Conclusie
1.Overzicht
sprongcassatie. De belanghebbende stelt één middel voor, dat
drie klachtenomvat: de Rechtbank heeft ten onrechte (a) geoordeeld dat grammaticale interpretatie van art. 4(4)(a) Wet BvR ‘duidelijk en helder’ is, (b) geoordeeld dat art. 4 Wet BvR, met name lid 4(a), niet teleologisch uitgelegd hoeft te worden en (c) belanghebbendes verwijzing naar de betekenis van de term ‘al dan niet tezamen’ in andere onderdelen van art. 4 Wet BvR veronachtzaamd.
verweerad (a) en (b) dat voor de rechter de tekst van de wet het uitgangspunt is (grammaticale interpretatie) en dat alleen als die tekst vragen onbeantwoord laat, andere interpretatiemethoden aangewezen zijn. Zijns inziens volgt overigens niet alleen uit de wet zelf, maar ook uit de bedoeling van de wetgever en het systeem van de wet dat voor de toepassing van de consolidatie alleen rekening kan worden gehouden met belangen van een natuurlijk persoon als die persoon een eigen belang heeft in de te beoordelen rechtspersoon. Ad (c) verwijst de Staatssecretaris naar bijlage K bij het verweerschrift van de Inspecteur bij de Rechtbank ten betoge dat de term ‘al dan niet tezamen’ in andere onderdelen van art. 4 Wet BvR een andere betekenis kan hebben vanwege de plaatsing van die term in díe andere onderdelen.
met wie‘tezamen’ die natuurlijke persoon dat belang kan houden, maar het uitgangspunt is dat die natuurlijke persoon enig belang ‘heeft’. C en D hebben geen belang in OG 2, 3 of 4. A en B zijn de enige belanghouders in alle drie. Weliswaar kan de (tweede) term ‘tezamen met’ in art. 4(4)(a) Wet BvR mathematisch worden uitgelegd als (C + D = nul) + (A + B = 100) = 100, want nul plus honderd is rekenkundig ‘tezamen’ honderd. Taalkundig betekent ‘tezamen’ echter ‘gezamenlijk’, ‘gemeenschappelijk’, ‘met een ander’, zodat voor consolidatie vereist is dat C en D zelf enig belang in de OG BVs hebben. Ook de term ‘heeft’ in art. 4(4)(a) Wet BvR, die op C en D als onderwerp van de volzin slaat, wijst mijns inziens op de eis van
enigbelang in de OG BVs bij C en D. Men kan iets dat er niet is, niet ‘hebben’, laat staan met een ander. De rechtbank heeft daarom mijns inziens terecht geoordeeld dat art. 4(4)(a) Wet BvR ondanks zijn onleesbaarheid uiteindelijk grammaticaal duidelijk is. C en D moeten - al dan niet met A en B - een nagenoeg volledig belang ‘hebben’ in de OG BVs. Ik acht klacht (a) daarom ongegrond. Ik meen dat de klachten (b) en (c) daardoor evenmin grond hebben, maar ga er volledigheidshalve op in.
2.De feiten en het geding bij de rechtbank
3.Het geding in (sprong)cassatie
drie klachtenomvat: de Rechtbank heeft ten onrechte (a) grammaticale interpretatie van art. 4(4)(a) Wet BvR duidelijk en helder geacht; (b) geoordeeld dat bij de toepassing van art. 4 Wet BvR, met name lid (4)(a), een teleologische interpretatie geen verdere behandeling behoeft; (c) de betekenis van dezelfde term ‘’al dan niet tezamen’’ in andere onderdelen van art. 4 Wet BvR genegeerd. De belanghebbende heeft haar beroepschrift bij de rechtbank bij haar cassatieberoepschrift gevoegd en zij verwijst in cassatie meer malen naar haar beroepschrift bij de rechtbank.
verweerad (a) en (b) dat de tekst van de wet het uitgangspunt is voor de rechter (grammaticale interpretatie) en dat hij alleen als die tekst vragen onbeantwoord laat, andere interpretatiemethoden zal moeten gebruiken. De Staatssecretaris meent overigens dat niet alleen uit de wet zelf, maar ook uit de bedoeling van de wetgever en het systeem van de wet volgt dat bij de consolidatie ex art. 4(4) Wet BvR alleen rekening kan worden gehouden met belangen van een natuurlijk persoon als die persoon een eigen belang heeft in de te beoordelen rechtspersoon. Dat strookt ook met het vroegere aanmerkelijk-belangregime in de inkomstenbelasting. Ad (c) verwijst de Staatssecretaris naar bijlage K bij het verweerschrift van de Inspecteur bij de Rechtbank ten betoge dat het gebruik van de term ‘al dan niet tezamen’ in andere onderdelen van art. 4 Wet BvR een andere betekenis kan hebben vanwege de andere plaatsing van die term in die verschillende onderdelen. Hij wijst er als voorbeeld op dat de familie-opsomming in art 4(6) en 4(7)(c) Wet BvR is gescheiden door het woord ‘of’ en dat de term ‘al dan niet tezamen’ aldaar ná de opsomming van familieleden komt.
4.De consolidatieregeling en haar achtergrond
dubbeldekkerconstructieis een bijzondere variant van de oppompconstructie, waarbij de wijze van waardering van de aandeelbezittingen mede een rol speelt. Een moedermaatschappij heeft een dochtermaatschappij, waarin de onroerende zaken zijn ondergebracht. De waarde in het economische verkeer van de deelneming is lager dan de waarde van de bij de dochter ondergebrachte onroerende zaken, wanneer de onroerende zaken bij de dochter met vreemd vermogen zijn gefinancierd. In de meest eenvoudige vorm wordt die financiering verzorgd door de moeder, die dan een vordering op haar dochter heeft. Er kunnen echter ook enkele andere voor het bestaan van de vennootschap niet ter zake doende bezittingen op de actiefzijde van de balans van de moeder staan.
stapelconstructieen als constructie met de
parachute-BV.
5.Literatuur en feitenrechtspraak
Literatuur
WPNR2023/7400 [11] (ik laat voetnoten weg):
al dan niet tezamenmet zijn echtgenoot of zijn bloed- en aanverwanten in de rechte linie, een geheel of nagenoeg geheel belang heeft in de rechtspersoon”.
rechtstreeksbelang in de werkmaatschappij: [19]
6.Grammaticale uitleg (klacht (a))
met wie‘tezamen’ die natuurlijke persoon dat belang kan houden, maar het uitgangspunt is dat de natuurlijke persoon zelf enig belang ‘heeft’.
7.Teleologische uitleg (klacht (b))
nemo auditur propriam turpitudinem allegans. Als het in casu om een ontgaansconstructie zou gaan, en consolidatie juist tot ontgaan zou leiden, zou teleologisch juist niet geconsolideerd moeten worden.