ECLI:NL:PHR:2025:1259

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
16 november 2025
Zaaknummer
23/03141
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor bedreiging en mishandeling met focus op bewijsvoering en procesorde

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1976, veroordeeld door het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 juli 2023 voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en mishandeling, met een gevangenisstraf van dertig dagen, waarvan twaalf dagen voorwaardelijk. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat E.E.W.J. Maessen, die twee middelen van cassatie heeft voorgesteld. Het eerste middel betreft de weigering van het hof om door de raadsman overgelegde stukken aan het dossier toe te voegen, wat volgens de verdediging in strijd is met de beginselen van een behoorlijke procesorde. De advocaat-generaal heeft zich verzet tegen de voeging van deze stukken, omdat de relevantie ervan zou ontbreken. Het hof heeft uiteindelijk besloten om enkele stukken toe te voegen, maar niet de USB-stick met aanvullende informatie, wat de verdediging als een schending van de procesorde beschouwt.

Het tweede middel richt zich tegen de bewijsmotivering en de verwerping van het verweer dat de verklaringen van twee minderjarige slachtoffers ondeugdelijk tot stand zijn gekomen. De verdediging stelt dat de verhoren van de minderjarigen niet deugdelijke waarborgen hadden, omdat zij zonder toestemming van hun moeder naar het politiebureau waren gebracht en niet bijgestaan door een vertrouwenspersoon. De verdediging vraagt om uitsluiting van deze verklaringen als bewijs, omdat de wijze van verhoor onrechtmatig zou zijn geweest. De Hoge Raad concludeert dat de middelen falen en dat er geen grond is voor vernietiging van de bestreden uitspraak. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 23/03141

Zitting18 november 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte

Inleiding

1. De verdachte is bij arrest van 28 juli 2023 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch (parketnr. 20-002060-20) wegens onder 1 “
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd” en onder 2 “
mishandeling, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig dagen, waarvan twaalf dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. E.E.W.J. Maessen, advocaat in Maastricht, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.

Het eerste middel

3. Het middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft geweigerd om door de raadsman aan het hof overgelegde stukken te voegen in het dossier.

De relevante delen van de processtukken

4. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 juli 2023 houdt in:
“De voorzitter deelt mede dat het hof zojuist van de strafgriffie te horen heeft gekregen dat er enkele stukken per post zijn ingekomen.
[…]
De voorzitter deelt mede dat de zojuist bij de griffie binnengekomen stukken enkele producties bevat alsmede een usb-stick.
De raadsman geeft te kennen dat hij op 7 juli 2023 ter griffie een vijftal producties heeft overgelegd alsmede een usb-stick.
De voorzitter deelt daarop mede dat het hof niet beschikt over die stukken.
De raadsman geeft te kennen dat zich bij de stukken bevinden een mailbericht van de Belgische advocaat van de verdachte d.d. 13 mei 2020, een brief van de politie Roermond d.d. 26 mei 2929[DA: Ik vermoed dat ‘2020’ bedoeld is],
een diagnoseverklaring van zijn cliënt, een diagnoseverklaring van het nichtje van cliënt alsmede een PGB-zorgovereenkomst en een geluidsfragment welk fragment als productie 15 heeft te gelden.
De advocaat-generaal geeft te kennen wel een pakket te hebben ontvangen, maar niet een usb-stick.
De raadsman geeft te kennen dat de stukken inclusief de usb-sticks naar het parket zijn gezonden.
De voorzitter deelt mede dat deze stukken tamelijk laat aan het hof zijn aangeleverd. De voorzitter vraagt de advocaat-generaal en de raadsman om hun standpunten met betrekking tot de stukken.
De advocaat-generaal geeft te kennen zich te verzetten tegen het voegen van de stukken, nu de relevantie daarvan ontbreekt.
De raadsman geeft te kennen dat hij de stukken gevoegd wenst te zien nu dit de zaak kleurt, mede gelet op de terechtzitting van 22 november 2022. Tevens geeft de raadsman te kennen dat de door het hof vandaag ontvangen stukken relevant zijn, nu deze stukken nodig zijn ter nadere toelichting omdat deze stukken aangeven hoe zaken verlopen zijn.
De verdachte verklaart:
De stukken zijn door mijn raadsman ingeleverd. Als ik het verhaal nu zou verstellen[DA: vertellen]
, verklaart u mij voor gek. De stukken die zijn overgelegd en toegezonden onderbouwen mijn verhaal.
De advocaat-generaal geeft te kennen:
De stukken waarvan voeging wordt verzocht hebben geen betrekking op de verbalisant die in deze zaak een rol heeft gespeeld. Overigens kunnen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] - welke vandaag als getuige zijn verschenen - een verklaring afleggen.
Het hof onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting voor beraad.
Het onderbroken onderzoek ter terechtzitting wordt - na beraad - hervat.
De voorzitter deelt als beslissing van het hof mede dat producties 10 tot en met 14 en 16 en 17 in dossier zullen worden gevoegd, nu dit stukken zijn die relevant zijn voor de beantwoording van een van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (conform artikel 414 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering).
De voorzitter deelt mede dat de procesdeelnemers niet overvallen dienen te worden door stukken. Hetgeen reeds volgt uit de beginselen van een behoorlijke procesorde. Als beslissing van het hof deelt de voorzitter tevens mede dat de usb-sticks (productie 15 en 18) niet zal[DA: zullen]
worden gevoegd in het dossier, nu de advocaat-generaal dit stuk niet heeft gehad en de beveiliging van het hof het thans niet toelaat om van de inhoud van de usb-stick kennis te nemen. De voorzitter deelt mede dat de belangenafweging van de beginselen van een behoorlijke procesorde thans meebrengt dat het stuk niet dient te worden gevoegd.
De voorzitter geeft te kennen dat de verdachte datgene naar voren kan brengen wat hij relevant acht voor deze zaak.”
5. Volgens het proces-verbaal van diezelfde terechtzitting (p. 12) heeft de raadsman aldaar een pleitnota voorgedragen en aan het hof overgelegd. Deze houdt in:

