ECLI:NL:PHR:2025:176

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
23/04421
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldig verklaard rijbewijs en rijden onder invloed: bewijsvoering en kennisgeving

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1970, op 22 juni 2021 staande gehouden door de politie in Maasbracht terwijl hij een motorrijtuig bestuurde, ondanks dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De verdachte was eerder door het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 november 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, en had een auto verbeurdverklaard. De verdediging heeft cassatie ingesteld, waarbij twee middelen zijn voorgesteld. Het eerste middel betrof de motivering van de bewezenverklaring, waarbij werd aangevoerd dat niet voldoende bewijs was geleverd dat de verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het hof heeft overwogen dat de verdachte op de hoogte was van de ongeldigverklaring, gebaseerd op verschillende bewijsmiddelen, waaronder aangetekende brieven van het CBR. De verdediging voerde aan dat de bewijsvoering niet voldeed aan de eisen die de Hoge Raad eerder had gesteld, met name dat de bekendmaking van de ongeldigverklaring aan de verdachte niet voldoende was aangetoond. Het hof verwierp dit verweer, maar de procureur-generaal bij de Hoge Raad concludeerde dat de bewijsvoering ontoereikend was gemotiveerd. De conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/04421
Zitting18 februari 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 13 november 2023 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch wegens “overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft daarnaast een inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven auto verbeurdverklaard en de tenuitvoerlegging bevolen van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. [1]
1.2
Namens de verdachte hebben T.J.N. Hameleers en M. Draaijers, beiden advocaat in Roermond, twee middelen van cassatie voorgesteld.

2.Het eerste middel

2.1
Het eerste middel klaagt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, omdat uit de bewijsvoering niet volgt dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig was verklaard, dat de verdachte dit wist en dat aan de verdachte geen ander rijbewijs was afgegeven.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 22 juni 2021 te Maasbracht, gemeente Maasgouw, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de [b-straat] , als bestuurder een motorrijtuig, personenauto, van die categorie of categorieën heeft bestuurd”.
2.3
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

1. De aangetekende brief namens de algemeen directeur van het CBR, namens deze, [naam 1] , Teammanager Vorderingen, divisie Rijgeschiktheid d.d. 22 januari 2020 (pagina’s 5 en 6 van de CBR stukken), inhoudende zakelijk weergegeven:
AANGETEKEND
[verdachte]
[a-straat 1]
[plaats]
Datum: 22 januari 2020
Onderwerp
Besluit: rijbewijs ongeldig
Geachte [verdachte] ,
Op 5 november 2019 hebben we u een brief gestuurd. In die briefstond dat u een onderzoek naar uw alcoholgebruik moest laten doen. Helaas heef u dit onderzoek niet, of niet op tijd betaald. U bent dus ook niet onderzocht. Daarom verklaren we uw rijbewijs ongeldig vanaf 29 januari 2020. En mag u niet meer rijden.
Waarom is uw rijbewijs ongeldig?
U bent verplicht om mee te werken aan het onderzoek. Dat betekent om te beginnen dat u de kosten van het onderzoek op tijd betaalt. U heeft niet, of niet op tijd betaald en bent dus ook niet onderzocht. Volgens de regelgeving moeten wij dan uw rijbewijs ongeldig verklaren.
2. De brief namens de algemeen directeur van het CBR, namens deze, [naam 1] , Teammanager Vorderingen, divisie Rijgeschiktheid, d.d. 23 april 2020 (dossierpagina 17) inhoudende:
[verdachte]
[a-straat 1]
[plaats]
Onderwerp: Ontvangstbevestiging rijbewijs
Geachte [verdachte] ,
Wij hebben uw rijbewijs met nummer [0001] van Politie Eenheid Limburg ontvangen.
3. De aangetekende brief namens de algemeen directeur van het CBR, namens deze, [naam 2] , Teammanager Vorderingen, divisie Rijgeschiktheid d.d. 11 september 2020 (pagina’s 8en 9 van de CBR stukken), inhoudende zakelijk weergegeven:
AANGETEKEND
[verdachte]
[a-straat 1]
[plaats]
Datum: 11 september 2020
Onderwerp
Uitslag onderzoek, besluit: rijbewijs blijft ongeldig
Geachte [verdachte] ,
U heeft een onderzoek naar uw alcoholgebruik gehad. De uitslag van het onderzoek is dat u niet geschikt bent om te rijden. Daarom blijft uw rijbewijs ongeldig.
Waarom blijft uw rijbewijs ongeldig?
Uit het onderzoek blijkt dat er bij u sprake is van alcoholmisbruik. Volgens de regelgeving bent u dan niet geschikt om te rijden. En u blijft ongeschikt, totdat u bent gestopt met het alcoholmisbruik én dat een jaar volhoudt.
4. Het proces-verbaal ter zake artikel 9 WVW 1994 (proces-verbaalnummer 080820200159128424) d.d. 23 september 2021 opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 1] (dossierpagina 4 en 5), inhoudende zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 22 juni 2021 om 17:45 uur zagen wij dat de hierna genoemde persoon als bestuurder van een motorrijtuig reed op genoemde weg/locatie (
het hof begrijpt:de [b-straat], binnen de gemeente Maasgouw).
Ter controle op de juiste naleving van de bij- of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gegeven voorschriften hebben wij het motorrijtuig doen stilhouden en een onderzoek ingesteld.
Verdachte
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [...]
Geboren: [geboortedatum] 1970
Geboorteplaats: [geboorteplaats] in Nederland
Adres: [a-straat 1]
Postcode plaats: [plaats]
Ongeldig verklaard rijbewijs (Artikel 9, lid 2 Wegenverkeerswet 1994)
Na onderzoek bleek dat deze bestuurder een op zijn naam gesteld rijbewijs voor één of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard.
5. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 augustus 2021 opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 1] (dossierpagina 6), inhoudende zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 22 juni 2021 reden wij in Maasbracht over de [b-straat] . Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag een grijze Volkswagen Golf rijden met het Nederlandse kenteken [kenteken] . Het was mij bekend dat het rijbewijs van de ten naam gestelde ongeldig was verklaard. Ten naam gestelde betrof [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1970 in [geboorteplaats] .
De grijze Volkswagen Golf kwam tot stilstand in een parkeervak op de [b-straat] . De bestuurder werd staande gehouden. Het betrof ten naam gestelde [verdachte] . Hij legitimeerde zich met een geldig Nederlandse identiteitskaart met nummer [0002] . Op de vraag of hij zijn rijbewijs kon tonen gaf hij aan deze niet te hebben.
6. Het proces-verbaal van voorgeleiding i.v.m. aanhouding d.d. 22 juni 2021 opgemaakt en ondertekend door hulpofficier van justitie [naam 3] (dossierpagina 10), inhoudende zakelijk weergeven:
Verklaring verdachte
De verdachte verklaarde dat hij begrijpt waarvoor hij is aangehouden en dat hij niet tot antwoorden verplicht is. Hij geeft aan te weten dat hij niet mag rijden. Hij heeft geruime tijd niet gereden maar moest voor zijn zieke moeder even boodschappen doen. Hij geeft aan dat hij erkent te hebben gereden en zeer dom is geweest.
7. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 22 juni 2021 (dossierpagina 11 t/m 13), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
V: Klopt het dat mijn collega's jou zagen rijden op de [b-straat] in Maasbracht vandaag
A: Ja. dat was tegen sluitingstijd.
V: Je erkent dat je de bestuurder was van deze auto?
A: Ja dat geef ik toe. Het heeft geen zin om daar over te liegen.
A: Ik heb bijna een jaar lang niet in de auto gereden. Ik heb het zo lang vol gehouden. Vandaag ben ik toch overstag gegaan. Mijn moeder voelde zich niet lekker. Ik besloot om wat lekkers voor haar te halen om wat aan te sterken.
V: Je loopt het risico dat deze keer jouw auto ook verbeurd wordt verklaard.
A: Ik ben gewoon fout [...] . Het is zoals het is. Maar dat ik niets meer gehoord van het CBR daar sta ik van te kijken. Ik heb toen alles afgerond. Ik heb de cursus gevolgd. Ik heb alles betaald. Ik heb alles gehaald en gedaan wat aan mij is gevraagd. En dan laten niet meer weten wat er met mijn rijbewijs gebeurd.
V: Waar is jouw rijbewijs u?
A: Weet ik niet.”
2.4
Het hof heeft over de bewezenverklaring overwogen:
“De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte niet wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Tevens is volgens de raadsman, onder verwijzing naar ECLI:NL:HR:2019:1146 niet voldaan aan de door de Hoge Raad gestelde vereisten .
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de verdachte op 22 juni 2021 als bestuurder van een personenauto op de [b-straat] te Maasbracht staande is gehouden. Het was de verbalisant bekend dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig was verklaard. Toen de verbalisant vroeg of de verdachte een rijbewijs kon tonen, gaf de verdachte aan deze niet te hebben. Bij besluit van 22 januari 2020 (op aangetekend verstuurd naar het adres van de verdachte zijnde [a-straat 1] [plaats] ) van het CBR blijkt dat het rijbewijs van de verdachte per 29 januari 2020 ongeldig is verklaard. Het CBR heeft het rijbewijs van de verdachte in april 2020 van de Politie Limburg ontvangen. Op 11 september 2020 heeft de verdachte nog een aangetekende brief van het CBR ontvangen waarin staat dat zijn rijbewijs ongeldig blijft. Bij gelegenheid van zijn verhoor voor het onderhavige feit heeft de verdachte op 22 juni 2021 op het politiebureau verklaard: “Ik ben gewoon fout [...] . Het is zoals het is. Maar dat ik niets meer gehoord van het CBR daar sta ik van te kijken. Ik heb toen alles afgerond. Ik heb de cursus gevolgd. Ik heb alles betaald. Ik heb alles gehaald en gedaan wat aan mij is gevraagd. En dan laten niet meer weten wat er met mijn rijbewijs gebeurd.” Tevens heeft de verdachte in dit verhoor aangeven dat hij niet wist waar zijn rijbewijs zich bevond. Het hof maakt hieruit op dat de verdachte op 22 juni 2021 wel degelijk wetenschap had van het feit dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en dat hem geen ander rijbewijs was afgegeven. Tevens heeft de verdachte op 22 juni 2021 tijdens de voorgeleiding in verband met de aanhouding ten overstaan van de hulpofficier van justitie verklaard dat hij goed wist dat hij niet mocht rijden en dat hij al geruime tijd niet had gereden, maar dat hij heeft gereden omdat hij voor zijn zieke moeder boodschappen ging doen.
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat de verdachte op 22 juni 2021 wel degelijk wetenschap had van het feit dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij niet in de veronderstelling was dat hij niet mocht rijden, is daarmee in strijd en acht het hof ongeloofwaardig. Evenmin leidt het overlegde retourlabel met het nummer [...] met postcode [...] geplakt op een envelop van het CBR tot een ander oordeel. Op het retourlabel is namelijk de datum 22­ 11-2019 van het niet afhalen van de envelop te zien. Aangezien het besluit van het ongeldig verklaren van het rijbewijs op 22 januari 2020 is opgemaakt, ziet het betreffende retourlabel niet op de brief met dit besluit.
In tegenstelling tot wat de raadsman heeft betoogd, is derhalve aan alle vereisten neergelegd in ECLI:NL:HR:2019:1146 voldaan
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 22 juni 2021 schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.”
2.5
Art. 9 lid 2, eerste volzin, WVW 1994 luidt:
“Het is degene die weet of redelijkerwijs moet weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard, indien aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën is afgegeven, verboden op de weg een motorrijtuig van die categorie of categorieën dan wel gedurende dat gedeelte van de geldigheidsduur te besturen of als bestuurder te doen besturen.”
2.6
De Hoge Raad heeft over de toepassing van deze bepaling overwogen:
“Om tot een bewezenverklaring van een op artikel 9 lid 2, eerste volzin, WVW 1994 toegesneden tenlastelegging te kunnen komen, moet uit de bewijsvoering allereerst blijken dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig is verklaard, het betreffende besluit is bekendgemaakt aan de verdachte en van kracht was doordat zeven dagen zijn verlopen na die bekendmaking (vgl. artikel 3:40 en 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht respectievelijk artikel 124 lid 3 en 132 lid 4 WVW 1994). Dat aan dit vereiste is voldaan kan bijvoorbeeld blijken uit een mededeling van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen aan de houder van het rijbewijs, waarin het besluit is weergegeven, alsmede een aantekening waaruit blijkt dat, wanneer en hoe verzending van die mededeling aan de houder van het rijbewijs heeft plaatsgevonden. […]
