ECLI:NL:PHR:2025:1315

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
23/04662
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermindering van ontnemingsbedrag in cocaïneversnijdingslaboratoriumzaak met falende klachten over toerekening

In deze zaak is de betrokkene, geboren in 1967, door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld tot betaling van € 245.844,00 aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit een cocaïneversnijdingslaboratorium. De betrokkene heeft cassatie ingesteld, waarbij K.R. Verkaart als advocaat optreedt. De zaak heeft samenhang met drie andere zaken van medebetrokkene(n). De rechtbank heeft vastgesteld dat het laboratorium was ingericht in de woning van de betrokkene en zijn partner, en dat zij samen met hun zoon en andere medebetrokkene(n) betrokken waren bij de verwerking van cocaïne. Het hof heeft in zijn uitspraak de rolverdeling van de betrokkenen vastgesteld en het voordeel dat aan hen is toegerekend. De verdediging heeft geklaagd over de toerekening van het voordeel aan de betrokkene, maar het hof heeft geoordeeld dat de toerekening op basis van de rolverdeling in de organisatie voldoende onderbouwd is. Het hof heeft de conclusie getrokken dat de betrokkene, samen met de andere medeplegers, een gelijkwaardige rol heeft vervuld, terwijl de medebetrokkene met een kleinere rol als medeplichtige is aangemerkt. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot vermindering van het ontnemingsbedrag, maar verwerping van het beroep voor het overige. De redelijke termijn in cassatie is overschreden, wat ook leidt tot een vermindering van de betalingsverplichting.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/04662 P

Zitting2 december 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[betrokkene] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de betrokkene.

Inleiding

1. Aan de betrokkene is bij arrest van 23 november 2023 (parketnummer 20-001927-21 OWV) door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de verplichting opgelegd tot betaling aan de staat van een bedrag van € 245.844,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 23/04655 ( [medebetrokkene 1] ), 23/04656 ( [medebetrokkene 2] ) en 23/04788 ( [medebetrokkene 3] ). In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene. K.R. Verkaart, advocaat in Breda, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

De zaak kort geschetst

4. Zoals opgemerkt zijn er in cassatie vier samenhangende zaken aanhangig, te weten tegen de betrokkene, [medebetrokkene 1] , [medebetrokkene 2] en [medebetrokkene 3] . Zij zijn ook strafrechtelijk veroordeeld voor hun aandeel in een cocaïneversnijdingslaboratorium dat in februari 2020 werd aangetroffen in een woning te [geboorteplaats] . Bij vonnissen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 juli 2021 zijn de betrokkene, [medebetrokkene 1] en [medebetrokkene 3] veroordeeld wegens – kort gezegd – medeplegen van het bewerken en verwerken van cocaïne in de periode van 18 november 2019 tot en met 8 februari 2020, en is [medebetrokkene 2] veroordeeld voor de medeplichtigheid daaraan.
5. De rechtbank heeft vastgesteld dat het laboratorium was ingericht in de woning van de betrokkene en zijn partner [medebetrokkene 2] , waarin ook hun zoon [medebetrokkene 1] een rol vervulde. Uit camerabeelden en ander bewijsmateriaal is gebleken dat de betrokkene en [medebetrokkene 1] meermalen cocaïne de woning in en uit hebben gebracht, werkers hebben opgehaald en weggebracht, en aanwezig waren tijdens overdrachten. Daarnaast heeft [medebetrokkene 1] zich beziggehouden met de verpakking van cocaïne. [medebetrokkene 3] bezocht de woning vrijwel dagelijks om cocaïne te brengen of op te halen, terwijl [naam] [1] bijdroeg aan de verwerking, onder meer door het maken van blokken cocaïne. [medebetrokkene 2] woonde samen met de betrokkene in de woning en was daar gedurende de onderzoeksperiode veelvuldig aanwezig, ook op momenten dat overdrachten plaatsvonden of werkzaamheden in de versnijdingsruimte werden verricht.

Het middel

6. Het middel bevat een klacht over de toerekening aan de betrokkene van wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 245.844. Het middel richt zich in de kern tegen de door het hof gehanteerde verdeelsleutel en tegen de verwerping van een daarover ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, te weten dat het toerekenen van voordeel op basis van percentages slechts “
gokwerk” betreft.