“1. Niet-ontvankelijkheid OM

De verdediging stelt zich op het standpunt dat het OM niet meer kan worden ontvangen in haar mogelijkheden tot strafrechtelijke vervolging van cliënt. Er is sprake van een veelheid aan schendingen van de rechten van cliënt en er is gehandeld in strijd met de onschuldpresumptie. Cliënt is hierdoor de kans op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM onthouden.
Dit standpunt zal thans nader worden toegelicht op basis van een overzicht en toelichting op deze schendingen. (…).
Reden aanhouding?
Daarnaast kan uit het dossier niet, althans volstrekt onvoldoende, worden afgeleid wat nu de reden voor Politie zou zijn om cliënt na een kort gesprekje met zijn zus direct aan te houden. Er was immers geen enkel letsel waarneembaar en cliënt stond ook gewoon open voor een gesprek met Politie. Politie heeft op 30 augustus 2020 geen letsel of anderszins kunnen waarnemen bij zijn zus en nichtjes. Dit wordt bevestigd door Politie zelf (zie PV). Voor zover er al sprake zou van onduidelijkheid over een mogelijk incident had Politie cliënt ter plekke toch ook gewoon vragen kunnen stellen of hem kunnen verzoeken om hiervoor vrijwillig mee te gaan naar het bureau. In beide gevallen had cliënt gewoon meegewerkt. Deze kans werd cliënt niet eens geboden. Nadat Politie bij cliënt had aangebeld werd hij direct aangehouden, aangezien men er vanuit ging dat hij schuldig was. Hieruit blijkt te meer de strijd met de onschuldpresumptie.
Voorgeschiedenis werkwijze Politie Roermond jegens cliënt
Cliënt weet wel waarom Politie te Roermond hem niet de voornoemde kans niet heeft geboden. Binnen de eenheid Roermond zijn er meerdere agenten die bevooroordeeld zijn ten opzichte van cliënt. Dit Wordt geïllustreerd met 4 voorbeelden.
2. Het toegezonden geluidsfragment van verbalisant [verbalisant 3] (productie 15). Dit betreft een fragment dat uit 2 delen bestaat. Enerzijds is er sprake van fragment waarin cliënt wordt tegengeworpen dat hij een valse aangifte zou hebben gedaan. Deze beschuldiging zou afkomstig zijn op basis van informatie die kennelijk intern binnen Politie Roermond over cliënt wordt verteld.
Het tweede deel van het fragment ziet op een gesprek dat heeft plaatsgevonden op het kantoor van Politie nadat cliënt een klacht heeft ingediend over het handelen van [verbalisant 3] . In dit gesprek geeft de verbalisant haar excuses over de wijze waarop zij cliënt heeft benaderd. Voorts deelt zij mede hoe en op welke wijze Politie te Roermond omgaat met informatie over cliënt, alsmede dat dit aldaar kennelijk de normale gang van zaken is. Zij is eigenlijk van mening dat dit niet zo hoort.
3. Het toegezonden geluidsfragment van verbalisant [verbalisant 4] (productie 18). In dit geluidsfragment heeft cliënt op het Politiebureau een onderhoud met wijkagent [verbalisant 4] over een feest dat cliënt in de evenementenlocatie ECI in Roermond wil organiseren. Politie gaat er hierbij kennelijk vanuit dat zodra cliënt er als organisator bij betrokken is er problemen zullen ontstaan. Cliënt wordt nog voordat het evenement plaatsvindt op een uiterst negatieve wijze de wijkagent benaderd, zulks terwijl cliënt, net zoals zijn bezoekers nimmer voor problemen gezorgd hebben. (…).
Uit deze voorbeelden volgt duidelijk hoe enkele leden van de basiseenheid Roermond over cliënt denken en hoe er vervolgens wordt gehandeld. In dat kader maakt het eigenlijk al niet meer uit of cliënt iets strafbaars heeft gedaan of niet; cliënt moet worden aangehouden en vervolgd, ongeacht of hier bewijs voor is of niet en ongeacht de vraag of er alternatieven voorhanden zijn of niet.

