Conclusie
Infrastructure as a Serviceof IaaS-diensten in de vorm van het faciliteren van een
Virtual Private Cloudof VPC). Er is een geschil ontstaan over door Interconnect gesteld meerverbruik door Acknowledge na wijziging van de overeenkomst. Volgens Acknowledge zijn partijen een vaste prijs overeengekomen voor het gebruik van in totaal 7.446 GB RAM (werkgeheugen) in één of beide datacenters van Interconnect en is geen sprake van meerverbruik. Volgens Interconnect geldt de overeengekomen prijs voor 2.229 GB RAM direct te gebruiken en 1.494 GB RAM reserve werkgeheugen in haar ene datacenter en 3.723 GB RAM te gebruiken als uitwijkcapaciteit bij calamiteiten in het andere datacenter. Volgens die uitleg heeft Acknowledge meer dan het overeengekomen werkgeheugen gebruikt. Dat is de uitleg die het hof volgt na een poging tot tegenbewijslevering van Acknowledge – in afwijking van de rechtbank, die de uitleg van Acknowledge heeft gevolgd.
powered on) heeft gebruikt en welke prijs zij daarvoor contractueel zou hebben gerekend en hebben mogen rekenen, als Acknowledge dat zou hebben aangevraagd op de overeengekomen manier. Bij eindarrest is Acknowledge vervolgens veroordeeld tot een schadevergoeding wegens wanprestatie van € 494.462,39, vermeerderd met 1,5% rente per maand en met buitengerechtelijke incassokosten van € 63.654,54.
bij uitval van één van beide datacenters, de VPC hier vrijwel geen hinder van ondervindt” [3] . In deze overeenkomst staat verder onder meer:
1. Management Summary
3.Business Case
Opties(Custom)” en “
Aanvraag/Overeenkomst”. In het vakje “
Opties” staat:
Optie/Uitbreiding
Aanvullende opmerkingen en/of actiecodes” staat:
Onderteken deze overeenkomst en retourneer uw aanvraag” staat onder meer:
Overeenkomst tussen partijen
shared single-siteovereenkomst waarover geen onduidelijkheden bestonden. Daarna werd op 17 mei 2014 een
shared multi-siteovereenkomst gesloten. Naar het oordeel van het hof was hier sprake van een vervangende overeenkomst. (…) Het hof gaat er daarom vanuit dat de overeenkomst van 17 mei 2014 per 1 juli 2014 in werking trad en dat zij de eerdere overeenkomst van 15 maart 2013 verving als ook dat deze overeenkomst van 17 mei 2014 de inhoud van de dienstverlening en de voorwaarden waaronder die per 1 juli zou plaatsenvinden, weergeeft. Tussen partijen is dit ook niet echt in geschil.
dedicated multi-site.Tussen partijen staat vast dat het gebruikte formulier het document is, waarmee Acknowledge doorgaans een aanvraag van extra werkgeheugen bij Interconnect moest doen. Naar het oordeel van het hof is met de ondertekening van het formulier geen nieuwe, vervangende overeenkomst gesloten, maar was sprake van een aanvulling op de bestaande overeenkomst van 17 mei 2014. (…) De overeenkomst tussen partijen bleef ook zien op
multi-site, daar bestaat (uiteindelijk) geen verschil van mening over en is door Acknowledge tijdens het pleidooi desgevraagd bevestigd.
dedicatedin dit verband. Acknowledge heeft steeds gesteld – kort samengevat – dat een vaste prijs was overeengekomen voor het door haar in te zetten werkgeheugen, en dat die vaste prijs dus ook gold voor de 7446 GB RAM die Acknowledge uiteindelijk gebruikte. Daarom mocht Interconnect geen meerprijs in rekening brengen (en hoefde Acknowledge geen meerprijs te betalen en heeft Interconnect ten onrechte haar dienstverlening aan Acknowledge opgeschort). Interconnect stelt daarentegen dat de prijs die overeengekomen was gold voor 2229 GB RAM direct te gebruiken, 1494 GB RAM als reserve werkgeheugen – opvraagbaar door Acknowledge volgens de overeengekomen procedure – in het ene datacenter, en 3723 GB RAM back up in het andere datacenter.
dedicated– door Acknowledge te gebruiken en daarnaast werd speciaal –
dedicated– voor haar 1494 GB RAM in reserve gehouden. Deze beide hoeveelheden werkgeheugen konden niet door een andere klant van Interconnect gebruikt worden –
dedicated–.
