Conclusie
[X2] NV
1.Overzicht
tax holidayvan tien jaar voor de “bouw en eerste inrichting” van een hotel zoals bedoeld in art. 1(1)(b) van de Landsverordening ter bevordering van bedrijfsvestiging en hotelbouw (LBBH) (Sint Maarten).
het Gerechtin Eerste Aanleg van Sint Maarten voor de uitleg van ‘’bouw en eerste inrichting’’ aansluiting gezocht bij uw rechtspraak over ‘radicale vernieuwing’ van een onroerende zaak onder de Wet IB 1964 (oud) en over ‘vervaardiging’ van een onroerende zaak onder de Wet op de omzetbelasting. Het Gerecht achtte niet aannemelijk dat de bouwkundige constructie van het hotel zodanig ingrijpend was gewijzigd dat daardoor in feite een nieuw gebouw is ontstaan.
Gemeenschappelijk Hofvan Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft de term ‘’bouw en eerste inrichting’’ niet analoog aan de Wet IB 1964 c.q. de Wet OB, maar autonoom uitgelegd, overigens met hetzelfde resultaat. Uit de parlementaire geschiedenis van de LBBH maakte het Hof op dat de
tax holidayis bedoeld om investeringen in nieuw te vestigen hotels en andere ondernemingen op de eilanden te stimuleren door fiscale begunstiging met het oog op economische activiteit. ‘’Bouw en eerste inrichting’’ moet daarom zijns inziens opgevat worden als “initiële, ofwel eerste, bouw van een hotel en eerste inrichting daarvan”. Het Hof heeft er daarbij op gewezen dat in het oorspronkelijke art. 1(2) LBBH naast ‘’bouw en eerste inrichting’’ ook ‘’uitbreiding, verbetering en/of vernieuwing” werden genoemd en dat “verbetering en/of vernieuwing” in 1998 is geschrapt, hetgeen volgens hem impliceert dat verbetering en vernieuwing sindsdien niet (meer) in aanmerking komen voor de vrijstelling in de LBBH. Het Hof concludeerde dat geen sprake was van ‘’bouw en eerste inrichting’’, zodat geen recht bestond op vrijstelling.
tax holiday, overwoog het Hof dat de belanghebbenden tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur zo’n toezegging niet aannemelijk hebben gemaakt.
twee klachtenaan: het Hof heeft (i) de term ‘’bouw en eerste inrichting’’ in art. 1(1)(b) LBBH onjuist, want te restrictief uitgelegd en (ii) onvoldoende gemotiveerd waarom hij het beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het gelijkheidsbeginsel, heeft gepasseerd.
tax holidayaan een ander hotel waarmee de belanghebbenden zich vergelijken, geen vergelijkbaar geval betrof en dat het Hof met zijn oordeel dat geen sprake was van initiële/ eerste, bouw, het beroep op het gelijkheidsbeginsel impliciet maar onmiskenbaar heeft verworpen op inhoudelijke gronden.
tax holidayis bedoeld om vestiging van nieuwe hotels te faciliteren; niet om bestaande en eerder gefaciliteerde hotels te behouden. ‘s Hofs uitleg strookt ook met de wetsgeschiedenis: art. 1(2) LBBH faciliteerde aanvankelijk ook ‘uitbreiding, verbetering en/of vernieuwing’, maar de term ‘verbetering en/of vernieuwing’ is in 1998 om versoberingsredenen geschrapt. Daaruit volgt dat ‘verbetering en/of vernieuwing’ niet onder (eerste) ‘bouw en eerste inrichting’ vallen en dat daarvoor de vrijstelling dus niet meer geldt, maar alleen voor nieuwbouw, inclusief uitbreidingsnieuwbouw. Of dat in casu vanuit een oogpunt van gelijke behandeling op basis van het doel van de regeling ook een logische uitkomst is, valt te bezien (zie 1.12 hieronder).