De toelichting op het middel

6. De steller van het middel brengt naar voren dat zonder nadere motivering niet valt in te zien waarom de beoogde voeging van stukken strijdt met beginselen van een behoorlijke procesorde. De raadsman heeft de stukken namelijk tijdig overgelegd. Het enkele feit dat de advocaat-generaal niet over de stukken beschikte, kan geen doorslaggevend argument zijn voor afwijzing van het verzoek. Het belang bij cassatie houdt in dat de verdachte op de terechtzitting heeft opgemerkt dat de stukken zijn verhaal onderbouwen en dat de raadsman naar voren heeft gebracht dat de stukken “
aangeven hoe zaken verlopen zijn”. Daarnaast wordt opgemerkt dat door de afwijzing van de voeging van stukken niet precies vaststaat wat de daarop opgeslagen informatie behelst. Daarom kan niet op voorhand worden vastgesteld dat deze informatie geheel irrelevant zou zijn.

Het beoordelingskader

7. De verdachte is op grond van artikel 414 lid 1, tweede volzin, Sv bevoegd vóór of bij de behandeling van een zaak in hoger beroep nieuwe bescheiden of stukken van overtuiging over te leggen. De uitoefening van die bevoegdheid kan in voorkomende gevallen door de rechter worden getoetst aan eisen die voortvloeien uit de beginselen van een behoorlijke procesorde. Een algemene regel daarover valt niet te geven. Van geval tot geval zal dus moeten worden beoordeeld of aan die eisen is voldaan. Daarbij komt onder meer betekenis toe aan de (belastende dan wel ontlastende) aard van de over te leggen bescheiden of stukken en, als het gaat om belastende bescheiden of stukken, aan de (al dan niet complexe) aard van de te berechten zaak en het stadium waarin de procedure zich bevindt. Als de rechter van oordeel is dat de beginselen van een goede procesorde zich ertegen verzetten dat nieuwe bescheiden of stukken van overtuiging worden overgelegd en dat die overlegging daarom niet kan worden toegestaan, zal de rechter deze beslissing moeten motiveren. [1]

