Conclusie
futuresteps listed in your Letters will be carefully considered by the directors if and when any of these steps would become relevant, on the basis of the factual information then available and with due observance of their directors' duties. (...).’
Spoedeisendheid maatstaf beoordeling
statement of claimen deskundigenrapporten met gedetailleerde feitelijke uiteenzettingen en complexe analyses van de gestelde manipulatie en malversaties. Atlas heeft – eveneens op hoofdlijnen – gemotiveerd betwist dat bij Schur sprake was manipulatie van de boekhouding of andere malversaties, alsook dat zij daarvoor aansprakelijk zou zijn. Atlas heeft daarbij, op haar beurt, verwezen naar de door haar ingediende stukken in de DIS-arbitrage waaronder een even uitvoerige
statement of defenceen deskundigenrapporten. Atlas heeft onder meer een beroep gedaan op uitsluiting van aansprakelijkheid in de SPA voor schade als gevolg van schendingen van door Atlas gegeven garanties en vrijwaringen. In de DIS-arbitrage is nog geen oordeel gegeven over de feiten die aan de vorderingen van B&C ten grondslag liggen, en over de daartegen gevoerde verweren van Atlas. Dit kort geding, waarin partijen het omvangrijke en complexe debat dat zij over de gestelde manipulatie in de DIS-arbitrage voeren in essentie slechts hebben samengevat, en waarin voor bewijslevering geen plaats is, leent zich er niet voor op de uitkomst van die arbitrage vooruit te lopen. Het hof kan er daarom niet van uitgaan dat aannemelijk is dat B&C de vorderingen toekomt die zij stelt te hebben op Atlas.
3.Bespreking van het cassatiemiddel
onderdeel 1heeft het hof een onjuiste maatstaf gehanteerd bij de beoordeling of het verbod op dreigend paulianeus/onrechtmatig handelen toewijsbaar is (rov. 5.7). Onderdeel 1 vervolgt met klachten tegen het oordeel dat voorshands onduidelijk is of en zo ja tot welk bedrag Atlas aansprakelijk zou zijn voor de door B&C gevorderde schade in de DIS-arbitrage (rov. 5.13).
Onderdeel 2bevat klachten over dreiging van benadeling in de verhaalsmogelijkheden van B&C (rov. 5.14).
Onderdeel 3is gericht tegen de beoordeling van het spoedeisend belang.
Onderdeel 4bevat (deels) een veegklacht en een klacht tegen rov. 5.16.
tegen Atlas. Dit heeft de volgende implicaties voor de ontvankelijkheid van partijen. De Deurwaarder is niet-ontvankelijk, omdat hij alleen bij het hoger beroep was betrokken vanwege de informatievorderingen A-C. Deze zijn door het hof afgewezen (rov. 5.9) en dit wordt in cassatie niet bestreden (in gelijke zin s.t. Atlas c.s. 15). Daarnaast is B&C niet-ontvankelijk in haar cassatieberoep
tegen LGE, omdat ook de onbevoegdheidsverklaring van het hof met betrekking tot de vorderingen gericht tegen LSE (rov. 5.6) niet wordt bestreden, zodat LGE geen rol meer speelt in de cassatieprocedure [6] (zo ook s.t. Atlas c.s. 16).
vijf klachten(niet als zodanig genummerd).
eerste klachtvan onderdeel 1 (PI 31) is miskend dat voor toewijzing van het door B&C in kort geding gevorderde verbod (vordering D) in de gegeven omstandigheden
nietis vereist dat een oordeel moet worden gevormd over de aannemelijkheid van de vordering in de
arbitralebodemprocedure (de DIS-arbitrage) [7] , omdat in die arbitrage niet de vraag voorligt of Atlas c.s. onrechtmatig/paulianeus gehandeld hebben, zodat voor dit kort geding irrelevant is wat de uitkomst van die arbitrageprocedure is. Voor toewijzing is in de gegeven omstandigheden
slechtsvereist dat een concreet belang bestaat, in die zin dat er een reële dreiging is dat de handelingen die B&C verboden wil zien, zullen worden verricht (onder verwijzing naar HR 21 december 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3693, NJ 2002/17, m.n. T. Koopmans (
Kernwapens)). Voor zover het hof dit niet heeft miskend, schiet de motivering tekort, nu geen enkel inzicht is gegeven in de gedachtegang leidend tot de slotsom dat B&C geen concreet belang bij haar verbodsvordering heeft, omdat er geen reële dreiging bestaat dat de onrechtmatige en/of paulianeuze handelingen die zij verboden wil zien, verricht zullen worden.
niet-contractuele grondslag, af van het gestelde handelen in strijd met de SPA, hetgeen voorwerp is van de Duitse arbitrageprocedure. Dit blijkt verder ook uit rov. 5.10 e.v., waarin het hof nader onderzoekt in hoeverre het aannemelijk is dat het gevorderde verbod ten aanzien van dreigend paulianeus/onrechtmatig handelen (vordering D) zal worden toegewezen in een dergelijke bodemprocedure. Dat het hof de DIS-arbitrage en een bodemprocedure voor de Nederlandse rechter heeft onderscheiden, volgt ten slotte ook uit rov. 5.16. Daarin komt het hof tot de conclusie dat het niet gerechtvaardigd is om op de uitkomst
van een bodemprocedure,ende arbitrage tussen partijen, vooruit te lopen door het treffen van de gevorderde voorzieningen. Hier ketst de klacht al op af.
slechtsvereist dat een concreet belang bestaat, in die zin dat er een reële dreiging is dat de handelingen die B&C verboden wil zien, zullen worden verricht. Dat is van belang voor de vraag of B&C voldoende
belangheeft bij haar verbodsvordering volgens art. 3:303 BW en daarmee of haar verbodsvordering
ontvankelijkis [8] – en dat belang moet volgens art. 254 Rv ook nog eens spoedeisend zijn [9] . Naast voldoende (spoedeisend) belang moet het handelen waarvoor een verbod wordt gevorderd in kort geding daadwerkelijk onrechtmatig zijn jegens eiser [10] : er moet een rechtsplicht bestaan die wordt geschonden of waarvan schending dreigt [11] . In een kort geding als dit geldt dat de rechter in het algemeen zijn oordeel moet richten naar de waarschijnlijke uitkomst in een bodemzaak [12] . Dit betekent dat het hof dus moest beoordelen in hoeverre een verbod op het dreigend paulianeus/onrechtmatig handelen door Atlas in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen zou hebben, dat het – mede gelet op de belangen van partijen over en weer – gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd in kort geding. De reden van dit zich richten op de waarschijnlijke uitkomst van die bodemprocedure ligt ook nogal voor de hand, aldus bijvoorbeeld De Bruin [13] : de uitkomst van de bodemprocedure is veelal de uiteindelijke resulterende situatie en er moet dan een goede reden zijn om die waarschijnlijke situatie niet als richtpunt te nemen. Zo’n goede reden is niet voorhanden in deze zaak. In rov. 5.10-5.16 beoordeelt het hof of het voldoende aannemelijk is dat bij de handelingen die B&C verboden wil zien, sprake zal zijn van paulianeus/onrechtmatig handelen door Atlas, met als voorlopig oordeel daarover: nee. De kernoverweging is hier de deels samenvattende rov. 5.15: in aanmerking genomen dat de schadevordering die B&C pretendeert op Atlas
onduidelijkis, zowel qua
bestaan ervan(zie daarvoor rov. 5.13, eerste alinea en rov. 5.14) als qua
hoogte(zie daarvoor rov. 5.13, tweede alinea en rov. 5.14) en gelet op de
verzekeringsaansprakenvan B&C (zie daarvoor rov. 5.13, derde alinea) en de
vermogenspositie van Atlas(zie daarvoor rov. 5.14: voorshands niet gebleken dat vermogenspositie Atlas sinds eind 2022 substantieel is gewijzigd en geen concrete aanwijzingen dat Atlas bezig of voornemens is vermogensbestanddelen aan eventueel verhaal van B&C te onttrekken) maakt dat eventuele dividend uitkeringen, aflossingen op leningen of andere handelingen van Atlas die haar vermogen verminderen
niet zonder meer aannemelijk makendat
daarvan het gevolg zal zijn benadeling van B&C in haar verhaalsmogelijkheden. Een sluitende beoordeling, die, zeker voor kort geding, afdoende is gemotiveerd door het hof.
tweede klachtvan onderdeel 1 (PI 32 onder verwijzing naar HR 18 augustus 1944, ECLI:NL:HR:1944:26 (
Alkmaar/Noord-Holland)), ook onjuist omdat het hof zou hebben miskend dat het gevorderde verbod ook bij dreigend onrechtmatig of paulianeus handelen kan worden opgelegd. Voor toewijzing is daarom irrelevant, althans niet doorslaggevend dat in de bodemprocedure nog geen oordeel is gegeven over de feiten die aan de bodemvordering ten grondslag liggen, terwijl voor de toewijzing in kort geding evenmin is vereist om vooruit te (kunnen) lopen op de uitkomst van de bodemprocedure. Beslissend is of er een reële dreiging bestaat van paulianeuze/onrechtmatige gedragingen die het verbod beoogt te voorkomen (andermaal onder verwijzing naar het
Kernwapens-arrest, al aangehaald). Dat geldt temeer in een geval als dit, waarin in cassatie zou vaststaan dat in de bodemprocedure niet de vraag aan de orde is of Atlas c.s. paulianeus/onrechtmatig heeft gehandeld in verband met het frustreren van de verhaalsmogelijkheden en/of het benadelen van B&C als schuldeiser, maar of B&C recht heeft op schadevergoeding wegens onregelmatigheden bij de Schur-transactie.
derde klachtvan onderdeel 1 (PI 33) bestaat uit
vier sub-klachtenmet verschillende rechts- en motiveringsklachten. Deze zijn gericht tegen rov. 5.13, tweede en derde alinea, waarin het hof zich een voorlopig oordeel vormt over de
omvangvan de vordering die B&C stelt op Atlas te hebben. Het oordeel over het
bestaanvan de vordering wordt in de vierde en vijfde klacht van onderdeel 1 bestreden. Zowel ‘bestaan’ als ‘omvang’ zijn onontbeerlijk hier, omdat uiteindelijk de vraag voorligt in dit kort geding of voorshands gesproken kan worden van dreiging van benadeling van verhaalsmogelijkheden. Met andere woorden: de klachten tegen zowel bestaan als omvang moeten slagen, wil cassatie kunnen volgen. Het hof heeft immers in rov. 5.12 (terecht niet bestreden in cassatie) voorop gesteld dat de toets voor een succesvol beroep op art. 3:45 BW jo. art. 6:162 BW is dat de schuldenaar bij het verrichten van een onverplichte rechtshandeling wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van een schuldeiser in zijn verhaalsmogelijkheden het gevolg zou zijn. Alleen een schuldeiser die in verhaalsmogelijkheden wordt benadeeld, kan een beroep doen op de pauliana [14] . Vervolgens heeft het hof verbodsvordering D laten stranden op zowel ‘bestaan’ als ‘omvang’: 1) het is naar voorlopig oordeel onvoldoende aannemelijk
dat B&C schuldeiser isvan Atlas in de door B&C aangegeven vorm (rov. 5.13, eerste alinea, waarover ook in rov. 5.14 en rov. 5.15; in de woorden van s.t. Atlas c.s.: het is m.a.w. onzeker of B&C schuldeiser is van Atlas) en 2) als deze horde al zou worden genomen en wordt aangenomen dat B&C crediteur is van Atlas, dan is voorshands niet aannemelijk dat die schade de nu in kort geding gestelde
omvangheeft, waarbij een rol speelt dat sprake is van een aanzienlijke dekking middels verzekering van eventuele schade door schending van garanties en vrijwaringen in de SPA (rov. 5.13, tweede en derde alinea-5.15) [15] . Om tot cassatie te kunnen leiden, moeten beide gronden succesvol worden bestreden om voorshands tot aannemelijke dreiging van benadeling van verhaalsmogelijkheden van B&C te kunnen oordelen (in overeenkomstige zin s.t. Atlas c.s. 18). Bij de derde klacht (omvang) bestaat zodoende geen belang als klachten 4 en 5 (bestaan) inhoudelijk niet slagen en bij die laatste klachten 4 en 5 bestaat geen belang als de derde klacht van onderdeel 1 niet slaagt. Met deze aantekening bespreek ik de klachten 3, 4 en 5 ook inhoudelijk – die ik overigens inhoudelijk geen van alle zie opgaan.
eerste subklacht van de derde klacht van onderdeel 1 (PI 33, eerste alinea [16] ) is dat voor zover in rov. 5.13, tweede en derde alinea, besloten ligt dat voor toewijzing van een verbod ten aanzien van dreigend paulianeus/onrechtmatig handelen vereist is dat eiser
hierdoorschade zal lijden, dat onjuist is. Voor toewijzing van een dergelijk verbod is niet vereist dat eiser door de dreigende paulianeuze gedraging/onrechtmatige daad schade zal lijden.
hierdoorschade zal lijden, zodat de klacht berust op een onjuiste lezing van de aangevallen passage. Ik licht dat kort toe. B&C’s kortgedingvordering behelst een verbod op paulianeus en/of onrechtmatig handelen van Atlas c.s. Dan moet het hof zich, zoals besproken met een blik op de prognose van de waarschijnlijke uitkomst van de bodemprocedure, een voorlopig oordeel vormen over de aannemelijkheid dat in de bodemprocedure (niet zijnde de arbitrageprocedure) zal worden geoordeeld dat sprake is van paulianeus en/of onrechtmatig handelen door Atlas c.s. Aan het gestelde onrechtmatig handelen van Atlas c.s. heeft B&C geen separaat feitencomplex ten grondslag gelegd afwijkend van dat voor het gestelde paulianeus handelen, zodat het hof zich tot dat laatste kon beperken qua motivering, aldus ook de in cassatie niet bestreden tweede zin van rov. 5.16: ‘Het gestelde onrechtmatig handelen is gestoeld op hetzelfde feitencomplex en is gelet op voorgaande overwegingen evenmin voldoende aannemelijk.’ Voor paulinaeus handelen van Atlas ten opzichte van B&C is nodig dat B&C schuldeiser is van Atlas, zodat in kort geding aannemelijk moet zijn dat sprake is van een crediteur-debiteur-verhouding tussen deze partijen. B&C stelt schuldeiser van Atlas te zijn op de grond dat zij een
schadevergoedingsvordering op Atlas heeft uit de verkoop van Schur, die inzet is van de Duitse arbitrage, waarvan de uitkomst ten tijde van de procedure bij het hof nog ongewis was. Zodoende is juist en inzichtelijk dat het hof in rov. 5.13 heeft onderzocht 1) of voorshands aannemelijk is dat B&C de schadevergoedingsvordering toekomt die zij stelt te hebben op Atlas (eerste alinea) en 2) zo ja, wat daarvan de omvang is (tweede en derde alinea). Daar ketst de eerste subklacht van de derde klacht van onderdeel 1 inhoudelijk op af.
tweede subklachtvan de derde klacht van onderdeel 1 (PI 33, tweede alinea). Dat is namelijk ten eerste innerlijk tegenstrijdig met de vaststelling in rov. 3.7 dat de vordering van B&C in Nederland op € 400 miljoen is begroot conform wat B&C over de omvang in het verlofrekest heeft gesteld (onder verwijzing naar mvg 3.7 en prod. 65). In de tweede plaats is dit onbegrijpelijk in het licht van het door B&C overgelegde rapport van een schade-expert waarin de vordering is begroot op op € 404.961.329,74 [17] . Uit deze schadebegrotingen van de Nederlandse rechter en de schade-expert volgt dat de gestelde schade de omvang heeft zoals B&C betoogt.
ex partegetoetst [18] . Vanzelfsprekend was het hof ook niet gehouden om het door B&C overgelegde schaderapport te volgen, afkomstig uit de Duitse arbitrageprocedure; dat kan het hof naar voorlopig (feitelijk) oordeel, gelet op de manier waarop dat is toegelicht in kort geding, niet toereikend achten. Beide betreffen in wezen het eigen standpunt van B&C over de omvang van haar vordering op Atlas, aldus s.t. Atlas c.s. 26, 2e bullitpoint. De tweede subklacht van de derde klacht van onderdeel 1 is dan ook tevergeefs.
derde sub-klachtvan de derde klacht van onderdeel 1 (PI 33, derde alinea) bestrijdt het oordeel in rov. 5.13, derde alinea, over het verzekeringsaspect. Onjuist en onbegrijpelijk is dit oordeel voor zover daarin besloten ligt dat de omstandigheid dat eiser is verzekerd en uit hoofde daarvan gelden heeft ontvangen en de reële mogelijkheid bestaat dat eiser verdere gelden zal ontvangen als zijn vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen [19] , aan toewijzing van een verbod ten aanzien van dreigend paulianeus en/of onrechtmatig gedrag in de weg staat. Bovendien zal B&C in geen geval meer ontvangen van de verzekeraars waarmee is geschikt [20] , omdat sprake is van een terugbetalingsverplichting die kan leiden tot volledige terugbetaling van hetgeen is of wordt ontvangen uit de schikking.
vierde sub-klachtvan de derde klacht van onderdeel 1 (PI 33, vierde alinea). Het betreft de volgende stellingen: (i) de vordering blijft aan B&C toebehoren omdat geen subrogatie plaatsvindt [23] , (ii) geen verplichting bestaat eerst verhaal te nemen op de verzekeraars [24] , (iii) de verzekeraars nemen deel in de opbrengst van het verhaal (dat juist bedreigd wordt) [25] , (iv) B&C moet alles terugbetalen bij volledige winst in de arbitrage [26] , terwijl (v) de betaling van zo ’n € 120 miljoen in elk geval slechts een beperkt gedeelte betreft van de volledige schade die de € 500 miljoen zal overschrijden gedurende de arbitrage [27] en de maximale verzekeringsdekking (ook naar de vaststelling in rov. 3.5) € 290 miljoen is [28] .
verdereuitkeringen onder de verzekeringen leidt van maximaal circa € 160 miljoen. Daarnaast is stelling (iv) gemotiveerd betwist door Atlas c.s. [29] en is stelling (v) al door het hof weerlegd in rov. 5.13, tweede alinea. Tegen deze achtergrond en nu het hier een kort geding betreft, is het bestreden oordeel volgens mij goed te volgen. Het hof toetst of in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat sprake was van paulianeus handelen/onrechtmatige daad, waarvoor van belang is dat aannemelijk is dat sprake is van schuldeiserschap en over wat voor omvang van de vordering we het dan hebben. Als van de beweerdelijke schadepost al een belangrijk deel door verzekering is gedekt, is dat een aspect dat kan worden meegewogen en in dat kader (van dit kort geding) was het hof niet gehouden om op alle terzake betrokken stellingen van B&C te responderen. De derde sub-klacht van de derde klacht van onderdeel 1 treft dan ook geen doel.
vierde en vijfdeklacht van onderdeel 1, over het
bestaanvan de gestelde vordering van B&C op Atlas en roep in herinnering hetgeen hiervoor in 3.10 is besproken over belang bij de derde, vierde en vijfde klacht van onderdeel 1. Omdat de derde klacht over de
omvanginhoudelijk zoals net besproken niet slaagt, bestaat geen belang bij de vierde en vijfde klacht. Ik zou het daarbij kunnen laten, maar bespreek als al aangegeven dat deze klachten ook inhoudelijk niet slagen.
vierde klachtvan onderdeel 1 (PI 34) betreft een motiveringsklacht gericht tegen het voorlopige oordeel in rov. 5.13, eerste alinea, dat (i) in de arbitrage nog geen oordeel is gegeven over de feiten die aan de vorderingen van B&C ten grondslag liggen en over de daartegen gevoerde verweren van Atlas, (ii) dit kort geding zich er niet voor leent om op de uitkomst van die arbitrage vooruit te lopen en (iii) dat er
daaromniet van uitgegaan kan worden dat het aannemelijk is dat B&C de vorderingen toekomt die zij stelt te hebben op Atlas. Dat is volgens de klacht onbegrijpelijk, omdat omstandigheden (i) en (ii) als zodanig niets zeggen over de aannemelijkheid dat B&C de vorderingen toekomt die zij stelt te hebben.
vijfde klachtvan onderdeel 1 (PI 35) is deze motiveringsklacht tegen rov. 5.13. In rov. 3.5 overweegt het hof dat B&C in een verzekering heeft afgesloten tegen het risico op schade voortvloeiend uit eventuele schending van de in de SPA opgenomen garanties en vrijwaringen. Het hof stelt in rov. 5.13, derde alinea, vervolgens vast dat de verzekeraar inmiddels circa € 120 miljoen aan B&C heeft uitgekeerd. Dat is volgens de klacht tegenstrijdig met het ‘bestaans’-oordeel in rov. 5.13, eerste alinea, dat niet aannemelijk zou zijn dat B&C de vorderingen toekomt die zij stelt te hebben. Immers, de verzekering dient naar de vaststelling van het hof ter afdekking van het risico op schendingen van de SPA en dat risico heeft zich kennelijk naar de vaststelling van het hof verwezenlijkt, omdat die verzekering inmiddels ongeveer € 120 miljoen aan B&C heeft uitgekeerd. Deze tegenstrijdigheid maakt het voorlopig oordeel over de onzekerheid van het crediteurschap van B&C onbegrijpelijk.
eerste klachtvan onderdeel 2 (PI 37), dat rov. 5.14 al om de in onderdeel 1 genoemde redenen moet worden gecasseerd, is een pure herhaling van zetten, ontbeert zelfstandige betekenis en deelt het lot van onderdeel 1.
tweede klachtvan onderdeel 2 (PI 38) klaagt dat het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat sprake is van een dreiging van benadeling in verhaalsmogelijkheden van B&C onjuist, althans ontoereikend gemotiveerd is. Die dreiging is gebaseerd op de volgende omstandigheden:
nietdat deze gericht is op het frustreren van verhaal door B&C. Deze herstructurering houdt volgens het hof alleen in dat Atlas haar (reeds middellijke) belang in Liveo via twee nieuwe dochtervennootschappen houdt (Rander Amsterdam B.V. en Voler Amsterdam B.V.), terwijl B&C op de aandelen van Atlas
in dezevennootschappen bovendien beslag heeft gelegd [42] . Verder is de deelneming van Atlas in Liveo g) in de balans opgenomen voor circa € 83 miljoen. Atlas heeft toegelicht dat dit een waardering tegen historische kosten betreft en dat de daadwerkelijke waarde aanzienlijk hoger is (€ 225 miljoen per 31 januari 2023). Hoewel partijen verschillen van mening over de waarde, zijn er volgens het hof geen goede gronden om ervan uit te gaan dat de waarde lager is dan vermeld op de balans.
verdernaar voren hebben gebracht, voorshands niet volgt dat de vermogenspositie van Atlas sinds eind 2022 substantieel is gewijzigd en dat van enige concrete aanwijzingen dat Atlas bezig/voornemens is vermogensbestanddelen aan verhaal van B&C te onttrekken, niet is gebleken. Dit krijgt nader reliëf in het licht van rov. 5.11, niet bestreden in cassatie, waaruit volgt dat wat betreft het aflossen op leningen B&C niet concreet heeft gemaakt om
welkeleningen het precies gaat, zodat niet kan worden vastgesteld welk recht op die leningsovereenkomsten en dus op de aflossing daarvan van toepassing is. Al daarom is zijdens B&C onvoldoende gesteld om ten aanzien van dergelijke aflossingen tot toewijzing van haar verbodsvordering te komen. Ook hiermee heeft het hof stellingen a)-c) en f) verworpen.
derde klachtvan onderdeel 2 (PI 39) bevat rechts- en motiveringsklachten tegen het oordeel dat niet is gebleken dat enige concrete aanwijzingen bestaan dat Atlas bezig/voornemens is vermogensbestanddelen aan eventueel verhaal van B&C te onttrekken. Te beginnen vanwege de redenen aangevoerd in de tweede klacht van onderdeel 2 (PI 38). Daarnaast is dit oordeel ontoereikend gemotiveerd, omdat het berust op een onbegrijpelijke uitleg van de gedingstukken, nu B&C in hoger beroep onder verwijzing naar het zittings-p.v. in eerste aanleg heeft aangetoond dat Atlas ter zitting heeft verklaard dat zij haar aandelen in Liveo die eerder direct werden gehouden heeft verhangen met het doel om deze buiten het bereik van B&C als verhaalsobject te plaatsen [44] . De (enige) motivering die het hof geeft, is dat uit de herstructurering van het belang van Atlas in Liveo niet blijkt dat deze gericht is op het frustreren van verhaal en dat is in het licht daarvan dan ook onbegrijpelijk. Het oordeel is bovendien ontoereikend gemotiveerd, omdat het niet voldoende respondeert op de bij herhaling aangevoerde en bij de tweede klacht van dit onderdeel genoemde omstandigheden, waaruit blijkt dat er wel degelijk concrete aanwijzingen bestaan dat Atlas c.s. bezig/voornemens is vermogensbestanddelen aan verhaal van B&C te onttrekken.
vierde klachtvan onderdeel 2 (PI 40) wordt het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van een dreiging van benadeling in de verhaalsmogelijkheden niet gedragen door de overwegingen dat (i) er geen goede gronden zijn om ervan uit te gaan dat de waarde van de deelneming in Liveo lager is dan de op de balans vermelde € 83 miljoen en dat (ii) niet voorshands volgt dat de vermogenspositie van Atlas sinds eind 2022 substantieel is gewijzigd. De vermogenspositie van Atlas is immers ontoereikend om de (met een schaderapport onderbouwde [45] en door de Nederlandse rechter begrote [46] ) vordering van B&C van € 404.961.329,74,- te kunnen voldoen in het geval dat die vordering in de arbitrage wordt toegewezen.
geenspoedeisend belang heeft en dat mede ten grondslag is gelegd aan de afwijzing van de verbodsvordering van B&C c.s., kan dat oordeel om verschillende redenen niet in stand blijven.
zelfstandigzou dragen, zoals de klacht opwerpt, dus los van de daaraan voorafgaande rov. 5.10-5.15. Rov. 5.16 geeft aan dat op grond van de daarvoor besproken grieven onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake zal zijn van paulianeus handelen door Atlas. Omdat voor de onrechtmatige daad-grondslag dezelfde feiten naar voren zijn gebracht, geldt volgens het hof hetzelfde voor dreigend onrechtmatig handelen. Daaraan verbindt het hof vervolgens de conclusie dat naar voorlopig oordeel onvoldoende grond bestaat Atlas op voorhand te gelasten een bepaald vermogen aan te houden, zoals B&C naar voren had gebracht. De omstandigheden uit de tweede klacht van onderdeel 2 kunnen daar niet aan afdoen, nu die, zoals bij de bespreking van die klacht naar voren is gekomen, inhoudelijk of impliciet zijn verworpen door het hof. Daar ketst deze klacht op af. Ook onderdeel 4 faalt zodoende integraal.