[A]dat eveneens herbouwd moest worden na
Irmaen dat wél belastingvrijstelling heeft gekregen. Dat beroep had mijns inziens opgevat moeten worden als een beroep op HR
BNB1984/196 (oogmerk van begunstiging) en het Hof had er op moeten responderen. Klacht (ii) treft daarom mijns inziens doel. Dat zou tot vernietiging en terugwijzing leiden, maar proceseconomisch en gezien art. 29e(2)(laatste volzin) AWR (feitelijke punten van ondergeschikte aard), lijkt het mij aangewezen dat u de zaak zelf afdoet: uit de bijlage bij de – weliswaar buiten de termijn ingediende – aanvullende motivering van de cassatieberoepen blijkt mijns inziens dat het geval van
[A]niet vergelijkbaar is op basis van het criterium ‘bouw en eerste inrichting’. Ook als het Hof wél op dit beroep was ingegaan, zou hij mijns inziens dus niet tot een andere conclusie kunnen zijn gekomen dan dat vergelijkbaarheid noch begunstiging aannemelijk is, laat staan een oogmerk van begunstiging. Wel verdient opmerking dat weliswaar op basis van het wettelijke criterium (‘bouw en eerste inrichting’) het geval van
[A]en dat van de belanghebbendes beslissend van elkaar verschillen, maar dat op basis van het doel van de regeling (aanmoediging van economische activiteit en toerisme) moeilijk valt in te zien waarom de herbouw van een
geheelverwoest en daardoor onbruikbaar hotel (
[A]) gunstiger behandeld wordt dan de herbouw van een weliswaar niet geheel verwoest, maar wel zwaar beschadigd hotel dat daardoor even onbruikbaar is (belanghebbenden). De wetgever heeft echter gekozen voor een bepaald criterium (‘bouw en eerste inrichting’) dat op zichzelf geschikt, objectief en neutraal is, en dan lijkt het mij niet aan de rechter om dat criterium op eigen gezag bij te buigen in
Einzelfälle.
2.De feiten en het geding in feitelijke instanties
De feiten
tax holidayverleend op basis van de Landsverordening ter bevordering van bedrijfsvestiging en hotelbouw (LBBH) (Sint Maarten). In 2015 en 2016 is het hotel grondig gerenoveerd. De belanghebbenden hebben ter zake van die renovatie niet opnieuw fiscale faciliteiten ex de LBBH (Sint Maarten) gevraagd.
tax holidayvoorzien in de LBBH is bedoeld om investeringen in
nieuwte vestigen of op te zetten ondernemingen op de eilanden te stimuleren door fiscale begunstiging. Het Hof heeft de term ‘’bouw en eerste inrichting’’ daarom uitgelegd als ‘’initiële, ofwel eerste, bouw van een hotel en eerste inrichting daarvan’’. Het Hof heeft er daarbij op gewezen dat de term ‘’bouw en eerste inrichting’’ in art. 1(2) van de oorspronkelijke LBBH is aangevuld met de termen ‘’uitbreiding, verbetering en/of vernieuwing’’, hetgeen volgens het Hof impliceert dat uitbreiding, verbetering en vernieuwing zonder die aanvulling niet in aanmerking zouden komen voor de vrijstelling en dat in elk geval vanaf de wijziging van de LBBH in 1998 een ‘’verbetering en/of vernieuwing’’ geen ‘’bouw en eerste inrichting’’ (meer) kan zijn. De fiscale faciliteit geldt sinds de aanpassing van de LBBH in 1998 nog slechts voor investeringen in (i) de initiële bouw en eerste inrichting van een hotel en (ii) uitbreiding van een bestaand hotel en eerste inrichting van die uitbreiding. Bij de belanghebbenden gaat het volgens het Hof om investeringen in een hotel en diens inrichting waarvan niet kan worden gezegd dat het vóór die investeringen niet bestond. Het Hof concludeerde dat geen sprake was van ‘’bouw en eerste inrichting’’ van een hotel, zodat geen recht op belastingvrijstelling bestaat.
tax holiday, overwoog het Hof dat zij tegenover de gemotiveerde betwisting door de Minister zo’n toezegging niet aannemelijk hebben gemaakt.
3.Het geding in cassatie
4.De regeling van de tax holiday
Artikel 1
Algemene beschouwingen.
ofwelonder de LBBH zou vallen (als het betrokken hotel ter zake van de bouw en eerste inrichting géén
tax holidayhad genoten),
ofwelonder de LRH (als het hotel wél een
tax holidayhad genoten ter zake van de bouw en eerste inrichting). Vanaf 1998, toen de term ‘verbetering en/of vernieuwing’ in art. 1(2) LBBH werd geschrapt (zie 4.3 en 4.7 hierboven), kon renovatie volgens de bedoeling van de landswetgever dus alleen nog onder de LRH gefaciliteerd worden. [14]
5.De term ‘bouw en eerste inrichting’ in art. 1(1)(b) LBBH (klacht (i))
tax holidaybedoeld is om (nieuwe economische activiteit gemoeid met) nieuwe hotels en industrieën aan te trekken, niet om eerder al gevestigde (en al eens gefacilieerde) hotels en industrieën te behouden. Met het Hof meen ik dat de litigieuze her/verbouw onder de term ‘vernieuwing’ valt die in 1998 uit art. 1(2) LBBH is geschrapt. Een dergelijke vernieuwing komt sindsdien niet meer voor fiscale facilitering in aanmerking, althans niet onder de LBBH; mogelijk wel onder de Landsverordening renovatie hotels (zie 4.8 en 4.9 hierboven).
Irmahet hotel grondiger had vernield, zou zijn herbouw wél als ‘bouw en eerste inrichting’ hebben kunnen gelden. Beoordeeld op basis van het doel van de regeling schuurt dat criterium dus enigszins met het gelijkheidsbeginsel (zie 6.13 e.v. hieronder).
6.Het beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (klacht (ii))
timeshare unitsaangemerkt als ‘’bouw en eerste inrichting’’ in de zin van art. 1(1)(b) LBBH. De belanghebbenden hebben daaruit afgeleid dat het beleid bij de uitleg van die bepaling geenszins restrictief was en vervolgens gesteld dat het ‘’een raadsel (is) waar die onverwachte draai van de Minister na 2015 vandaan komt’’. De pleitnota’s voor het Hof vermelden verder:
[A], die wél een
tax holidayheeft gekregen in verband met de heropbouw van dat hotel na de orkaan Irma. [19] Ik meen dat dit beroep verstaan had moeten worden als een beroep op een oogmerk van begunstiging van een gelijk geval zoals aan de orde in HR
BNB1984/196 (zie 6.13 hieronder), nu de belanghebbenden stelden dat de relevante feiten in het geval van
[A]gelijk waren en dat de Minister desondanks in dat geval bewust wél een
tax holidayheeft verleend.
tax holidayte geven en dat in september 2017 vergaderingen zijn gehouden waarin resorteigenaren en -exploitanten, onder wie de belanghebbenden, werden aangemoedigd om een
tax holidayaan te vragen. [20]
time share unitsomgebouwde voormalige hotelsuites en (ii) de Minister na 2015 onaangekondigd en onkenbaar van dat beleid is afgestapt. De belanghebbenden stelden dat zij op die wijziging redelijkerwijs niet bedacht hoefden zijn.
time share unitsbetreffende het belastingjaar 2012 – en op basis daarvan het bestaan van begunstigend beleid gesteld. De vergelijkbaarheid van de gevallen lijkt mij twijfelachtig - een gebouw met 40
time shareappartementen kan vanuit toeristisch perspectief een nieuw gebouw en een nieuwe onderneming zijn ten opzichte van voorheen 20 hotelsuites, waarbij ‘bouw en eerste inrichting’ meer kwalitatief dan kwantitatief wordt opgevat – maar belangrijker nog is dat uit één zaak geen beleid geëxtrapoleerd kan worden, zoals ook de Inspecteur ter zitting van het Hof heeft opgemerkt. [21] Ik meen daarom dat als het Hof wél was ingegaan op deze stelling, hij tot geen andere conclusie had kunnen komen dan dat de belanghebbenden het bestaan van het door hen gestelde begunstigende beleid niet aannemelijk hebben gemaakt, zodat de vraag naar mogelijke voorzienbaarheid van intrekking van dat niet aannemelijk geworden beleid zou zijn blijven rusten.