powered on, en de reserve hoeveelheid werd – zolang deze niet gebruikt werd – aangeduid als
powered off.
powered offGB RAM.
dedicated multi-site“arrangement” (en stelt Interconnect in staat om de gegarandeerde beschikbaarheid van 99,95% af te geven). Het hof verwijst in dit verband naar het contractdocument van mei 2016, waar bijna bovenaan vermeld staat “
Optie/uitbreiding” en in de regel eronder de bedoelde 1494 GB RAM wordt genoemd met de aanduiding
Powered-Off Multi-Site. Daar weer achter staat “
(reservering)”.
powered onGB RAM. Als (gedeeltes van) die gereserveerde 1494 GB RAM daadwerkelijk zouden worden ingezet door Acknowledge, verschoten ze naar het oordeel van het hof als het ware van kleur.
Uw data wordt real-time tussen beide datacenters gesynchroniseerd. Bij uitval van de omgeving op de primaire locatie vindt er een automatische failover plaats waardoor uw servers binnen enkele minuten worden opgestart in het secundaire datacenter.”). Zie verder rov. 3.1.6.;
Hierbij (..) het voorstel voor het migreren van jullie Multi-Site VPC van cluster 1 naar cluster 2. Cluster 2 wordt voor jullie Dedicated gemaakt (..). Omdat jullie momenteel niet de volledige hoeveelheid RAM nodig hebben dien je het RAM dat nog niet nodig is Powered-Off te nemen. Als jullie een uitbreiding in geheugen nodig hebben dan kun je dit via de reguliere weg aanvragen en zullen wij dit toevoegen. Deze hoeveelheid zal dan op het Powered-Off gedeelte in mindering worden gebracht en op het Powered-On gedeelte bijgeteld worden. (..)”;
Wij stellen voor de staffels voor (..) RAM aan te passen op basis van jullie huidige volumes: (..)
aanmaken/uitbreiden”). Mede gelet op wat in de aanvullende overeenkomst van mei 2016 is bepaald over de mogelijkheid (“
optie”) van uitbreiding van het GB RAM-werkgeheugen en de daarbij gebruikte bewoordingen, bezien ook in het licht van wat de Toelichting Virtual Private Cloud in dat verband vermeldt, acht het hof niet geloofwaardig en niet aannemelijk dat Acknowledge niet duidelijk is geweest wat met betrekking tot de cloud-diensten met Interconnect was overeengekomen, en welke voorwaarden en beperkingen daarbij van toepassing waren.
dedicated” in de op 18 mei 2016 gesloten aanvulling van de overeenkomst dient te worden verstaan dat in één van de twee datacenters van Interconnect in totaal 3.723 GB RAM aan alleen Acknowledge ter beschikking zou staan voor direct gebruik, waarvan 2.229 GB RAM werkgeheugen door Acknowledge al werd gebruikt en 1.494 GB RAM werkgeheugen in reserve werd gehouden (waarop zij via de gebruikelijke weg van het optieformulier aanspraak kon maken) als ook dat er daarnaast 3.723 GB RAM louter als uitwijkcapaciteit beschikbaar was in het andere datacenter voor het geval zich met betrekking tot de voor Acknowledge beschikbare capaciteit in het eerste datacenter een calamiteit zou voordoen.”
Tussenconclusie
Schade
Inleidende overwegingen
De bewijslevering met betrekking tot de omvang van het meerverbruik van het werkgeheugen
volume”) werkgeheugen aan de orde als ook dat daarbij gestaffelde prijzen gelden. Gelet op het voorgaande passeert het hof het beroep van Acknowledge op het gestelde gemiddelde werkgeheugenverbruik van 1.005 GB RAM als zijnde bepalend voor het bedrag dat zij maandelijks aan Interconnect dient te betalen voor werkgeheugenverbruik.
dedicatedomgeving, achteraf bezien, wellicht anders had willen inrichten anderzijds. Ook de betekenis in dit verband van het door haar genoemde voorstel in januari 2019, onder verwijzing naar productie 22 bij conclusie van antwoord, is ontoereikend toegelicht.