De motivering van de toerekening

7. In het bestreden arrest heeft het hof over de toerekening als volgt overwogen:

Toerekening
Vervolgens is in de afzonderlijke ontnemingsrapportages gerelateerd dat alle aangehouden betrokkenen een aanzienlijk kleinere rol hebben gehad dan een onbekend gebleven betrokkene genaamd “ [bijnaam] ”. Hierdoor wordt er in deze rapportages vanuit gegaan dat de betrokkenen een vergoeding hebben ontvangen voor hun diensten. De hoogte van de vergoeding is vervolgens bepaald aan de hand van hun “rol” binnen de organisatie, welke kennis ze hierbij nodig hebben gehad en hoeveel risico ze hebben genomen. Dit is vervolgens ingevuld aan de hand van een zogenaamd “cokeboek” waarin de verschillende rollen worden onderscheiden en van een vergoeding worden voorzien. Gedurende de procedure in eerste aanleg is dit “cokeboek” door het openbaar ministerie niet ingebracht omdat het slechts is bedoeld voor intern gebruik. Reden waarom de rechtbank in de zaken van de betrokkenen, de ontnemingsvordering van het openbaar ministerie heeft afgewezen.
Nadat door het openbaar ministerie hoger beroep had ingesteld is het betreffende “cokeboek” (hof: “cokeboek, kennisdocument over het wassen van cocaïne, uitgave april 2011”) bij proces-verbaal van 6 juli 2022 alsnog aan het dossier toegevoegd.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het “cokeboek” niet bruikbaar is om het voordeel aan de diverse betrokkenen toe te rekenen. Volgens de verdediging gaat het “cokeboek” om cocaïnewasserijen terwijl het in deze zaak om een versnijdingslaboratorium gaat. Verder zou het om een oud, niet actueel, document gaan en is het geen op ambtseed opgemaakt proces-verbaal maar slechts een schriftelijk bescheid. Verder is niet duidelijk op welke strafzaken de bevindingen in het “cokeboek” zijn gebaseerd en of deze met de onderhavige zaak vergelijkbaar zijn. Gelet hierop is het “cokeboek” niet bruikbaar. Bij gebreke aan overige aanknopingspunten om tot een toerekening te komen en de omstandigheid dat betrokkene heeft ontkend iets te hebben verdiend, dient de ontnemingsvordering te worden afgewezen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Omtrent de toerekening van het voordeel stelt het hof het navolgende voorop.
Vooropgesteld moet worden dat de rechter, in het geval er verscheidene daders zijn, niet altijd de omvang van het voordeel van elk van die daders aanstonds zal kunnen vaststellen. Dan zal hij op basis van alle hem bekende omstandigheden van het geval, zoals de rol die de onderscheiden daders hebben gespeeld en het aantreffen van het voordeel bij een of meer van hen, moeten bepalen welk deel van het totale voordeel aan elk van hen moet worden toegerekend. Indien de omstandigheden van het geval onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een andere toerekening, kan dit ertoe leiden dat het voordeel pondspondsgewijze wordt toegerekend. Dat betekent niet dat de rechter, in het geval er verscheidene daders zijn, verplicht is tot een verdeling te komen en evenmin dat pondspondsgewijze toerekening, ingeval de rechter wel tot een verdeling komt, dan op zichzelf het uitgangspunt dient te vormen. De omstandigheden van het geval zijn in deze beslissend. Voor het antwoord op de vraag in hoeverre de rechter tot een nadere motivering van zijn oordeel is gehouden, komt bovendien gewicht toe aan de procesopstelling van de betrokkene
In het licht van deze vooropstelling overweegt het hof het navolgende.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat het “cokeboek” zoals dat door het openbaar ministerie in hoger beroep is ingebracht in het kader van de toerekening in deze zaak niet bruikbaar is. Het “cokeboek” is toegesneden op cocaïnewasserijen waarbij kort gezegd cocaïne middels bewerkingen wordt teruggewonnen uit een andere stof en niet op versnijdingslaboratoria. Verder blijkt uit het “cokeboek” dat het wassen van cocaïne veel ingewikkelder is dan het versnijden van cocaïne wat als een eenvoudige procedure wordt gezien. Daardoor is denkbaar dat de rolverdelingen en de daarbij behorende vergoedingen van een andere orde zijn dan bij laboratoria waarbij cocaïne wordt versneden zoals in de onderhavige zaak. Daar komt nog bij dat het “cokeboek” gedateerd (2011) is.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat er voldoende aanknopingspunten zijn om tot een wijze van toerekening te komen. Zo heeft de rechtbank in het onderliggende strafvonnis nauwkeurig de rol van betrokkenen bij het versnijdingslaboratorium beschreven. De rechtbank heeft het navolgende vastgesteld ten aanzien van de afzonderlijke rollen.
Rol [betrokkene] (p.5 onderliggend strafvonnis)|
De versnijdingsruimte is in de woning van [betrokkene] aangetroffen. Uit camerabeelden blijkt dat [betrokkene] meermalen cocaïne zijn woning in en uit heeft gebracht. Een aantal keren was hij thuis terwijl er een overdracht plaatsvond. Ook blijkt uit camerabeelden en het onderzoek naar de Vsmart telefoon van [naam] dat [betrokkene] werkers, waaronder [naam] heeft opgehaald en weggebracht.
Rol [medebetrokkene 1] (p. 5 en 6 onderliggend strafvonnis)
[medebetrokkene 1] heeft meermalen cocaïne de woning in- en uitgebracht en een aantal keren was hij thuis, terwijl er een overdracht plaatsvond. Verder is op camerabeelden te zien dat hij op 1 februari 2020 een ton de woning binnenbracht die gelijkend is op tonnen die in de versnijdingsruimte zijn aangetroffen. Daarnaast heeft hij werkers opgehaald en weggebracht. Uit de inhoud van chatgesprekken heeft de rechtbank afgeleid dat [medebetrokkene 1] zich onder meer heeft beziggehouden met het verpakken van cocaïneblokken en dat hij op de hoogte was van wanneer er werd gewerkt en welke spullen er werden gebracht en in de woning lagen.
Rol [medebetrokkene 3] (p.6 onderliggend strafvonnis)
[medebetrokkene 3] is bestuurder van de taxi geweest en is vanaf 18 november 2019 bijna dagelijks bij de woning aan de [a-straat 1] te [geboorteplaats] geweest om cocaïne te brengen of op te halen.
Rol [naam] (p. 6 onderliggend strafvonnis)
[naam] heeft verklaard dat hij op I en 8 februari 2020 blokken heeft gemaakt.
Verder blijkt uit het dossier ten aanzien van de rol van[medebetrokkene 2]het volgende.
[medebetrokkene 2] heeft met haar man [betrokkene] in de woning aan de [a-straat 1] gewoond. Dit wordt bevestigd door [medebetrokkene 1] die eveneens heeft verklaard dat zijn ouders op de [a-straat 1] wonen. Verder is uit camerabeelden gebleken dat zij in de periode van 17 december 2019 tot en met 8 februari 2020 tenminste 66 keer bij de woning aanwezig is. geweest. Verder was zij op meerdere momenten aanwezig als er een overdracht plaatsvond en er mensen - onder wie [naam] - in de versnijdingsruimte aan het werk waren.
De belangrijkste rol was blijkens de ontnemingsrapportage weggelegd voor “ [bijnaam] " waaromtrent verder niets bekend is geworden.
Oordeel hof
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat [betrokkene] , [medebetrokkene 1] , [medebetrokkene 3] en [naam] een gelijkwaardige rol hebben vervuld bij het versnijdingslaboratorium. Allen zijn ook door de strafrechter aangemerkt als medepleger bij het bewerken en verwerken van cocaïne. [medebetrokkene 2] heeft een andere, kleinere, rol vervuld. De strafrechter heeft haar ook niet als medepleger maar als medeplichtige aangemerkt.
Het hof komt op basis van ieders rol tot een verdeling waarbij aan de onbekend gebleven “ [bijnaam] ” van het voordeel 70% wordt toegerekend. Van het totale voordeel is dat dan een bedrag van (€ 3.687.665,- x 70%=) € 2.581.365,50. Het restant (€ 3.687.665 -/- € 2.581.365,50=) € 1.106.299,- (afgerond) is aan de overige 5 betrokkenen toegekomen waarbij het hof aan [medebetrokkene 2] 1/9 deel van dit bedrag zal toerekenen en aan de overige betrokken telkens 2/9 deel van voormeld bedrag.
Dit betekent dat aan [medebetrokkene 2] wordt toegerekend een bedrag van (1/9 x € 1.106.299=) € 122.922,- (afgerond) en aan de overige betrokkenen telkens een bedrag van (2/9 x € 1.106,299=) € 245.844,- (afgerond).
Het hof betrekt bij deze wijze van toerekening eveneens de procesopstelling van betrokkene dat hij op geen enkel moment heeft verklaard over zijn rol bij het laboratorium en het voordeel dat aan hem daarbij is toegekomen. De verklaring dat hij niets heeft verdiend, komt het hof hoogst onaannemelijk voor.
Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.”

Een nadere omschrijving van het middel

8. Geklaagd wordt dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom 30% van het totale voordeel wordt toegerekend aan de betrokkene en zijn medebetrokkenen, en vervolgens daarvan 2/9e deel aan de betrokkene.

De bespreking van het middel

9. Blijkens de onder 7 weergegeven motivering heeft het hof aansluiting gezocht bij de rolverdeling die de strafrechter omtrent de samenwerking van de betrokkenen bij het cocaïnelaboratorium heeft vastgesteld. Een groot deel van het voordeel (70%) rekent het hof toe aan de onbekend gebleven leider (‘ [bijnaam] ’) op de grond dat hij de belangrijkste rol in de organisatie vervulde, terwijl de overige betrokkenen slechts uitvoerende rollen hebben gehad. Wat betreft de resterende 30% van het voordeel heeft het hof vervolgens een onderscheid gemaakt tussen de medeplegers (de betrokkene, [medebetrokkene 1] , [medebetrokkene 3] en [naam] ) en de medeplichtige ( [medebetrokkene 2] ). De medeplegers hebben elk een gelijk deel toebedeeld gekregen (2/9), terwijl de medeplichtige een kleiner deel kreeg toebedeeld (1/9).
10. Daarmee heeft het hof de door de strafrechter vastgestelde rolverdeling m.i. op een navolgbare wijze vertaald naar een verdeelsleutel. Daarbij heeft het hof in aanmerking kunnen nemen dat de betrokkene geen enkele openheid van zaken heeft gegeven over zijn rol en inkomsten, terwijl zijn verklaring dat hij niets heeft verdiend door het hof op niet-onbegrijpelijke gronden als ongeloofwaardig wordt bestempeld. De gekozen verdeling is daarmee niet willekeurig of slechts “
gokwerk”, maar voldoende herleidbaar en consistent onderbouwd. [2] Als de verdediging ter zake al een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft ingenomen, [3] ligt (de reden voor) de verwerping daarvan in de motivering besloten.
11. Het middel faalt in al zijn onderdelen.

Ambtshalve opmerking over de redelijke termijn in cassatie

12. Namens de betrokkene is op 30 november 2023 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 7 maart 2025 bij de Hoge Raad binnengekomen. Daarmee is de inzendtermijn van acht maanden met ruim zeven maanden overschreden. Dit dient te leiden tot vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting van € 245.844,00.
13. Daarnaast merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep op 30 november 2023, als gevolg waarvan de redelijke (behandel)termijn in cassatie ook is overschreden.

Slotsom

14. Het middel faalt en kan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan.
15. Anders dan hetgeen ik onder 12 en 13 heb opgemerkt, heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
16. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover het betreft de hoogte van het ontnemingsbedrag, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.[naam] is in cassatie geen medebetrokkene.
2.Het hof heeft overduidelijk het beoordelingskader van HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG1667, tot uitgangspunt genomen. Zie ook HR 17 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1977, en HR 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:77.
3.Ter terechtzitting van het hof van 12 oktober 2023 heeft de verdediging blijkens het daarvan opgemaakte (ongedateerde) proces-verbaal op dit punt niet méér dan het volgende betoogd: “