In de tweede plaats moet uit de bewijsvoering blijken dat na de ongeldigverklaring van het rijbewijs aan de verdachte geen ander rijbewijs is afgegeven. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren aan de hand van gegevens uit het rijbewijsregister, waaruit blijkt dat geen geldig rijbewijs van kracht was tijdens het besturen door de verdachte.
In de derde plaats moet uit de bewijsvoering kunnen worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het besturen van het motorrijtuig “wist of redelijkerwijs moest weten” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dit vereiste hangt ermee samen dat artikel 9 WVW 1994 een misdrijf oplevert; zo’n vereiste geldt bijvoorbeeld niet bij de overtreding van artikel 107 WVW 1994. De vraag of aan dit vereiste is voldaan kan bijzondere aandacht verdienen, in het bijzonder in die gevallen waarin daarover niets blijkt uit de verklaringen van de verdachte, en ook niet uit gedragingen zoals het voldoen aan de verplichting het ongeldig verklaarde rijbewijs in te leveren (vgl. artikel 124 lid 4 en artikel 132 lid 5 WVW 1994). In dat verband is van belang dat in de rechtspraak van de Hoge Raad meermalen is beslist dat uit de enkele omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte per aangetekende brief en als gewone brief naar de verdachte is verzonden en die brieven vervolgens niet als onbestelbaar retour zijn gekomen, niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte “wist of redelijkerwijs moest weten” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard (vgl. bijvoorbeeld HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6762). Welke bijkomende of andere omstandigheden wel toereikend zijn, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Opmerking verdient dat de bewijsmotivering in dit opzicht wel toereikend is wanneer uit de bewijsvoering volgt dat een uitreiking van het besluit tot ongeldigverklaring in persoon heeft plaatsgevonden.” [2]
2.7
De stellers van het middel voeren aan dat het hof niet heeft vastgesteld dat de brieven van het CBR ook daadwerkelijk aan de verdachte zijn verzonden, dat de verdachte deze heeft ontvangen en dat de verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Daarvoor zou onvoldoende zijn dat de verdachte heeft verklaard dat hij wist dat hij fout was, dat hij niets meer had gehoord van het CBR ondanks dat hij alles heeft gedaan wat hem was gevraagd, en dat hij wist dat hij niet mocht rijden. Verder zou uit de bewijsmiddelen en het procesdossier niet volgen dat de in het dossier gevoegde stukken van het CBR aan de verdachte zijn verzonden. Bovendien ontbreekt een uitdraai van het rijbewijsregister waaruit blijkt dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig was verklaard en dat aan de verdachte geen nieuw rijbewijs was afgegeven. Tot slot heeft de verdediging volgens de stellers van het middel aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat het besluit aan de verdachte is bekendgemaakt, dat aan hem geen ander rijbewijs is afgegeven en dat hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, terwijl het hof deze verweren onvoldoende heeft weerlegd.
2.8
Het middel lijkt mij gegrond. Met betrekking tot de eerste door de Hoge Raad gestelde eis blijkt uit de bewijsvoering niet dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs aan de verdachte is bekendgemaakt. De bewijsvoering bevat wel een mededeling van het CBR aan de verdachte (waarover het hof in de bewijsoverweging heeft vastgesteld dat deze “op aangetekend verstuurd naar het adres van de verdachte” is), maar bevat geen aantekening waaruit blijkt dat, wanneer en hoe verzending van die mededeling aan de verdachte heeft plaatsgevonden. Uit de bewijsvoering blijkt dus niet dat de verdachte deze mededeling heeft ontvangen en daarmee ook niet dat het besluit van kracht is geworden doordat zeven dagen zijn verlopen na die bekendmaking. Met betrekking tot de tweede door de Hoge Raad gestelde eis blijkt uit de bewijsvoering niet dat na de ongeldigverklaring van het rijbewijs aan de verdachte geen ander rijbewijs is afgegeven, bijvoorbeeld aan de hand van gegevens uit het rijbewijsregister. Tot slot volgt met betrekking tot de derde door de Hoge Raad gestelde eis niet uit de bewijsvoering dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Bewijsmiddel 5, 6 en 7 houden weliswaar verklaringen van de verdachte in dat hij geen rijbewijs had, dat hij wist dat hij niet mocht rijden en dat hij niet wist waar zijn rijbewijs was, maar daaruit volgt niet dat hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dat kan immers ook een andere oorzaak hebben. De bewezenverklaring is dus ontoereikend gemotiveerd.
2.9
Het middel slaagt.

3.Het tweede middel

Het tweede middel klaagt over de strafoplegging. Omdat het eerste middel slaagt, hoeft het tweede middel niet te worden besproken.

4.Slotsom

4.1
Het eerste middel slaagt. Het tweede middel hoeft niet te worden besproken.
4.2
Ambtshalve heb ik geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
4.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Hof ’s-Hertogenbosch 13 november 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:4389.
2.HR 28 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:108, r.o. 2.3. Daarin wordt verwezen naar HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1146,