2016 was verdachte bestuurder en ‘directeur, alleen/zelfstandig bevoegd’ van [G] Holding B.V.
31. Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat de verdachte heeft verklaard dat hij ‘vanaf ongeveer 2016 als boekhouder werkzaam (is) voor [betrokkene 1] ’ en dat zij beide gemachtigd waren ‘voor de bankrekeningen van de diverse vennootschappen’. [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij en verdachte het ‘met z’n tweeën’ doen. ‘Ik ben uitvoerend en [verdachte] administratief. We zijn beide zelfstandig bevoegd’. Een tot het bewijs gebezigd ‘proces-verbaal van bevindingen contante stortingen en rondpompen gelden’ vermeldt eerst de totaalbedragen aan contante stortingen op diverse bankrekeningen van diverse vennootschappen. Het totaal van die bedragen is € 1.390.825. Dit proces-verbaal bevat voorts een overzicht van talloze overboekingen tussen de aan medeverdachte [betrokkene 1] en verdachte gelieerde vennootschappen.
32. In verband met de betrokkenheid van de verdachte bij [A] B.V. in de periode tussen 29 december 2014 en 28 juli 2017 kan nog worden gewezen op een proces-verbaal van verhoor van de verdachte waarin deze verklaart over zes bijschrijvingen op bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van [A] B.V. die afkomstig zouden zijn van [betrokkene 15] : ‘Allemaal nep. Klopt niets van. Ik heb dat verzonnen.’ [betrokkene 15] is volgens verdachte zijn moeder: ‘De leningen zijn verzonnen. Mijn moeder heeft geen vermogen’. In totaal gaat het om een bedrag van € 144.000,00; daarvan is € 40.000 bijgeschreven in 2015 en € 4.000,00 in 2016.
33. Uit (onder meer) deze bewijsmiddelen heeft het hof kunnen afleiden dat de verdachte zich ook in het eerste deel van de bewezenverklaarde pleegperiode schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het gewoontewitwassen van contante geldbedragen, in totaal ongeveer € 1.512.574. Daaraan doet niet af dat uit de bewijsvoering niet van formele betrokkenheid van de verdachte bij [A] B.V. tussen 29 december 2014 en 28 juli 2017 blijkt. Daarbij neem ik in de eerste plaats in aanmerking dat [A] B.V. slechts één van de vennootschappen was die door de verdachte en de medeverdachte voor hun witwasactiviteiten werden gebruikt, dat de verdachte in deze periode wel formeel betrokken was bij andere vennootschappen en dat tussen deze vennootschappen grote bedragen werden overgeboekt zonder zakelijke grondslag (rondpompen). En ik neem in de tweede plaats in aanmerking dat de verdachte in deze periode betrokken was bij stortingen op de rekening van [A] B.V. zonder zakelijke grondslag.
34. Het middel faalt.
35. Ten overvloede merk ik over het belang van de verdachte bij deze klacht nog het volgende op.
36. Uit de door het hof overgenomen overwegingen van de rechtbank volgt dat verreweg het grootste deel van de contante stortingen op bankrekeningen van vennootschappen is gestort in 2017 (€ 409.060) en 2018 (€ 949.045). Opgeteld is dat € 1.358.105 van het totaal van € 1.390.825 aan contante stortingen over de periode van 16 februari 2015 tot en met 4 februari 2019.
37. De rechtbank stelt bij de contante stortingen op privébankrekeningen van verdachte en [betrokkene 5] vast dat het grootste deel van het totaalbedrag van € 179.030 gestort wordt ‘tussen december 2017 en maart 2019’. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat in de periode 30 december 2014 tot en met 18 maart 2019 € 118.300 is gestort op bankrekening [rekeningnummer 24] t.n.v. verdachte, waarvan € 72.890 in 2018. [6] Vanaf 28 december 2017 tot en met 27 november 2018 is € 41.450 (€ 38.950 + € 2.500) gestort op bankrekening [rekeningnummer 23] t.n.v. [betrokkene 5] . [7] Vanaf 28 juli 2017 tot en met 4 februari 2019 is € 21.280 gestort op bankrekening [rekeningnummer 17] t.n.v. [betrokkene 5] . [8] Daarmee volgt uit de bewijsmiddelen dat in ieder geval € 135.620 van het totaal van € 179.030 is gestort na 28 juli 2017. De aangetroffen contanten betreffen 159 Engelse ponden die tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte op 31 januari 2019 zijn aangetroffen.
38. Al met al betreft het deel van het totaalbedrag aan contanten dat voor 1 januari 2017 is gestort niet meer dan € 86.130, op een totaalbedrag van € 1.512.574. Dat brengt mee dat ook als zou worden aangenomen dat de bewijsvoering voor medeplegen van witwassen in de periode voor 1 januari 2017 ontoereikend is, cassatie achterwege kan blijven. De aard en de ernst van het bewezenverklaarde worden niet aangetast indien de periode voor 1 januari 2017 zou wegvallen.

