ECLI:NL:PHR:2025:1387

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
15 december 2025
Zaaknummer
23/03853
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële vernietiging van de uitspraak wegens overschrijding redelijke termijn in cassatie en verwerping voor het overige in een zaak van medeplegen van koperdiefstal

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1976, veroordeeld door het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor diefstal door twee of meer verenigde personen en een andere diefstal, met een gevangenisstraf van twee maanden. De officier van justitie werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo één middel van cassatie hebben voorgesteld. Dit middel betreft de bewezenverklaring van het medeplegen van diefstal in de zaak met parketnummer 01-307681-21. De verdachte zou op 13 september 2021 samen met een ander koperen leidingen hebben weggenomen die toebehoorden aan een benadeelde organisatie. De bewijsvoering steunt op verklaringen van de aangever en getuigen, alsook op proces-verbaal van de politie. Het hof heeft de verklaring van een medeverdachte als betrouwbaar beoordeeld, wat door de verdediging wordt betwist. De Hoge Raad concludeert dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden, wat leidt tot strafvermindering. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot partiële vernietiging van de uitspraak van het hof, maar verwerpt het beroep voor het overige.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/03853
Zitting16 december 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

2. De verdachte is bij arrest van 4 oktober 2023 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch [1] wegens in de zaak met parketnummer 01-307681-21 "diefstal door twee of meer verenigde personen" en in de zaak met parketnummer 01-259960-22 “diefstal” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Verder heeft het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf, zoals nader in het arrest bepaald.
3. Namens de verdachte hebben R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.