BNB1993/4 (
Beerta-arrest) [22] is dus niet aan de orde. Die zaak betrof een belanghebbende die de gemeente op 13 februari 1987 om een bouwvergunning had verzocht, die op 13 oktober 1987 was verleend. Op 28 april 1987 had de gemeente haar Legesverordening gewijzigd aldus dat de tot dan bestaande legesvrijstelling voor bouwvergunningen verviel. Die wijziging was op 17 juni 1987 in werking getreden en belanghebbendes verwachting ten tijde van zijn aanvraag dat hij niet hoefde te betalen, werd dus beschaamd. Dat nam hij niet. U overwoog:
[A]. Ik meen dat het Hof dat beroep had moeten opvatten als een beroep op een oogmerk van begunstiging in de zin van HR
BNB1984/196. [24] In die zaak werd vermogensbelasting nagevorderd van de belanghebbende over de waarde van diens aandelen. Hij betoogde dat een lagere waarde had moeten worden aangenomen, nl. dezelfde lagere waarde als bij zijn medeaandeelhouder. U overwoog:
tax holidayvan
[A]waarop de belanghebbenden zich beroepen, is als productie gevoegd bij de nadere motivering van hun cassatieberoepschriften. Die nadere motivering is te laat ingekomen, zodat u die in beginsel niet leest. Gezien de wenselijkheid van proceseconomie en finale geschilbeslechting en gezien art. 29e(2) (laatste volzin) AWR (feitelijke punten van ondergeschikte aard kunt u zelf afdoen), lijkt het mij echter aangewezen om die productie wél te lezen. Het Landsbesluit inzake
Resortwordt ook niet voor het eerst in cassatie aangevoerd. De tekst ervan is weliswaar pas in cassatie geproduceerd, maar uit het proces-verbaal van de Hofzitting blijkt duidelijk op welk geval de belanghebbenden zich beroepen (zij noemen
[A]bij naam) en ook dat de inspecteur bekend was met de feiten van die zaak, nu hij uiteenzette op welke punten hij meende dat het geval van
[A]afweek van dat van de belanghebbenden.
[A]volgt onder meer dat die belastingplichtige had besloten om volledig nieuwe gemeenschappelijke faciliteiten en een volledig nieuwe hoteltoren te bouwen. In zoverre is [A] gefaciliteerd. Ter zake van het
Miramar-gedeelte van
[A]heeft de Minister echter geen faciliteiten verleend omdat het bij dat gedeelte ging om behoud en restauratie, en niet om volledig nieuwe ontwikkeling. Het Hof heeft in de zaken van onze belanghebbenden feitelijk vastgesteld (r.o. 2.4) dat in hun geval de fundering, de staalconstructie, de betonnen vloeren en de balkons zijn behouden. Voor zover wél sprake was van nieuwbouw (de uitbreiding) hebben ook de belanghebbenden de fiscale faciliteit verkregen. Ik meen dat aldus ook in cassatie vast staat dat – anders dan in belanghebbendes geval - de hoteltoren en de gemeenschappelijke faciliteiten van
[A]niet zijn herbouwd met behoud van de bestaande fundering, het bestaande staalskelet en de bestaande betonnen vloeren, dat de
[A]casus dus niet vergelijkbaar is met die van de belanghebbenden en dat het landsbesluit voor
[A](dus) geen blijk geeft van een (oogmerk van) begunstiging in afwijking van het LBBH. Vernietiging en terugwijzing naar het Hof dienen dan geen zinvol doel omdat terugwijzing dan niet tot een andere uitkomst zal kunnen leiden.
[A]-geval en belanghebbendes geval beslissend van elkaar, maar op basis van het doel van de regeling (aanmoediging van economische activiteit en toerisme) valt moeilijk in te zien waarom de herbouw van een
geheelverwoest en daardoor onbruikbaar hotel gunstiger behandeld wordt dan het herstel van een weliswaar niet geheel verwoest, maar wel – door beschadiging - even onbruikbaar hotel. In beide gevallen wordt vergelijkbare economische activiteit ontwikkeld ((her)bouw en
hospitality-industrie) en wordt een vergelijkbare tijdelijk stilgevallen toeristenstroom hersteld. De wetgever heeft echter gekozen voor een bepaald criterium (‘bouw en eerste inrichting’) dat op zichzelf geschikt, objectief en neutraal is, al kan het dus kennelijk in onvoorziene gevallen, zoals verschillende gradaties van orkaanschade, tot arbitrair aandoende resultaten leiden. Het lijkt mij niet aan de rechter om in die
Einzelfälleop eigen gezag een geschikt, concreet en duidelijk wettelijk criterium bij te buigen.
tax holidayniet te laten lopen, kan niet opgevat worden als een toezegging dat elke aanvraag ook toegewezen zal worden ongeacht of aan de wettelijke voorwaarden voor de
holidayvoldaan wordt. Begrijpelijk lijkt mij ‘s Hofs oordeel dat uit belanghebbendes stellingen geenszins volgt dat de regering van Sint Maarten bij haar rechtens relevant vertrouwen heeft gewekt dat zij buiten- of tegenwettelijk begunstigend beleid zou gaan voeren jegens de belanghebbenden.