Conclusie
1.Inleiding
2.Feiten en procesverloop
3.Inleidende opmerkingen
(…)
Talaq, notwithstanding his Portuguese proceedings. This document states that the husband had divorced the wife by way of
Talaqon 20 March 2015, and that the divorce has been confirmed by a Judge of the Sharia court in Sharjah, UAE on 23 March 2015. The covering letter explained that the
Iddah(reconciliation) period has expired, meaning that the parties were divorced. (…) So, despite the fact that the husband had issued proceedings in Portugal, the marriage has now been effectively dissolved by the
Talaqprocess in the UAE at his instance.
Talaqdivorce, the court was entitled to proceed on the basis that the requirements in the Family Law Act 1986 had been met. The wife then made her actual application under Part III on the following day, on 31 July 2015, without prejudice to her English divorce petition (…). Since then, the wife’s claim for a financial remedy has been proceeded under Part III Matrimonial and Family Proceedings Act 1984. Further to Mostyn J’s order that she have permission to amend her application under Part III in January 2016 on the basis of 12 months’ habitual residence, the wife filed an amended D50F (her application for financial relief after an overseas divorce) on 31 July 2016.
(…)
(b) The husband has been afforded every opportunity of being heard.
(c) The basis of the award to the wife is her partnership share, earned over the course of the parties marriage.
(…)
(c) He [de man, A-G] has brought no applications challenging the jurisdiction of the Court to make Part III applications.
(…)
b. whilst the respondent has repeatedly challenged the Court’s jurisdiction to hear a divorce petition, he has at no time challenged the Court’s jurisdiction to hear a Part III of the 1984 Act application in respect of which the applicant has been habitually resident in England and Wales for at least the year 1 January 2015 to 1 January 2016.
(…)
Whilst the judge did not specifically consider each of the factors in s16, it is clear that he was properly of the view that an order should be made – the applicant had submitted to the jurisdiction, the proposed respondent is habitually resident in the UK and living in a jointly owned property in London. Further this was a 46 year marriage brought to an end ultimately by a Talaq. It is hard to see on what basis it could have been argued that no order should be made even had the applicant chosen to attend and make submissions to that effect and even taking into account what the applicant would now seek to submit was the proposed respondent’s limited connection with this country.
Permission to appeal is refused as being totally without merit’.
And whilst the husband has long taken issue with the exercise of English as opposed to Portuguese divorce jurisdiction, he has not sought by any application to challenge the grant of leave by Mostyn J under part III in this case.
the husband has engaged with and submitted to the jurisdiction in respect of this application [44] see also [45] & [46]
4.Bespreking van het principale cassatieberoep
onderdeel 2, dat betrekking heeft op de volgende overwegingen van het Hof:
beoordeling Hof internationale aanvaardbaarheid
subonderdeel 2.1is het oordeel van het Hof in rov. 4.19 om de volgende redenen rechtens onjuist. Op grond van art. 5 lid 2 sub a HuwVermVo jo. art. 3 lid 1 sub a, vijfde streepje, Brussel II-bis geldt dat, wanneer de rechtsmacht van de echtscheidingsrechter is gebaseerd op de gewone verblijfplaats van de verzoeker in het land van het aangezochte gerecht (hierna ook wel: de forumstaat), de accessoire bevoegdheid van deze rechter om kennis te nemen van een huwelijksvermogensrechtelijk verzoek afhankelijk is van een overeenkomst tussen de partijen. Gesteld noch gebleken is dat partijen in de Engelse procedure een dergelijke overeenkomst hebben gesloten. Indien een huwelijksvermogensrechtelijke verdeling zelfstandig wordt verzocht buiten een echtscheidingsprocedure, geldt op grond van art. 6 HuwVermVo dat de rechtsmacht niet kan worden gebaseerd op het forum actoris, omdat de gewone verblijfplaats van de verzoeker in dit artikel niet als aanknopingspunt voor de rechtsmacht wordt genoemd. Ten onrechte heeft het Hof dan ook geoordeeld dat in de Verordening Brussel II-bis en de HuwVermVo als uitgangspunt geldt dat de gewone verblijfplaats van de verzoeker als bevoegdheidsgrond kan worden aangenomen, wanneer de verzoeker ten minste een jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoek zijn gewone verblijfplaats in de forumstaat had. Voorts klaagt het middel dat het oordeel van het Hof onbegrijpelijk is, althans onvoldoende gemotiveerd, omdat de man gemotiveerd heeft uiteengezet dat het door het Hof in rov. 4.19 geformuleerde uitgangspunt niet aan de Verordening Brussel II-bis en de HuwVermVo kan worden ontleend, terwijl het Hof daaraan geen (kenbare) aandacht heeft besteed.