Bespreking van het derde middel

39. Het derde middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte dan wel niet naar de eis der wet met redenen omkleed heeft bewezenverklaard dat verdachte in de periode van 1 januari 2017 tot en met 15 oktober 2019 heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van opiumwetdelicten nu in ieder geval het eerste deel van de tenlastegelegde pleegperiode niet uit de bewijsvoering zou kunnen volgen. Aangevoerd wordt dat uit de bewijsvoering niet zou kunnen volgen wanneer het oogmerk van de organisatie tot het plegen van één of meer specifieke misdrijven uit de Opiumwet zou zijn ontstaan. En uit de bewijsvoering zou niet kunnen volgen dat de verdachte voor 11 januari 2019 wist dat er sprake was van een oogmerk tot het plegen van Opiumwetdelicten.
40. Artikel 140, eerste lid, Sr luidt als volgt: [9]
‘Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.’
41. Artikel 11b, eerste lid, Opiumwet luidt als volgt: [10]
‘Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, 11, derde, vierde en vijfde lid, of 11a, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.’
42. Uw Raad heeft in een arrest van 5 juli 2022 het volgende overwogen: [11]
‘2.4.2 Van een ‘organisatie’ als bedoeld in artikel 140 Sr is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Het kan daarbij gaan om natuurlijke personen en/of rechtspersonen.
2.4.3 Van ‘deelneming’ aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Het is niet vereist dat vast komt te staan dat de betrokkene heeft samengewerkt met, of in ieder geval bekend is met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. De deelneming moet voor de betrokkene op zichzelf worden beoordeeld. Het is dus bijvoorbeeld niet van belang of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijker rol vervulden dan de betrokkene.
Voor ‘deelneming’ in de zin van artikel 140 Sr is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. De betrokkene hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd.
2.4.4 Het gaat bij het misdrijf van artikel 140 Sr niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van misdrijven, maar om het ‘oogmerk’ tot het plegen van misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is.
Het oogmerk hoeft niet in de tenlastelegging nader te zijn omschreven, maar moet uit de bewijsvoering blijken. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.’
43. Uit deze overwegingen volgt dat bij de bewijsvoering van het oogmerk van de organisatie betekenis kan toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie zijn gepleegd. De rechtbank heeft in de door het hof overgenomen bewijsoverwegingen overwogen dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat ‘verdachte, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zich in de ten laste gelegde periode schuldig hebben gemaakt aan misdrijven die betrekking hebben op witwassen, valsheid in geschrift en Opiumwetdelicten.’ In de overwegingen die daaraan voorafgaan wordt in verband met Opiumwetdelicten gewezen op drugsreizen van [betrokkene 4] , van [betrokkene 2] en [betrokkene 11] , en op het drugstransport naar Noorwegen door koerier [betrokkene 10] . Dat de verdachte, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zich in de tenlastegelegde periode in het kader van de organisatie aan deze Opiumwetdelicten schuldig hebben gemaakt wordt door de steller van het middel als ik het goed zie niet bestreden. Voor zover het middel ervan uitgaat dat uit de bewijsvoering dient te volgen wanneer het oogmerk van de organisatie tot het plegen van één of meer specifieke misdrijven uit de Opiumwet zou zijn ontstaan, stelt het een eis die het recht niet kent.
44. Anders dan de steller van het middel meen ik dat het hof uit de bewijsvoering heeft kunnen afleiden dat de verdachte ook voor 11 januari 2019 (in zijn algemeenheid) wist dat de organisatie het plegen van Opiumwetdelicten tot oogmerk had. Ik wijs in dat verband op de onder de bewijsmiddelen opgenomen verklaring van [betrokkene 2] , waarin hij bevestigt dat hij in de periode van 14 oktober 2017 tot en met 13 december 2018 ten minste 16 keer naar de UK is gereisd, en waarin hij vertelt dat de boottickets en de hotelovernachtingen dan betaald werden met de creditcard van verdachte. De verdachte heeft zelf verklaard dat hij er toen medeverdachte [betrokkene 1] in 2013 gepakt werd voor het eerst achter kwam dat hij ‘met drugs, cocaïne bezig was en hij daarvoor in Frankrijk vast heeft gezeten’. Inzake de invoer van verdovende middelen in Noorwegen door [betrokkene 10] verklaart de verdachte dat [betrokkene 1] hem in juni 2017 vertelde dat [betrokkene 10] was aangehouden in Noorwegen.
45. Daarbij merk ik op dat de klacht dat uit de bewijsvoering niet zou volgen dat de verdachte zich in de gehele bewezenverklaarde periode schuldig heeft gemaakt aan het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van nader omschreven in de Opiumwet strafbaar gestelde misdrijven reeds faalt omdat een bewezenverklaring, inhoudend dat de verdachte in een bepaalde periode een strafbaar feit heeft gepleegd, niet impliceert dat hij zich gedurende deze hele periode aan dat strafbare feit schuldig heeft gemaakt. [12]
46. Het middel faalt.