De beoordeling van het middel

8. In deze zaak heeft de raadsman een stuk (een USB-stick) [2] willen overleggen. Door te overwegen dat de USB-stick niet in het dossier zal worden gevoegd heeft het hof duidelijk gemaakt dat het de raadsman niet werd toegestaan gebruik te maken van de in artikel 414 lid 1, tweede volzin, omschreven bevoegdheid om stukken over te leggen. Deze beslissing motiveerde het hof met de overwegingen dat “
de procesdeelnemers niet overvallen dienen te worden door stukken. Hetgeen reeds volgt uit de beginselen van een behoorlijke procesorde” en “
de advocaat-generaal dit stuk niet heeft gehad en de beveiliging van het hof het thans niet toelaat om van de inhoud van de usb-stick kennis te nemen
.
9. Ik acht dit geen toereikende motivering van het oordeel dat de beginselen van een behoorlijke procesorde zich verzetten tegen de gebruikmaking van de bevoegdheid om stukken in het geding te brengen. De raadsman heeft ter terechtzitting namelijk opgemerkt dat hij de USB-stick al op 7 juli 2023 (een week voor de terechtzitting) op de griffie van het hof had overgelegd en dat de USB-stick naar het parket was gezonden. Dat de beveiliging van het hof het niet (meer) toeliet van de inhoud van de USB-stick kennis te nemen en de advocaat-generaal de USB-stick niet tot zijn beschikking had is, indien de opmerkingen van de raadsman juist zijn, niet te wijten aan de raadsman of de verdachte.
10. Doordat het hof de juistheid van deze opmerkingen in het midden heeft gelaten, is het middel terecht voorgesteld. De volgende vraag is of dat tot cassatie moet leiden. Daarvoor is bepalend of voldoende duidelijk is welke betekenis het stuk kan hebben voor het beantwoorden van de vragen van artikel 348 en 350 Sv. Als dat onvoldoende duidelijk is, dient dit in de cassatieschriftuur te worden toegelicht, omdat anders niet valt in te zien welk rechtens te respecteren belang de verdachte heeft bij cassatie en bij het – na terugwijzing – alsnog in het geding voegen van het stuk. [3]
11. Blijkens de pleitnota heeft de raadsman aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, onder meer omdat zou zijn gehandeld in strijd met de onschuldpresumptie. Met de USB-stick wenste de raadsman aan te tonen dat agenten van de politie-eenheid Roermond bevooroordeeld zijn ten opzichte van de verdachte. De USB-stick bevat audio-opnames van twee contactmomenten van de verdachte met de politie. De raadsman legt echter geen verband tussen deze contactmomenten en een inbreuk op de onschuldpresumptie in (het voorbereidend onderzoek van) de
onderhavigestrafzaak. Dat hij hiermee wilde onderbouwen dat de verdachte werd aangehouden omdat “
men er vanuit ging dat hij schuldig was”, volstaat niet. [4] Het is daarom niet voldoende duidelijk welke betekenis de inhoud van de USB-stick zou kunnen hebben voor het gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer en dus voor het beantwoorden van vragen van artikel 348 en 350 Sv door het hof. De toelichting op het middel geeft daarop ook geen antwoord.
12. Het middel faalt.

Het tweede middel

13. Het middel keert zich tegen de bewijsmotivering en tegen de verwerping van het verweer dat de verklaringen van twee slachtoffers op ondeugdelijke wijze tot stand zijn gekomen.