Subonderdeel 2.2bevat een motiveringklacht: voor zover het Hof met zijn overweging in rov. 4.17 dat het met partijen aansluit bij de inhoud van de door partijen genoemde Verordening Brussel II-bis en de HuwVermVo, zou bedoelen dat de man zich op het standpunt heeft gesteld dat in deze verordeningen aanknopingspunten zijn te vinden voor het uitgangspunt dat het Hof in rov. 4.19 formuleert, is dat oordeel onvoldoende gemotiveerd. De man heeft immers aangevoerd dat toepassing van (de uitgangspunten in) deze verordeningen geen rechtsmacht voor de Engelse rechter zou opleveren, maar zou leiden tot rechtsmacht van de gerechten (van de toenmalige woonplaats van de man) in Portugal.
Subonderdeel 2.3bouwt voort op de voorgaande klachten.
onderdeel 1.3wordt aangevoerd dat het Hof heeft miskend dat de rechtsmacht tot verdeling van het huwelijksvermogen op basis van de huwelijksontbinding naar internationale maatstaven pas algemeen aanvaardbaar is nadat rechtsgeldig een civiele echtscheiding tot stand is gebracht en/of is uitgesproken door een bevoegde civiele rechter. In de Engelse beslissing tot verdeling van het huwelijksvermogen is de rechter ervan uitgegaan dat het huwelijk van partijen is ontbonden door een talaq (rov. 3.8 en 4.34). Dat levert, behalve strijd met de erkenningsvoorwaarde onder (iii) van Gazprombank, de openbare orde exceptie (zie onderdeel 4), ook strijd op met de erkenningsvoorwaarde onder (i) van Gazprombank. Voor zover het Hof dit niet heeft miskend, is het oordeel van het Hof volgens het middel onvoldoende gemotiveerd in het licht van de stellingen van de man dat (i) nooit een rechtsgeldige civiele echtscheiding tot stand is gebracht, terwijl dat een noodzakelijke voorwaarde is voor de erkenning van een buitenlandse huwelijksvermogensrechtelijke beslissing, (ii) de erkenning van de Engelse beslissing in Portugal tot in hoogste instantie is afgewezen omdat een buitenlandse huwelijksvermogensrechtelijke beslissing niet in Portugal kan worden erkend als tussen partijen geen civiele echtscheiding (maar slechts een islamitische echtscheiding) bestaat, en (iii) de talaq in het Verenigd Koninkrijk niet wordt erkend als een rechtsgeldige echtscheiding.
subonderdeel 3.1) Indien het Hof het gewijzigde verzoek van de vrouw van 13 januari 2016 heeft gekwalificeerd als een nieuw verzoek, heeft het Hof de feitelijke grondslag van het verweer van de vrouw aangevuld en/of is het Hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep getreden. Het verzoek van 13 januari 2016 betreft immers een wijziging van het oorspronkelijke verzoek van 31 juli 2015. (
subonderdeel 3.2) Los van het voorgaande geldt als peilmoment voor de toetsing van de rechtsmacht van de Engelse rechter het moment waarop de vrouw toestemming (leave) heeft verzocht aan de Engelse rechter voor het indienen van een verzoek om verdeling van het huwelijksvermogen (8 januari 2015), althans het moment waarop de Engelse rechter die toestemming heeft verleend (30 juli 2015). Op die twee momenten had de vrouw nog geen twaalf maanden haar gewone verblijfplaats in het Verenigd Koninkrijk. (
subonderdeel 3.3)
onderdeel 4betoogt het middel dat het Hof bij de toetsing aan de erkenningsvoorwaarde onder (iii) van Gazprombank, de openbare orde exceptie, blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en/of het Hof zijn beslissing dat geen strijd is met de openbare orde van Curaçao onvoldoende heeft gemotiveerd. De relevante overwegingen van het Hof zijn als volgt:
(iii) derde criterium: geen strijd met de openbare orde
subonderdeel 4.1wordt het volgende aangevoerd. Het Hof laat in het midden of de talaq in strijd is met de openbare orde in Curaçao, zoals de man heeft gesteld, zodat in cassatie veronderstellenderwijs daarvan moet worden uitgegaan. Tegen deze achtergrond heeft het Hof in rov. 4.34 blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting: aan de verdeling van het huwelijksvermogen op basis van de huwelijksontbinding kan pas worden toegekomen nadat tussen partijen rechtsgeldig een civiele echtscheiding tot stand is gebracht en/of is uitgesproken door een civiele rechter. Hieraan doet niet af dat de Engelse beslissing alleen de verdeling van het huwelijksvermogen betreft. Ook heeft het Hof onvoldoende gereageerd op relevante stellingen die de man hierover heeft ingenomen. Ten onrechte heeft het Hof van belang geacht dat de echtscheiding