ECLI:NL:PHR:2025:1169

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
24/00846
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door geven van kopstoot met onduidelijke bewijsvoering voor voorwaardelijk opzet

In deze zaak heeft het gerechtshof Den Haag op 8 maart 2024 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 9 juni 2022 bevestigd, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, voor poging tot zware mishandeling. De verdachte, geboren in 2001, heeft in cassatie één middel voorgesteld, waarin hij aanvoert dat het bewezenverklaarde opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet uit de bewijsmiddelen kan volgen. De zaak betreft een incident op 10 november 2021, waarbij de verdachte de aangever meermalen in het gezicht heeft geslagen en een kopstoot heeft gegeven. De bewijsvoering steunt op verklaringen van de aangever, medische informatie en camerabeelden. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte door het geven van een kopstoot bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Echter, de conclusie van de procureur-generaal is dat de enkele omstandigheid van het uitdelen van een kopstoot niet voldoende is voor het oordeel dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel. De conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/00846
Zitting4 november 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 8 maart 2024 [1] het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 9 juni 2022 bevestigd, waarbij de verdachte wegens subsidiair "poging tot zware mishandeling" is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.
1.2
Namens de verdachte heeft M.J. Lamers, advocaat in Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel bevat de klacht dat het bewezenverklaarde opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet uit de bewijsmiddelen kan volgen, althans dat de bewezenverklaring onbegrijpelijk en/of ontoereikend is gemotiveerd.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 10 november 2021 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] meermalen in het gezicht heeft geslagen en die [slachtoffer] een kopstoot heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
2.3
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van de politie, eenheid Rotterdam, nummer PL1700-2021351103-3, pagina's 4 t/m 6 inclusief bijlage bij het proces-verbaal met nummer PL1700-2021351103, inhoudende als
verklaring van aangever [slachtoffer]:
Pleegdatum/tijd: 10 november 2021. Ik doe aangifte van mishandeling. Ik zit op school in [plaats] . (...) Ik zag dat er vervolgens twee jongens de trap opliepen en naar ons toekwamen. (...) De andere man kende ik niet. Hij zag er als volgt uit: licht getint, ong. 25 a 30 jaar, ong. 1.80 centimeter lang, kort zwart haar, bril, zwarte pufferjas met capuchon, zwarte broek en zwarte sneakers. (...) Vervolgens kreeg ik van de man een paar platte handen in het gezicht. Ik voelde de harde klappen op mijn wang. (...) Toen pakte diezelfde man mij weer bij mijn jas met zijn beide armen en gaf hij mij een kopstoot in het gezicht. Ik voelde hierdoor een harde klap tegen mijn neus en werd hierdoor erg duizelig.
2. Een geschrift bevattende
medische informatiebetreffende [slachtoffer] van 17 december 2021, opgemaakt door de forensisch arts [specialist] , inhoudende:
Objectieve bevindingen: op 10 november werd betrokkene op de SEH gezien. (...) Bij beeldvormend onderzoek aanwijzingen voor een neusbreuk met scheefstand naar rechts. Op 15/11 werd de neusbreuk bevestigd en door de KNO-arts rechtgezet. Geschatte genezingsduur: ten minste 6 weken. Kans op blijvende scheefstand neus, mogelijk operatief ingrijpen na 18e levensjaar.
3. Het proces-verbaal van de politie, eenheid Rotterdam, nummer PL1700-2021351103-7, pagina’s 12 t/m 15 inclusief bijlage bij het proces-verbaal met nummer PL1700-2021351103, inhoudende als
relaas van [verbalisant 1]:
Naar aanleiding van het strafbare feit zijn op 10 november 2021 bij de school de beelden gevorderd. (...) Ik zag dat rechtsboven in het beeld een datum en een tijd waren vermeld. Ik zag dat de datum 10 november 2021 was. (...) Dader: man, Noord-Afrikaans uiterlijk, ongeveer 25 jaar oud, kort zwart haar, snorretje en klein sikje, draagt bril met gekleurde glazen, draagt een donkere broek, donker gewatteerde jack en zwarte schoenen. Deze persoon zal dader worden genoemd. (...) Dader en persoon 1 komen naar buiten. Dader heeft met zijn rechterhand een jongen bij zijn nek vast. Signalement van deze jongen: ongeveer 14-15 jaar oud, zwart haar, draagt een zwarte trui met witte opdruk, zwarte broek en een zwart kort jack. Ik zal deze jongen verder als slachtoffer 1 benoemen. (...) Dader slaat meerdere malen slachtoffer 1 met een vlakke hand in het gelaat. (...) Dader pakt slachtoffer 1 met zijn linkerhand vast bij de achterzijde van zijn nek. Het hoofd van dader 1 gaat kort naar achter en gelijk naar voren in de richting van het gezicht van slachtoffer 1. (...) Dader loopt naar slachtoffer 1, spreekt hem aan en geeft hem met zijn linkerhand een klap in zijn gelaat.
4. Het proces-verbaal van de politie, eenheid Rotterdam, nummer PL1700-2021351103-31, pagina 24 bij het proces-verbaal met nummer PL1700-2021351103, inhoudende als
relaas van [verbalisant 2]:
Ik keek de camerabeelden van de mishandeling gepleegd op 10 november 2021 in [plaats] uit. (...) Dit aanvullend proces-verbaal moet specifiek gaan over het gedeelte waar de kopstoot wordt uitgedeeld door de [verdachte] . (...) Slachtoffer 1 is ook wel bekend bij ons als [slachtoffer] . (...) De verdachte pakt slachtoffer 1 met zijn linkerhand vast bij de achterzijde van zijn nek. Het hoofd van de verdachte gaat kort naar achter en gelijk naar voren in de richting van het gezicht van slachtoffer 1. Slachtoffer 1 beweegt zijn hoofd daarna in een snelle beweging naar achter waarna hij naar achter stapt. De verdachte neemt een stap in de richting van slachtoffer 1 waarna hij met zijn linkerhand slachtoffer 1 in het gezicht slaat.
5. Het proces-verbaal van de politie, eenheid Rotterdam, nummer PL1700-2021351103-20, pagina’s 49 t/m 54 bij het proces-verbaal met nummer PL1700-2021351103, inhoudende als
verklaring van [verdachte]:
Ik ben op eigen initiatief met mijn domme kop naar mijn broertje zijn school gegaan. (...) Ik heb toen een klap uitgedeeld aan allebei de jongens. (...) Ik heb jullie gezegd dat ik klappen heb gegeven. (...) Ik sloeg met open handen.”
2.4
Het hof heeft het vonnis van de politierechter integraal bevestigd. De politierechter heeft in zijn vonnis met betrekking tot de bewezenverklaring overwogen:
“Op grond van de hiervoor weergegeven inhoud van de wettige bewijsmiddelen, opleverende de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze zoals hierna is vermeld.
Hierbij is tevens in aanmerking genomen dat de politierechter - evenals de officier van justitie - van oordeel is dat de verdachte door het geven van een kopstoot aan aangever bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.”
2.5
Het middel klaagt dat uit de bewijsvoering enkel kan volgen dat de verdachte een kopstoot heeft gegeven, zonder dat daaruit kan volgen op welke wijze de kopstoot is gegeven en onder welke omstandigheden dat is gedaan, zodat voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet uit de bewijsvoering kan volgen. Daarmee zou het oordeel dat met het geven van een kopstoot bewust de aanmerkelijke kans op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting, althans niet begrijpelijk zijn waardoor de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
2.6
Ik stel voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is wanneer de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, dat wil zeggen: een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. De vraag of sprake is van een aanmerkelijke kans dient te worden benaderd vanuit het perspectief van een criteriumfiguur. Dit komt erop neer dat de vraag moet worden gesteld of een objectieve derde (de criteriumfiguur) wetende wat de verdachte weet en ziende wat de verdachte ziet, de kans op het intreden van het voorziene gevolg in zou schatten als een reële mogelijkheid. [2] Voor de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo’n kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. In dat verband kunnen de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. [3]
2.7
De vraag of het uitdelen van een kopstoot een poging tot zware mishandeling oplevert, heeft in cassatie eerder gespeeld. In een arrest van 22 maart 2011 overwoog de Hoge Raad dat de enkele door het hof in aanmerking genomen omstandigheid dat de kopstoot (op de neus van het slachtoffer) door de verdachte met kracht is gegeven en kennelijk zo hard was dat het slachtoffer ten gevolge van die kopstoot achterover viel, onvoldoende grond vormt voor het oordeel dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. [4] De Hoge Raad overwoog in een (iets later) arrest van 22 november 2011 dat de door het hof in aanmerking genomen omstandigheid dat de kopstoot door de verdachte met kracht is gegeven en kennelijk zo hard was dat het slachtoffer daardoor een bloedende wond op zijn neus (die moest worden gehecht) heeft opgelopen en door die stoot onderuit is gegaan, onvoldoende grond vormt voor het oordeel dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. [5]
2.8
Uit deze rechtspraak van de Hoge Raad volgt aldus dat de enkele omstandigheid dat een harde (krachtige) kopstoot is uitgedeeld, niet voldoende is voor het oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel. Daarvoor dienen nadere vaststellingen te worden gedaan, bijvoorbeeld over de omstandigheden waaronder de kopstoot is gegeven of de hoedanigheid van de dader. [6]
2.9
Uit de bewijsvoering in de voorliggende zaak volgt dat de verdachte met zijn vlakke hand een aantal keer in het gezicht van het slachtoffer slaat. Vervolgens pakt de verdachte met zijn hand het slachtoffer aan de achterzijde van zijn nek en beweegt hij zijn hoofd naar achter en vervolgens naar voren in de richting van het gezicht van het slachtoffer. Hierna geeft de verdachte het slachtoffer opnieuw een klap in het gezicht. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte door het geven van een kopstoot bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Nu het uitdelen van een kopstoot op zichzelf onvoldoende grond vormt voor het oordeel dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen, klaagt het middel daarover terecht.
2.1
Het middel slaagt.

3.Slotsom

3.1
Het middel slaagt.
3.2
Ambtshalve heb ik geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
3.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Parketnummer: 22-001841-22.
2.Vgl. R. ter Haar en M. Hornman, Poging middels voorwaardelijk opzet: Dient er in concreto sprake te zijn geweest van een aanmerkelijke kans?,
3.Vgl. HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049,
4.HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2715, r.o. 2.4.
5.HR 22 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT6368, r.o. 2.5.
6.Vgl. in verband met het geven van een vuistslag in het gezicht: HR 27 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:453,