dedicatedmulti-cluster omgeving en daarbij aan haar zogenoemde
affinity ruleswaren toegekend met de daarbij behorende vrijheden voor Acknowledge, technische beperkingen of begrenzingen te installeren. Die beperkingen of begrenzingen zouden ervoor hebben gezorgd dat Acknowledge niet ongemerkt, zonder dat zij dat zelf doorhad, meer werkgeheugen verbruikte dan de 2.229 GB werkgeheugen die aanvankelijk voor haar beschikbaar was gemaakt en waarvoor zij ook na mei 2016 nog geruime tijd is gefactureerd. In dit verband beroep[t] Acknowledge zich voorts nog op onder meer de aard en inhoud van de opdracht, haar belang bij kostenbesparingen, de waarde van de opdracht, de relatieve deskundigheid van Interconnect als opdrachtnemer ten opzichte van die van Acknowledge, de verplichting van Interconnect als opdrachtnemer tot het afleggen van rekening en verantwoording en op Interconnect rustende informatie- en waarschuwingsplichten. Het hof oordeelt hierover als volgt.
3.Bespreking van het cassatiemiddel
Inleiding
dedicated multi-site‘arrangement’ en tegen oordelen in TA II en het EA waarin dit oordeel is ‘herhaald’ [25] . Het onderdeel is uitgewerkt in vier subonderdelen.
Haviltex-maatstaf, één van de modaliteiten waar de feitenrechter voor kan kiezen in zo’n geval [27] . In TA II is geoordeeld dat Acknowledge er niet in is geslaagd dat tegenbewijs te leveren, waarna een definitief uitlegoordeel is gegeven. Dat definitieve uitlegoordeel is in hoge mate feitelijk van aard en zeer uitvoerig gemotiveerd (zie hiervoor in 2.14). De mogelijkheden om het definitieve uitlegoordeel in cassatie aan te tasten zijn dan ook beperkt [28] . Het onderdeel lijkt vooral te zijn gericht tegen (een onderdeel van) het voorshandse uitlegoordeel in rov. 3.7.4 TA I, dat is herhaald in rov. 6.1 onder f en rov. 6.4 TA II. Dat is problematisch, omdat tegen voorshandse oordelen in cassatie niet met vrucht kan worden opgekomen [29] . De klachten behoeven dus slechts bespreking voor zover gericht tegen het definitieve uitlegoordeel in TA II (zoals weer herhaald in het EA). Het onderdeel bestrijdt verder slechts één aspect van dat uitlegoordeel, namelijk het deel dat betrekking heeft op de uitwijkcapaciteit van 3.723 GB RAM voor eventuele calamiteiten.
resourcesin beide datacenters actief mocht gebruiken, althans dat zij daar gerechtvaardigd op mocht vertrouwen. Het hof heeft daarmee ofwel art. 24 Rv miskend, dan wel zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd, omdat Acknowledge’s betoog tot een ander oordeel over de uitleg van de aangepaste VPC-overeenkomst had kunnen leiden: niet zonder meer inzichtelijk is volgens de klacht hoe de zinsnede ‘in het andere datacenter wordt alleen capaciteit in back-up gehouden voor calamiteiten’ (hofoordeel) te verenigen is met ‘op grond van de Toelichting VPC mocht Acknowledge de capaciteit van beide datacenters gebruiken’. Acknowledge’s betoog maakt volgens de klacht in het bijzonder ook dat het oordeel in rov. 6.8.12 TA II dat het recht om op beide locaties actief te ‘draaien’ louter een eigen interpretatie van Acknowledge is, in het licht van het desbetreffende betoog van Acknowledge, niet zonder meer begrijpelijk is.