tussen partijen ten tijde van de mondeling behandeling in hoger beroep inmiddels was uitgesproken in Portugal, zodat de verdeling van het huwelijksvermogen (hoe dan ook) op enig moment zou moeten plaatsvinden. In de Engelse beslissing wordt namelijk de talaq en niet de Portugese echtscheiding als uitgangspunt genomen voor de verdeling van het huwelijksvermogen. In ieder geval heeft het Hof miskend dat de buitenlandse echtscheidingsbeslissing waarop met de beslissing tot verdeling van het huwelijksvermogen wordt voortgebouwd, onherroepelijk moet zijn. Tegen de Portugese echtscheidingsbeslissing is hoger beroep ingesteld. Voorts heeft de man aangevoerd dat deze echtscheidingsbeslissing hangende de procedure bij de hoogste Portugese rechter is geschorst. [37] Subonderdeel 4.2voert het volgende aan. In rov. 4.35 heeft het Hof miskend dat het niet uitputten van alle beschikbare rechtsmiddelen in het Verenigd Koninkrijk door de man een relevante omstandigheid kan zijn in het kader van de toetsing aan de erkenningsvoorwaarde onder (iii) van Gazprombank. Het is aan de erkenningsrechter om te beoordelen of, gelet op alle omstandigheden van het geval, hiervan ook sprake is. In rov. 4.35 heeft het Hof ten onrechte geen acht geslagen op de relevante omstandigheden van het geval. Het oordeel van het Hof is ieder geval onvoldoende gemotiveerd, omdat het geen inzicht biedt in zijn gedachtegang.
relates to the maintenance question. (…)
In the absence of such a rule, the majority of States would have been most hesitant about ratifying the Convention or acceding to it. In general, – and article 1 recognises this – the maintenance obligation
arisesfrom a family relationship which exists between the maintenance creditor and debtor or, at the very least, from a ‘quasi-family’ relationship between the parties. Countries which are ready to recognise and declare enforceable that part of a foreign judgment which relates to maintenance do not,
ipso facto, wish, under the same conditions, to recognise or declare enforceable other parts of that decision; this is the case with parts of decisions which relate to a divorce between the parties, the custody of an infant maintenance creditor, the affiliation ties which unite the maintenance debtor and creditor, etc.
conflicts of lawswere being prepared, was extended at that time to
conflicts of jurisdiction, without any major objection being raised by the governmental delegations.
lex fori. Others, on the other hand, felt that the Convention should be applied without reference being made to the nature of the paternity proceedings on which the maintenance obligation is based. The wording of article 3 of the new Convention could also give rise to differing interpretations. (…) Hence the importance of the Commission’s opinion on this point.
in principle, be independent of the effectiveness, in the State addressed, of that part of the said decision which concerns the status of persons or any other matter. The authority charged with taking the necessary steps relating to enforcement (
exequatur) need not, therefore,
systematicallyrefuse to apply the Convention for the reason that the maintenance obligation is subordinate to, or results from a family or ‘quasi-family’ relationship which is settled, in accordance with the law of the State of origin, in the judgment which is submitted for enforcement. Certainly the able litigant will invoke the plea of public policy (‘ordre public’) supported by the same reasoning in order to bring about a refusal of recognition and enforceability. But it will be seen that the authority addressed can only accept this plea if the part of the decision relating to maintenance is
manifestly incompatiblewith the public policy of the State to which that authority belongs (see Nos 63-64, below).’
erga omnes. Therefore through this provision it would be possible for such States to recognise and enforce only the part of the decision that deals with the maintenance payment without giving effect to the establishment of parentage per se.’
(…)
It [the authority addressed, A-G] will, consequently, avoid systematically giving public policy as a reason for refusing to enforce maintenance obligations based on a family or quasi-family relationship which does not come within the cases provided for in the lex fori or in the law declared applicable by the rules of conflict of the forum. (…)’.