4.Het middel

4.1
Het middel klaagt over het in de zaak met parketnummer 01-307681-21 bewezenverklaarde medeplegen van diefstal.
4.2
Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 01-307681-21 bewezenverklaard dat:
“hij op 13 september 2021 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander koperen leidingen, die aan [benadeelde organisatie] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.”
4.3
Deze bewezenverklaring van het hof steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van aangifte, d.d. 13 september 2021, dossierpagina's 4-5, voor zover inhoudende als verklaring van [aangever] :
lk doe aangifte van diefstal van koper uit een pand waarin ik aan het werk ben. Er is geen recht of toestemming gegeven voor het plegen van dit feit. De goederen zijn geheel eigendom van de [benadeelde organisatie] .
Op maandag 13 september 2021, omstreeks 10.43 uur, liep ik in een leegstaand pand aan de [a-straat 1] te [plaats] . Ik ben dit pand aan het leeghalen voor renovatie. Ik werk hier namens de [benadeelde organisatie] .
Ik zag ineens isolatiemateriaal in de gang op de grond liggen. Dit hoort daar niet en lag er ook niet. Hierop liep ik verder de gang in. Toen zag ik dat de koperen pijp van de brandslang weg was. Toen ben ik naar de doucheruimte gelopen. Hier zag ik dat er verschillende koperen pijpen verdwenen waren. Ze leken kapot geslepen.
Vervolgens ben ik naar buiten gelopen. Buiten zag ik twee mannen met fietsen en fietstassen. Deze mannen zijn geen collega's want ik ken iedereen op het terrein. Hierop heb ik collega’s geroepen en hebben we ze tegengehouden met een paar man. Ik heb vervolgens tegen de verdachte gezegd dat hij is aangehouden voor diefstal van koper.
De tweede verdachte is weggekomen en de bossen, aan de achterzijde van het terrein, in gefietst.
De tweede verdachte kan ik als volgt omschrijven:
- normaal postuur
- blank
- legerbroek
- bruine pet
- blauw vest/jas
- zwarte hoodie onder de jas/vest
- donkere fiets
- fietstassen met de tekst: "de beste bijverdienste".
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 13 september 2021, dossierpagina’s 6-7, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige] :
Ik ben werkzaam als timmerman op [locatie] te [plaats] . Vandaag 13 september 2021 omstreeks 10.50 uur stond ik boven op een steiger te werken en opeens hoorde ik [betrokkene 1] hard roepen. Ik keek hierdoor naar beneden en ik zag twee personen op een fiets achter elkaar aan fietsen. Ik hoorde [betrokkene 1] iets roepen in de trant van koperdieven. Ik zag dat [betrokkene 1] probeerde de twee personen op de fiets te doen stoppen. Ik zag dat de achterste fietser twijfelde om te stoppen, maar de voorste fietste gewoon door. Ik hoorde dat [betrokkene 1] riep naar [betrokkene 2] en [betrokkene 3] om te helpen omdat ze in hun richting fietsten. Hierop ben ik snel naar beneden gegaan en toen ik beneden aankwam, zag ik dat [betrokkene 1] de achterste fietser te pakken had. Ik zag dat er op de grond een Albert-Heijn boodschappentas stond vol met oud koper.
Wij hebben hem hier gehouden totdat de politie arriveerde en hierbij hebben wij hem overgegeven aan de politie.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 13 september 2021, dossierpagina’s 8-12, met als bijlage foto’s, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 13 september 2021 omstreeks 11.02 uur bevonden wij ons op de openbare weg de [b-straat] te [plaats] . Wij kregen het verzoek uit te zien naar een persoon welke kort hiervoor samen met een medeverdachte een diefstal had gepleegd aan de [a-straat 1] te [plaats] .
De medeverdachte was ter plaatse door personeel aangehouden, echter de tweede verdachte had kans gezien weg te komen via een bosgebied. Door de ter plaatse aangehouden verdachte werd verklaard dat de tweede verdachte ene [medeverdachte 1] moest zijn. Deze [medeverdachte 1] zou op een omafiets vertrokken zijn met twee fietstassen welke gevuld zouden zijn met koper. [medeverdachte 1] zou onverzorgd zijn, blank en gekleed zijn in een groen shirt en ongeveer 30 jaar oud zijn.
[…]
Terwijl wij daar mee doende waren, vernamen wij van de collega’s ter plaatse op de PD dat er een foto beschikbaar was van de tweede [medeverdachte 1] . Deze foto werd aan ons verstrekt en nadat wij deze foto bekeken hadden, herinnerde ik mij, dat ik een persoon welke sterk gelijkend was had waargenomen op een fiets welke reed over de [c-straat] in de richting van het centrum van [plaats] .
Hierop hebben wij ons dienstvoertuig gekeerd en zijn wij weer terug gereden naar het centrum van [plaats] . Wij zagen op de stenen rand van het aldaar gelegen plantsoen nabij het standbeeld de "draak" van [plaats] een groepje mensen zitten. Wij zagen dat tussen dit groepje mensen een persoon was gezeten welke voor de volle 100% door ons werd herkend als zijnde de tweede verdachte zijnde de persoon welke wij hadden gezien op de foto welke aan ons was doorgestuurd.
Wij hebben ons dienstvoertuig geparkeerd en zijn naar het bewuste groepje mensen gelopen. Aldaar hebben wij op 13 september 2021 omstreeks 11.26 uur de verdachte ter plaatse aangehouden.
Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] .
4. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 13 september 2021, dossierpagina's 25-28, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2] :
Dit verhoor wordt afgenomen aan de hand van het vraag-antwoordmodel:
V: vraag verbalisant
A: antwoord verdachte
Op maandag 13 september 2021 om 13:00 uur verhoorde ik de verdachte: [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] .
V: Kunt u zelf iets vertellen over het feit waarvoor je hier zit?
A: Ik stond vanochtend op bij de [d-straat] . Ik wilde mijn taakstraf uit gaan voeren. Rond 10.00 uur kwam ik die jongen tegen zijn naam is [medeverdachte 1] en zijn achternaam weet ik niet. Hij zit ook bij mij op de [d-straat] . Hij vroeg of ik hem kon helpen om iets op te halen. Ik ben met hem meegegaan, ergens in [plaats] . Ik zag dat het een oud gebouw was, het leek op een oude kazerne. Ik zag dat er veel mensen aan het werk waren. [medeverdachte 1] gaf mij toen een tas die daar stond. Ik heb deze aangepakt en achterop mijn fiets gezet. Wij wilden toen weg fietsen. Ik zag dat er een meneer aan het filmen was en ook hoorde ik die meneer roepen. [medeverdachte 1] fietste verder en een van die bouwvakkers pakte mijn fiets vast waardoor de tas van de fiets afviel. Toen bleek dat er ijzer in die tas zat, en een van die mensen zei toen dat het koper diefstal was.”
4.4
Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verklaring van [medeverdachte 2] onbetrouwbaar is. Het hof heeft met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaring van de [medeverdachte 2] als volgt overwogen:
“Het hof is echter van oordeel dat, gelet op de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 2] en bezigt deze tot het bewijs. Deze verklaring vindt steun in de verklaringen van [aangever] en [getuige] en tevens heeft [medeverdachte 2] met het geven van zijn verklaring zichzelf een belastende rol toebedeeld bij deze diefstal.”
De eerste deelklacht
4.5
Het middel klaagt in de eerste plaats over de motivering van het oordeel van het hof dat de verklaring van [medeverdachte 2] betrouwbaar is. Het hof heeft in dit verband onder meer overwogen dat deze medeverdachte met het geven van zijn verklaring zichzelf een belastende rol heeft toebedeeld bij de diefstal. Door de stellers van het middel wordt aangevoerd dat dit niet begrijpelijk is, omdat in de voor het bewijs gebruikte verklaring [medeverdachte 2] zichzelf juist geen belastende rol, maar een aanzienlijk minder belastende rol heeft willen toedelen. Verder zouden de verklaringen van getuigen [aangever] en [getuige] de verklaring van [medeverdachte 2] niet bevestigen en daarmee zelfs in strijd zijn, omdat uit die verklaringen een zwaardere rol van de medeverdachte zou volgen.
4.6
Het hof heeft de betrouwbaar geachte verklaring van [medeverdachte 2] tot het bewijs gebezigd (bewijsmiddel 4). Uit deze verklaring volgt dat [medeverdachte 2] de verdachte kent van de [d-straat] in [plaats] , alwaar [medeverdachte 2] zijn taakstraf uitvoert. De verdachte heeft daar aan [medeverdachte 2] gevraagd om hem te helpen iets op te halen. [medeverdachte 2] is daarop met de verdachte meegegaan naar een oud gebouw waarin veel mensen aan het werk waren. Op enig moment overhandigde de verdachte hem een tas die daar stond, waarna hij deze tas op zijn fiets heeft gezet en samen met de verdachte wilde wegfietsen. [medeverdachte 2] is echter tot stoppen gedwongen doordat een van de bouwvakkers zijn fiets vastpakte. In de tas bleek volgens een van de bouwvakkers gestolen koper te zitten. Naar het oordeel van het hof heeft [medeverdachte 2] zich met deze verklaring een ‘belastende rol toebedeeld bij de diefstal’. Ik acht dit oordeel niet onbegrijpelijk. De verklaring biedt immers steun aan zijn betrokkenheid bij de koperdiefstal.
4.7
In de schriftuur wordt verder aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen [aangever] en [getuige] de verklaring van [medeverdachte 2] niet bevestigen en daarmee zelfs in strijd zijn omdat uit die verklaringen een zwaardere rol van de medeverdachte blijkt. Uit de verklaringen van beide getuigen (bewijsmiddel 1 en 2) volgt dat de medeverdachte nabij het pand is aangehouden met een tas vol koper, zodat die verklaringen – anders dan de stellers van het middel aanvoeren – steun bieden aan de verklaring van de medeverdachte dat hij op zich op het terrein bevond met een tas waarin koper bleek te zitten. Uit de verklaringen volgt naar mijn mening niet zonder meer dat de medeverdachte een ‘zwaardere rol’ had.
De tweede deelklacht
4.8
In de tweede plaats klaagt het middel dat het ten laste van de verdachte bewezenverklaarde medeplegen van diefstal niet uit de bewijsvoering van het hof zou volgen.
4.9
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. [2]
4.1
Uit de bewijsvoering van het hof volgt dat de [aangever] zich op 13 september 2021 omstreeks 10:43 uur in een leegstaand pand in [plaats] bevond en aldaar constateerde dat een koperen pijp van de brandslang ontbrak, evenals koperen pijpen in de doucheruimte, die kapot geslepen leken. Daarop is de aangever naar buiten gelopen en zag hij twee mannen wegfietsen, waarna hij en collega’s één van die mannen – naar later bleek [medeverdachte 2] – hebben kunnen tegenhouden. Een tweede man, waarvan de aangever het signalement heeft doorgegeven, is ontkomen. Uit de bewijsvoering volgt verder dat [getuige] heeft gezien dat [aangever] één van de mannen te pakken had en op de grond een boodschappentas stond van Albert Heijn met daarin oud koper. Uit het tot het bewijs gebezigde proces-verbaal van bevindingen volgt dat er van de ontkomen verdachte op de plaats delict een foto was gemaakt en dat de verdachte op die foto werd herkend door de verbalisant die hem al fietsend over de [c-straat] in de richting van [plaats] had gezien. Tevens volgt daaruit dat de verdachte omstreeks 11:26 uur in [plaats] is aangehouden. Tot slot volgt uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van [medeverdachte 2] dat de verdachte hem vroeg te helpen om iets op te halen en zij samen naar [plaats] zijn gegaan. Uit de bewijsvoering volgt dat [medeverdachte 2] – aangekomen bij een oud gebouw dat leek op een oude kazerne waar veel mensen aan het werk waren – een zich daar bevindende tas kreeg aangereikt door de verdachte, hij deze heeft aangepakt en op zijn fiets heeft gezet, toen hij wilde wegfietsen zijn fiets door bouwvakkers is vastgepakt, de tas van zijn fiets afviel, er volgens [medeverdachte 2] ijzer in die tas zat en een van die mensen daar zei dat het koperdiefstal was.
4.11
Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte tezamen met [medeverdachte 2] de koperen leidingen heeft weggenomen. In het licht van de vaststellingen van het hof acht ik dit oordeel niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Uit die vaststellingen blijkt immers dat de verdachte deze diefstal niet alleen heeft gepleegd en dat hij zo’n intellectuele en/of materiële bijdrage aan de diefstal heeft geleverd dat hij deze heeft medegepleegd. [3] Daarbij betrek ik dat de aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict is komen vast te staan, omdat aldaar van hem een opname is gemaakt en [medeverdachte 2] heeft verklaard dat de verdachte hem heeft gevraagd mee te gaan en aan hem een tas heeft aangereikt, met daarin – naar later bleek – gestolen koper. De enkele omstandigheid dat bij de verdachte geen koper is aangetroffen, doet aan het oordeel van het hof niet af.
4.12
Het middel faalt in al zijn onderdelen.

5.Slotsom

5.1
Het middel faalt. De verdachte is door de politierechter vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 01-307681-21 primair tenlastegelegde medeplegen van diefstal en veroordeeld wegens schuldheling, zoals subsidiair tenlastegelegd. In hoger beroep is de verdachte veroordeeld wegens medeplegen van diefstal. Het middel klaagt over de bewijsvoering van het strafbare feit waarvan de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken. Nu het hof de essentiële karakterisering van het delict heeft gewijzigd, ligt afdoening op de voet van art. 81 lid 1 RO niet voor de hand. [4]
5.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak gaat doen meer dan twee jaren na het instellen van het cassatieberoep op 5 oktober 2023. Daarom is de redelijke termijn zoals bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM overschreden. Dat zal moeten leiden tot strafvermindering. [5] Verder heb ik ambtshalve geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
5.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Parketnummer 20-002372-22.
2.Vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316,
3.Vgl. HR 20 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1250,
4.HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:40,
5.HR 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:492, r.o. 3.1.2, 3.1.3 en 3.2.