mogelijkis om in beide datacenters actief te draaien, daaruit zou volgen dat Acknowledge (er gerechtvaardigd op zou mogen vertrouwen dat zij) de haar toegekende
resourcesin beide datacenters ook contractueel actief
mochtgebruiken. Maar dat volgt helemaal niet uit deze toelichting, dat maakt Acknowledge daarvan; het hof kenschetst dit in rov. 6.8.3 en 6.8.12 TA II terecht als een louter eigen interpretatie van Acknowledge. Van miskenning van art. 24 Rv is geen sprake. In rov. 3.7.5 TA I heeft het hof onder (i) een eigen uitleg gegeven aan deze toelichting als mede-dragend element van zijn voorshandse uitlegoordeel van de overeenkomst, onder verwijzing naar rov. 3.1.6, waarin 5.1 t/m 5.1.2 van de toelichting VPC integraal is weergegeven. “In het bijzonder” aan art. 5.1.2 ontleent het hof steun voor bedoelde uitleg. Vervolgens heeft Acknowledge in haar memorie na enquête tegen dit oordeel in rov. 3.7.5 TA I ingebracht dat de toelichting VPC niet meer van toepassing was op de huidige situatie en, als de toelichting VPC al van toepassing zou zijn, (onder meer) weer een beroep gedaan op art. 5.1 toelichting VPC [31] . Het hof heeft dit betoog van Acknowledge, “zoals het hof haar stellingen begrijpt”, weergegeven in rov. 6.7.3 TA II (in cassatie onbestreden). Dat betoog komt er volgens het hof op neer dat de 2.229 GB RAM in het ene datacenter werd uitgebreid met 1.494 GB RAM reserve, zodat daar 3.723 GB RAM ter beschikking was, en voor beide servers in totaal 7.446 GB RAM. De shared omgeving werd (gedeeltelijk) gewijzigd naar een dedicated omgeving speciaal voor Acknowledge, zodat volgens Acknowledge “actief op beide datacenters (Eindhoven en ’s-Hertogenbosch) kon worden “gedraaid”, dus in totaal voor 7.446 GB RAM”. Dit betoog van Acknowledge verwerpt het hof, uitgebreid gemotiveerd, in de daarop volgende overwegingen van TA II (rov. 6.7.4 t/m 6.11.2). In art. 5.1 toelichting VPC staat wel dat in beide datacenters actief kon worden ‘gedraaid’,
maar niet voor in totaal 7.446 GB RAM. Dat laatste is ook wat het hof in rov. 6.8.12 TA II heeft bedoeld met de eigen interpretatie van Acknowledge [32] . Voor het uitlegoordeel van het hof is niet relevant of in een of beide datacenters actief kon worden ‘gedraaid’, maar dat het ging om in totaal 3.723 GB RAM actief gebruik en dus niet 7.446 GB RAM [33] . Van schending van art. 24 Rv is dus geen sprake en het definitieve uitlegoordeel van het hof is ook alleszins voldoende begrijpelijk gemotiveerd – mede in aanmerking nemend de vooropstelling hiervoor in 3.3.
dedicated clusteren dus niet relevant is voor de door de aangepaste VPC-overeenkomst beheerste situatie. De klacht is dat wanneer het hof dit betoog niet bij zijn oordeelsvorming heeft betrokken, art. 24 Rv is geschonden en als het hof dat wel heeft gedaan, sprake is van ontoereikende motivering.
subonderdeel 2.3refereert Acknowledge aan haar memorie na enquête 46 [43] . De klacht is dat het hof ook in TA II niet (kenbaar) op dit betoog respondeert, ten eerste onder van overeenkomstige toepassing verklaring van de klachten van subonderdeel 1.1. Daar komt bij dat die omissie maakt dat het oordeel dat Acknowledge niet in haar tegenbewijslevering is geslaagd ontoereikend is gemotiveerd, omdat dit betoog tot een ander uitlegoordeel had kunnen leiden, waarna een letterlijke herhaling van zetten volgt uit het einde van subonderdeel 1.1.
subonderdeel 4.1heeft Acknowledge betoogd dat Interconnect haar informatie- en zorgplicht heeft geschonden door niet in te grijpen en Acknowledge niet te wijzen op het toegenomen gebruik en de daarbij volgens Interconnect behorende financiële consequenties [44] . Als het hof hier oordeelt dat het feit dat Acknowledge wist van de gebruiksuitbreidingen, zonder meer meebrengt dat Interconnect haar informatie- en zorgplicht niet heeft geschonden, is sprake van een onjuiste rechtsopvatting. Althans vormt de vaststelling dat Acknowledge wist van haar gebruiksuitbreidingen geen toereikende motivering van de verwerping van het betoog van Acknowledge dat sprake is van schending van een informatie- en zorgplicht door Interconnect hier. Dat Acknowledge wetenschap heeft van haar gebruiksuitbreidingen, doet er niet aan af dat Interconnect ter zake een informatie- en zorgplicht heeft, in ieder geval met betrekking tot de financiële consequenties.
zonder meermet zich brengt dat Interconnect haar informatie- en zorgplicht (art. 7:403 en 7:401 BW) niet heeft geschonden, valt in rov. 9.10.2-9.10.3 EA niet te lezen. Het hof heeft in rov. 9.10.2 EA, laatste zin, geoordeeld dat Acknowledge hier niet aan haar stelplicht heeft voldaan en dat oordeel wordt in cassatie niet bestreden. Het hof geeft in rov. 9.10.2 EA gedetailleerd het verweer van Interconnect weer tegen het beroep van Acknowledge op schending van Interconnects zorgplicht van art. 7:401 BW (zorg van een goed opdrachtnemer). Gelet op deze gemotiveerde betwisting van Interconnect mocht volgens het hof van Acknowledge worden verwacht dat zij aan de hand van concrete feiten en omstandigheden zou hebben toegelicht dat en waarom zij er desalniettemin toch geen weet van had dat zij meer werkgeheugen ‘powered on’ verbruikte dan de contractueel overeengekomen 2.229 GB. Door dat na te laten heeft zij niet aan haar stelplicht voldaan, aldus het hof. Ook de motiveringsklacht ketst daar op af. Zeker nu het hof dat nog nader met redenen omkleedt in rov. 9.10.3 EA, terugkomend op de al eerder in het arrest besproken e-mailcorrespondentie tussen partijen uit februari/maart 2016 en augustus/september 2016. Daaruit heeft Acknowledge volgens het hof begrepen dat RAM-gebruik boven de 2.229 GB tot hogere kosten zou gaan leiden, waarvoor Interconnect ook een concrete prijs heeft voorgesteld, waarover partijen nader in gesprek zijn gegaan. Ook stelt het hof vast dat Acknowledge zelf in staat was haar RAM-gebruik te monitoren en dat ook gedaan moet hebben. Bovendien bleek uit de e-mailcorrespondentie tussen partijen in februari/maart 2018 dat ook Acknowledge toen meerverbruik constateerde en dat de RAM-uitbreidingen door Acknowledge zelf, op een eigen afdeling, actief werden doorgevoerd, zodat Acknowledge daarvan op de hoogte was. Dat in die constellatie geen ruimte wordt gezien voor honorering van het betoog dat Interconnect hier haar zorgplicht jegens Acknowledge heeft geschonden, is meer dan begrijpelijk. De motiveringsklacht is tevergeefs voorgesteld.
toegepast, waarmee het beroep op art. 6:235 BW van Interconnect zou zijn verworpen, zoals Acknowledge bij repliek 6.2 aanvoert, kan ik niet volgen. In rov. 9.4.9 EA staat alleen dat het hof het aldaar bedoelde betoog van Acknowledge tegen toepassing van het rentebeding uit de algemene voorwaarden zo heeft begrepen, dat Acknowledge kennelijk óók een beroep heeft gedaan op art. 6:233 sub b BW (AV niet ontvangen) en dat het hof dát passeert, omdat uit verschillende stukken met dwingende bewijskracht blijkt dat Acknowledge de algemene voorwaarden van Interconnect heeft ontvangen en geaccepteerd. Het hof had dit betoog van Acknowledge ook kunnen passeren op grond van het onweersproken beroep van Interconnect op art. 6:235 BW (grote onderneming komt geen beroep toe op onredelijk bezwarendheid ex art. 6:233 sub a BW), maar door dat niet te doen is dit beroep volgens mij niet
verworpenin rov. 9.4.9 EA, zoals Acknowledge ingang wil doen vinden. Die rov. 9.4.9 EA laat onverlet dat het hof niet, ook niet op de voet van art. 25 Rv, gehouden was de bestrijding door Acknowledge van de toepassing van het rentebeding uit de algemene voorwaarden in de sleutel te plaatsen van onredelijke bezwarendheid in de zin van art. 6:233 sub a BW, zoals wordt geklaagd, omdat Interconnect in hoger beroep onbetwist heeft aangevoerd dat Acknowledge daar geen beroep op kan doen gelet op art. 6:235 BW. Daar komt nog bij dat uit de vindplaatsen bij antwoord waarop de klacht zich beroept, blijkt dat de stellingen van Acknowledge uitsluitend in de sleutel staan van art. 6:248 lid 2 BW, en niet (ook) in die van art. 6:233 onder a BW. Het primaire beroep op art. 6:233 sub a BW is dus van de baan hier en dan resteert alleen het subsidiaire beroep op art. 6:248 lid 2 BW.
daaromde gevorderde rente van 1,5% per maand wordt toegewezen, is daarmee gebrekkig en subonderdeel 5.1 is gegrond. De volgende subonderdelen ontberen feitelijke grondslag. In het bestreden oordeel valt niet te lezen dat het hof het beroep op art. 6:248 lid 2 BW heeft verworpen (subonderdeel 5.2) – het is gewoon niet behandeld. Dat zou zijn geoordeeld dat Acknowledge in dat kader onvoldoende heeft gesteld (subonderdeel 5.3), valt daarin ook niet te lezen.
wettelijkesysteem alleen voor vergoeding in aanmerking komen als zij aan de dubbele redelijkheidstoets voldoen (stelling e.), maakt niet dat een incasso-vordering ten belope van 15% van de hoofdsom op grond van een incassokostenbeding uit van toepassing zijnde algemene voorwaarden tussen professionele partijen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is; daar is meer voor nodig, zoals het hof terecht heeft verlangd hier. Aan stelling f. komt dan gelet op het voorgaande geen zelfstandige betekenis toe; ook daarvoor heeft het hof terecht meer van Acknowledge verlangd, voordat een onaanvaardbaarheidsoordeel kan worden uitgesproken.
discretionairebevoegdheid tot ambtshalve matiging van incassokosten. Dat brengt niet mee dat het hof zou moeten motiveren waarom het in dit geval daarvan geen gebruik heeft gemaakt. De klacht ziet er verder aan voorbij dat het hof in rov. 9.11 EA wel een voldoende kenbare reactie heeft gegeven op de in het in subonderdeel 6.1 bedoelde betoog van Acknowledge. Dat wordt in het licht van de discretionaire bevoegdheid van art. 242 Rv niet anders.
kunnen en mogen berekenen.In mijn optiek zijn voor dat ‘kunnen en mogen’ twee nadere aspecten van belang hier. Dat is in de eerste plaats (i) dat rov. 6.11.14 TA II benadrukt dat “(b)ij die prijsberekening (…) rekening (dient) te worden gehouden met
alle omstandigheden van het geval, waarbij het hof denkt aan overeengekomen prijzen, onderhandelingsaftrek, lagere prijzen bij hogere afname, enz.” (mijn cursivering, A-G). Het hof geeft nog als voorbeeld dat de niet bestreden stelling van Acknowledge dat zij het grootste deel van het beheer van Interconnect had overgenomen, zodat geen volledige beheerskosten meer verschuldigd waren, een aspect is dat van invloed is of zou moeten zijn op de prijs per gebruikte GB RAM. Te denken valt bijvoorbeeld ook aan, zo voeg ik hier zelf aan toe, hoe het zit met licentievergoedingen die Interconnect dient te voldoen op grond van haar VMware licentie-verhouding; punt a. uit de klacht van subonderdeel 7.2; ik kom daar nog op terug bij de bespreking van subonderdeel 7.2. In de tweede plaats (ii) kan rov. 6.14.4 TA II niet los worden gezien van de formulering van het probandum uit de daar direct op volgende rov. 6.15.1 onder b) TA II: het gaat erom dat Interconnect bewijst “wat de prijs is, die zij contractueel zou hebben gerekend en mogen rekenen voor het door Acknowledge actief/powered on gebruikte werkgeheugen – boven de hiervoor genoemde 2.229 GB RAM -, als Acknowledge die had aangevraagd op de overeengekomen manier (en niet zonder aanvraag als overeengekomen was gaan gebruiken).” Dit stelsel in onderling verband begrepen, voldoet naar ik meen aan de rechtens juist ingevulde maatstaf S = H – W. Ik licht dat toe.
gaandragen omwille van software compliance” (mijn onderstreping, A-G). Het hof heeft kennelijk aangenomen dat Interconnect ook in scenario W die licentieafdrachten nog moet (
gaan) doen, zodat die in de rechtens relevante vergelijking nodig voor begroting van de schade geen rol spelen. Immers, is dan de kennelijke gedachtegang: als er een onder-opgave is geweest van sub-licentieneemster Acknowledge in dit geval, moet hoofdlicentieneemster Interconnect vervolgens na correctie daarvan bij VMware nadere opgave doen en alsnog licentievergoedingen
gaanafdragen conform het werkelijke ‘powered on’ RAM gebruik door Acknowledge. Daar stuiten de klachten van subonderdeel 7.2 naar ik meen op af. Mocht deze lezing niet gevolgd worden, dan treft de klacht wel doel.