5.Bespreking van het incidentele cassatieberoep
geen stilzwijgende forumkeuze
feitelijkekonstateringen waarop de eerste rechter zijn bevoegdheid heeft gebaseerd. (…)
Deze oplossing vertoont een gedachtekronkel. Als een vreemd vonnis gezag heeft op voorwaarde dat het door een bevoegde rechter gewezen is, dan kan voor de vaststelling van die bevoegdheid niet een voorschot op dat gezag worden genomen. Uit praktisch oogpunt kan het echter wel gewenst zijn uit te gaan van de door de vreemde rechter gekonstateerde feiten, althans wanneer de gedaagde in de vreemde procedure verschenen is en die feiten op zich niet betwist heeft. Men zou dan, in het commune i.p.r. of onder een verdrag dat dit punt niet regelt, kunnen werken met de bewijskracht van het vreemde vonnis (waarvoor de bevoegdheidsvoorwaarde niet geldt) of van de processuele houding van de gedaagde die dan een “buitengerechtelijke” bekentenis of rechtsverwerking oplevert.’ [71]
of facton the grounds of which jurisdiction was assumed – which necessarily implies that they are not bound by the
legal significanceattached to those findings, nor, as the case may be, by any application of legal rules that must be made in order to found jurisdiction.’
subonderdelen 2.2, 2.4 en 2.5komen tegen dit oordeel op.
subonderdeel 2.2ben ik van mening dat uit deze feiten en omstandigheden zonder meer blijkt dat de man de rechtsmacht van de Engelse rechter in de huwelijksvermogensrechtelijke zaak stilzwijgend heeft aanvaard. Terecht wordt in de
subonderdelen 2.4 en 2.5aangevoerd dat de feiten en omstandigheden die het Hof in rov. 4.22 noemt, niet tot een andere conclusie kunnen leiden. Hiervoor is het volgende van belang.
subonderdeel 2.5treft doel.
subonderdeel 2.5treffen doel.
subonderdelen 2.4treffen doel.
subonderdeel 2.1heeft het Hof miskend dat een stilzwijgende forumkeuze naar internationale maatstaven als een algemeen aanvaardbare bevoegdheidsgrond geldt. Deze klacht mist feitelijke grondslag. Ik zie nergens in het bestreden vonnis een overweging van het Hof terugkomen die inhoudt dat een stilzwijgende forumkeuze als zodanig naar internationale maatstaven geen algemeen aanvaardbare bevoegdheidsgrond is. Uit rov. 4.22 leid ik juist het tegendeel af. Want waarom zou het Hof in deze rechtsoverweging op basis van de omstandigheden van het geval zelfstandig beoordelen of sprake is van een stilzwijgende forumkeuze van de man in de Engelse procedure, als het Hof van oordeel zou zijn dat deze bevoegdheidsgrond naar internationale maatstaven niet algemeen aanvaardbaar is? Ik ga ervan uit dat het Hof in 4.22 heeft geoordeeld dat, zo al sprake is van een stilzwijgende forumkeuze, deze bevoegdheidsgrond naar internationale maatstaven niet algemeen aanvaardbaar is omdat de Engelse rechter niet heeft voldaan aan de vergewisplicht zoals bedoeld in art. 8 lid 2 HuwVermVo.
subonderdeel 2.3wordt betoogd dat het Hof ten onrechte de vergewisplicht zoals bedoeld in art. 8 lid 2 HuwVermVo als voorwaarde heeft gesteld aan een stilzwijgende forumkeuze om deze bevoegdheidsgrond naar internationale maatstaven aan te kunnen merken als een algemeen aanvaardbare bevoegdheidsgrond. Volgens het middel is de stilzwijgende forumkeuze waarbij door het aangezochte gerecht niet is voldaan aan de vergewisplicht zoals bedoeld in art. 8 lid 2 HuwVermVo, internationaal gezien een algemeen aanvaardbare bevoegdheidsgrond. Het Hof zou hebben miskend dat bij de toetsing aan de erkenningsvoorwaarde onder (i) van Gazprombank aanknopingspunten kunnen worden gevonden in verdragen en verordeningen, maar dat niet aan de voorwaarden van specifieke verdragen en verordeningen moet worden getoetst.
2. Alvorens zich krachtens lid 1 bevoegd te verklaren, vergewist het gerecht zich ervan dat de verweerder op de hoogte is gebracht van zijn recht om de bevoegdheid te betwisten en van de gevolgen van het verschijnen of niet-verschijnen.’