De relevante delen van de processtukken

14. De bewezenverklaringen houden in dat de verdachte:
“op 30 augustus 2020 te Roermond [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "ik vermoord jullie". “Als je buiten komt dan ga je eraan" en " [slachtoffer 2] je gaat dood".
[…]
op 30 augustus 2020 te Roermond [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 1] meermalen te slaan en aan haar benen te trekken
- die [slachtoffer 2] aan de haren te trekken en
- die [slachtoffer 3] met kracht te duwen.”
15. In de cassatieschriftuur is de volgende passage uit de eerdergenoemde pleitnota geciteerd:
“ [slachtoffer 2] (nichtje)
Tijdens het getuigenverhoor bij de RC geeft [slachtoffer 2] toe dat haar aangifte d.d. 30 augustus 2022 ook niet geheel naar waarheid was, alsmede dat zij het gevoel had dat Politie haar woorden, zoals psychische mishandeling, in de mond had gelegd. In tegenstelling tot hetgeen uit haar aangifte lijkt te volgen, stelt [slachtoffer 2] ook dat cliënt haar niet heeft aangeraakt, [slachtoffer 2] geeft aan dat zij slechts dacht [dat] cliënt aan haar haren had getrokken, maar dit bleek achteraf niet het geval te zijn. Dit zou ook niet mogelijk zijn, aangezien zus [slachtoffer 2] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] achter haar zat en cliënt haar niet zou kunnen bereiken.
[slachtoffer 2] gaf verder aan dat de opnames van het verhoor meermaals stop werden gezet. Tijdens deze onderbrekingen zou de verbalisant hebben gezegd welke woorden of zinnen [slachtoffer 2] beter kon gebruiken in verband met de aangifte. Uit de verklaring van nichtje [slachtoffer 2] volgt eveneens dat een medewerkster van een instantie eer haar en haar zusje had meegenomen naar het politiebureau zonder dat zij voorafgaand wisten waar zij naartoe gingen (en waarom). Ook de zus van cliënt, [slachtoffer 2] , heeft aangegeven dat zij niet beter wist dan dat haar kinderen werden meegenomen ter afleiding van de brand. [slachtoffer 2] wist als moeder zijnde niet dat haar kinderen werden meegenomen naar het politiebureau. Hier had zij geen toestemming voor verleend. Hier werden de nichtjes van cliënt verhoord door politie, waaruit de aangiften jegens cliënt volgden. [slachtoffer 2] en haar zusje deden derhalve niet op eigen initiatief aangifte, zulks terwijl het procesdossier deze indruk wel lijkt te wekken.
Dezerzijds wordt benadrukt dat [slachtoffer 2] heeft verklaard dat het verhoor werd opgenomen, alsmede het bandje tussentijds werd stopgezet. Deze audio-opnames zijn kennelijk niet toegevoegd aan het procesdossier. Verder merk ik op dat zowel [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] ten tijde van dit verhoor nog minderjarig waren en dat zij niet werden bijgestaan door hun moeder en/of een vertrouwenspersoon. Hierbij merk ik tevens op dat [slachtoffer 2] door haar bijzondere problematiek, ADHD (...), alsmede het niet voorhanden hebben van haar medicatie, ook nog als bijzonder kwetsbaar betiteld mag worden. Onder deze omstandigheden had [slachtoffer 2] nimmer gehoord mogen worden, danwel had zij nimmer alleen gehoord mogen worden. Dit maakt de schending van de positie van haar alleen maar groter. (…).
Bewijsuitsluiting
Uit het vorenstaande volgt dat de verhoren van de minderjarigen op 30 augustus 2020 niet, althans volstrekt onvoldoende van deugdelijke waarborgen waren voorzien. De minderjarigen waren immers zonder medeweten en/of toestemming van hun moeder naar het politiebureau gebracht. De verhoren vonden vervolgens plaats zonder de aanwezigheid van hun moeder en/of een vertrouwenspersoon, alsmede werd[en] deze verhoren auditief opgenomen (zonder dat deze opnames vervolgens zijn toegevoegd aan het procesdossier). Aanvullend werd het verhoor ook nog regelmatig onderbroken om de tekst te kunnen aanpassen, waarbij de aangevers naar eigen zeggen woorden in de mond werden gelegd. Zij gebruiken ineens woorden die zij niet eens kenden. Dit alles samen maakt dat deze verhoren op een dermate onrechtmatige wijze hebben plaatsgevonden dat hetgeen hierover in de PV’s is opgenomen integraal van de bewijslevering dient te worden uitgesloten.
Conclusie
Samenvattend neemt de verdediging het standpunt in dat de PV’s van aangifte van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het bewijs dienen te worden uitgesloten, alsmede de verklaringen van zus [slachtoffer 2] en nichtje [slachtoffer 2] zodanig afwijken van haar aangifte dat de juistheid van het proces-verbaal van aangifte d.d. 30 augustus 2020 thans niet langer vaststaat, respectievelijk kan er uit deze PV’s geen overtuigende bewijs worden afgeleid. Hierdoor kan niet langer meer worden volgehouden dat hetgeen in eerste aanleg door de Politierechter nog als bewezen werd verklaard (feit 1 en feit 2) in dit stadium nog immer als overtuigend bewijs voor een bedreiging en/of mishandeling kan worden beschouwd.”

De toelichting op het middel

16. In de toelichting op het middel wordt uiteengezet dat de raadsman niet slechts heeft aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] onbetrouwbaar zijn, maar ook dat de wijze van totstandkoming van hun verklaringen ondeugdelijk is. Daarmee bekritiseerde de raadsman de gebruikte onderzoeksmethode. Op dergelijke bewijsverweren moest de rechter al gemotiveerd responderen voordat artikel 359 lid 2, tweede volzin, Sv daartoe verplichtte. Dat betekent dat voor het bedoelde verweer ook nu nog een lichte stelplicht geldt. Aangezien het hof heeft nagelaten te reageren, is de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd, aldus de steller van het middel.

De bespreking van het middel

17. Vóór de wijziging van artikel 359 lid 2 Sv op 1 januari 2005 was de rechter in principe niet verplicht te reageren op bewijsverweren. Op die regel golden een aantal jurisprudentiële uitzonderingen voor bepaalde categorieën van bewijsverweren. [5] Zo kon een responsieplicht bestaan voor betwistingen van de deugdelijkheid (in de zin van validiteit) van de door een deskundige gebruikte onderzoeksmethode. Zo’n verweer wierp immers, zo begrijp ik deze (mogelijk deels verouderde) [6] rechtspraak, de vraag op of het materiaal kan worden gekwalificeerd als een wettig bewijsmiddel, te weten een ‘deskundigenverslag’, bedoeld in artikel 343 en artikel 344 lid 1 onder 4o Sv. [7] Op deze categorie van verweren heeft de steller van het middel kennelijk het oog. [8]
18. De klacht faalt omdat het betoog van de raadsman niet valt te classificeren als een verweer dat ziet op de deugdelijkheid (in de zin van validiteit) van de door een deskundige gebruikte onderzoeksmethode. Het gaat immers om het verhoor van minderjarige slachtoffers door
politieagenten, terwijl de kritiek ziet op de (wijze van)
uitvoeringvan het onderzoek, te weten de afwezigheid van de moeder hierbij en het nalaten de audiovisuele registratie van de verhoren in het procesdossier te voegen. Bij dit soort (en bij andere soorten) bewijsverweren moet de verdediging daarom (gewoon) voldoen aan de relatief zware stelplicht van artikel 359 lid 2, tweede volzin, Sv, wil het aangevoerde kunnen worden aangemerkt als ‘een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt’ waarop de rechter – indien hij daarvan afwijkt – dient te responderen.
19. Het middel faalt.

Slotsom

20. De middelen falen. De Hoge Raad kan de middelen afdoen met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
21. Ambtshalve merk ik op dat de termijn van afdoening binnen twee jaren na het instellen van het cassatieberoep op 11 augustus 2023 niet is gehaald. Vanwege de duur van de aan de verdachte opgelegde vrijheidsstraf (dertig dagen), meen ik dat met de enkele constatering van de overschrijding van de redelijke termijn kan worden volstaan.
22. Ambtshalve heb ik geen grond voor vernietiging van de bestreden uitspraak aangetroffen.
23. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie HR 27 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:978, r.o. 2.3, en eerder HR 16 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1451,
2.Als ik het goed begrijp gaat het om één USB-stick waarop meerdere audio-opnames staan.
3.Zie HR 15 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2592, r.o. 2.4, en de conclusie van AG Harteveld van 18 maart 2025, ECLI:NL:PHR:2025:120, onder 6 (HR: 81.1 RO).
4.Vgl. J.H.B. Bemelmans,
5.De onlangs overleden prof. A.C. ’t Hart gaf hiervan een lezenswaardige opsomming in zijn noot onder HR 30 maart 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1360,
6.Zie daarover bv. de conclusie van AG Knigge van 12 september 2006, ECLI:NL:PHR:2006:AX3862, onder 12.
7.Zie hierover in het algemeen: J.F. Nijboer,
8.De steller van het middel verwijst in de schriftuur immers naar HR 28 februari 1989, ECL1:NL:HR:1989:AC3483,