Bespreking van het vierde middel

47. Het vierde middel bevat de klacht dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden.
48. Uit de cassatieakte blijkt dat op 23 juni 2023 cassatie is ingesteld tegen het arrest van het hof. De stukken van het geding zijn op 9 april 2024 op de griffie van de Hoge Raad ontvangen. De steller van het middel gaat ervanuit dat de termijn van acht maanden van toepassing is; ik begrijp uit de stukken van het geding dat de verdachte op 23 juni 2023 nog in voorlopige hechtenis zat (en daarmee de termijn van zes maanden van toepassing is). [13] Dat betekent dat de inzendtermijn met drie en een halve maand is overschreden. Dat dient tot strafvermindering te leiden.
49. Het middel slaagt.

Afronding

50. De eerste drie middelen falen en kunnen met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering worden afgedaan. Het vierde middel slaagt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
51. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496,
2.EHRM 18 december 2018, nr. 36658/05 (
3.Vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496,
4.Mede in dat licht schaadt de afwijzing ook de ‘
5.HR 28 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1399, rov. 2.3.
6.Proces-verbaal van bevindingen bankrekening [rekeningnummer 24] .
7.Proces-verbaal van bevindingen bankrekening [rekeningnummer 23] .
8.Proces-verbaal van bevindingen bankrekening [rekeningnummer 17] .
9.Dit artikellid is het laatst gewijzigd door de Wet van 4 februari 1999,
10.Dit artikellid is het laatst gewijzigd door de Wet van 18 mei 2016,
11.HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:969,
12.HR 28 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1399, rov. 2.3.
13.Het arrest vermeldt dat het vonnis is gewezen ‘in de strafzaak onder parketnummer 15-87044-19’. Een bericht van een medewerker van de Justitiële Informatiedienst houdt onder meer in: