Conclusie
Nummer 24/00426
Inleiding
onvoldoende zorg dragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier", feit 2 subsidiair, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren subsidiair twintig dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, en een geheel voorwaardelijke hechtenis voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft ook beslissingen genomen ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven hond, een en ander zoals nader in het arrest omschreven. Ook heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, eveneens zoals in het arrest omschreven.
“hoofd, rechter elleboog, rechter bovenbeen, rechter knie en rechter kuit.”De verdachte is vervolgd en veroordeeld voor het niet voldoende zorg dragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier in de zin van artikel 425 aanhef en onder 2° Sr, hetgeen een overtreding oplevert.
Het middel
De bewezenverklaring en de bewijsvoering
hij op 23 oktober 2022 te [plaats] geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier, te weten een hond (Mechelse herder, genaamd [naam] ), immers heeft voornoemde hond een persoon, genaamd [benadeelde] , meermalen in het lichaam en/of het hoofd gebeten.”
1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 23 oktober 2022, dossierpagina 24, voor zover inhoudende de verklaring van aangever [benadeelde] :
De raadsman van de verdachte heef vrijspraak van het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat van de verdachte niet kon worden verwacht dat hij zijn hond tegenhield, nu de verdachte en zijn hond zelf zijn aangevallen door aangever [benadeelde] . De verdachte heeft zelf verklaard dat hond [naam] een muilkorfband droeg ten tijde van het tenlastegelegde, waardoor zij enkel haar voortanden kon gebruiken.
Het middel en de toelichting erop
“niet voldoende zorg [heeft] gedragen voor het onschadelijk houden van deze hond”op de grond dat
“de hond op het moment van treffen met aangever niet voorzien was van een muilkorf en dat [de verdachte] mitsdien toen niet heeft voldaan aan de muilkorfverplichting”onbegrijpelijk is, althans dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed. Daartoe wordt aangevoerd dat sprake was van
“bijzondere omstandigheden”,als gevolg waarvan de verdachte
“niet kan worden verweten dat hij onvoldoende zorg heeft betracht”. Meer concreet is volgens de steller van het middel sprake van een (extreme) situatie waarbij niet alleen de verdachte
“maar ook de hond het doelwit is van geweldstoepassing”.Een omstandigheid waaronder de in het kader van artikel 425 aanhef en onder 2° Sr te betrachten zorg tot het onschadelijk houden van de hond, zoals ik de toelichting begrijp, niet van de verdachte kon worden gevergd, noch dat hij bij het betrachten van die zorg op een dergelijke situatie had hoeven anticiperen. [1]
Korte algemene beschouwingen voorafgaand aan de beoordeling van het middel
Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft:
maken. Denk hierbij voor wat betreft honden aan een muilkorf of het stevig aanlijnen. Situatie 2 gedurende (en eventueel na) een incident dient de verdachte ervoor zorg te dragen maatregelen te treffen om het dier onschadelijk te
houden.Aandacht verdient dat zich onvoorziene omstandigheden kunnen voordoen die de verdachte niet zijn toe te rekenen. Dat disculpeert een verdachte niet direct van zijn of haar zorgplicht, omdat van de verdachte in dergelijke gevallen wel mag worden verwacht dat zijn aangewende zorg ‘redelijkerwijs voldoende’ is. [9]
De beoordeling van het middel
“voor zover er al op enig moment sprake zou zijn geweest van een muilband (c.q. muilkorf)” “deze op het moment van het treffen óf niet meer om de bek van het dier aanwezig was óf niet voldeed”.
“die hem in staat stellen te voldoen aan de zorgplicht als bedoeld in artikel 425 onder 2° Sr”.
“zowel in de zin dat het om de bek blijft zitten, of juist ook bij een treffen en bovendien geen ruimte laat voor bijten”.
maken,laat staan te
houden.
Het namens de benadeelde partij voorgestelde middel
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
€ 189,90 aan kosten kleding;
€ 2.381,58 aan kosten mondzorg Brabant;
€ 1.150,00 aan kosten tatoeages;
€ 2.185,00 aan smartengeld.
Een nadere omschrijving van het middel
dat “een vergoeding voor smartengeld op zijn plaats is alleen al omdat er in ieder geval een veroordeling ligt voor het toegebrachte letsel via de hond”en dat de
“vraag omtrent een mogelijk deel eigen schuld aan de mishandeling (feit 1)”daar niet aan afdoet. Volgens de steller van het middel had het hof ook ten aanzien van deze post gebruik moeten maken van de mogelijkheid om de schade op grond van artikel 6:97 BW te schatten.
De bespreking van het middel
“het vaststellen van de immateriële schade van de benadeelde partij niet voorbij kan worden gegaan aan de rol die de benadeelde partij mogelijk zelf in het geheel heeft gespeeld”, nu niet is komen vast te staan
“wie de agressor van het gevecht tussen de benadeelde partij en de verdachte is geweest”. Nu rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid van een zekere mate van medeschuld van de benadeelde partij, is het oordeel dat ook deze post een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, mede gelet op hetgeen ter onderbouwing aan de vordering naar voren is gebracht, niet-onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. [14]