In deze zaak is de verdachte, geboren in 1987, veroordeeld door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en wederspannigheid. De veroordeling volgde op een incident op 28 juni 2020, waarbij de verdachte met een mes stekende bewegingen maakte in de richting van de aangever, een 12-jarige jongen, die op dat moment aan het spelen was. De aangever heeft aangifte gedaan van de bedreiging, waarbij hij verklaarde dat hij zich bedreigd voelde door de verdachte, die op een afstand van 20 à 30 meter stond. Het hof oordeelde dat de vrees van de aangever gegrond was, ondanks de afstand, en dat er een reëel risico op overlijden bestond als de bedreiging daadwerkelijk was uitgevoerd.
De verdediging heeft cassatie ingesteld en twee middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel betrof de vraag of de vrees van de aangever in redelijkheid kon ontstaan, gezien de afstand tot de verdachte. Het hof heeft echter vastgesteld dat de gedragingen van de verdachte, het wijzen en steken met een mes, als bedreigend moesten worden aangemerkt. Het tweede middel betrof de beslissing van het hof om een inbeslaggenomen multitool aan het verkeer te onttrekken. Het hof oordeelde dat de multitool, samen met andere inbeslaggenomen voorwerpen, gevaarlijk was en dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd was met de wet en het algemeen belang. Beide middelen zijn door de advocaat-generaal verworpen, en de conclusie strekt tot verwerping van het beroep.