ECLI:NL:PHR:2025:245

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
22/04404
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en beïnvloeden getuige in strafzaak

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1987, veroordeeld door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor poging tot doodslag en het beïnvloeden van een getuige. De verdachte heeft op 26 juni 2020 in de gemeente [plaats] het slachtoffer met een mes in de lies gestoken tijdens een woordenwisseling op het strand. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft een in beslag genomen mes onttrokken aan het verkeer. De verdediging heeft cassatie ingesteld, waarbij twee middelen zijn voorgesteld. Het eerste middel betreft de motivering van de bewezenverklaring van poging tot doodslag, waarbij de verdediging aanvoert dat de verklaringen van de aangever en getuigen onbetrouwbaar zijn. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen elkaar ondersteunen en dat de verdachte herkenbaar was. Het tweede middel betreft het beïnvloeden van getuige [getuige 3], waarbij de verdachte telefonisch instructies heeft gegeven over wat deze getuige moest verklaren. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte de getuige heeft beïnvloed, wat in strijd is met artikel 285a lid 1 Sr. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/04404
Zitting18 maart 2025
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 23 november 2022 door het gerechtshof Arnhem -Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem , wegens onder 1 primair “poging tot doodslag” en onder 2 “opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstig het vermoeden heeft dat die verklaring zal worden afgelegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft het hof een in beslag genomen, nog niet teruggegeven mes onttrokken aan het verkeer. Voorts heeft het hof een beslissing genomen over de vordering van de benadeelde partij en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Tot slot heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van de militaire kamer van de rechtbank Gelderland van 27 oktober 2014, parketnummer 05-862935-13, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren en de bij arrest van het gerechtshof Gelderland (bedoeld zal zijn: Arnhem -Leeuwarden, AEH) van 25 juli 2019, parketnummer 21-003056-18, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 11 dagen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. H. Sytema, advocaat in ‘s‑Gravenhage, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.

3.Het eerste middel

3.1
Het middel bevat de klacht dat het hof de bewezenverklaring van feit 1 primair ontoereikend heeft gemotiveerd, althans dat het hof zonder toereikende motivering is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inhoudende dat de verklaringen van de [aangever] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] wegens hun onbetrouwbaarheid niet voor het bewijs mogen worden gebruikt.
3.2
Ten laste van de verdachte is onder 1 primair bewezenverklaard dat:
“hij op 26 juni 2020 in de gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, die [aangever] eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de lies heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;”
3.3
Het hof heeft in zijn (promis)bewijsoverwegingen onder meer als volgt overwogen inzake het bewijs van het onder 1 primair bewezenverklaarde (met weglating van voetnoten):

Overweging met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 1
[…]
Oordeel hof
Op 26 juni 2020 waren verdachte en [aangever] op [strand] in [plaats] . Uit de verklaring van aangever blijkt dat er sprake was van een woordenwisseling tussen aangever en een jongen. Op een zeker moment sloeg aangever die jongen met zijn vuist. Hierna werd aangever door die jongen gestoken in zijn lies. Aangever zag dat de jongen daarna op een donkerkleurige scooter weg reed. [getuige 2] heeft gezien dat aangever en een jongen een heftige woordenwisseling hadden en met hun voorhoofden tegen elkaar stonden. Zij zag dat deze jongen die tegenover aangever stond een stekende beweging maakte richting aangever. Zij zag dat die jongen aangever stak met één beweging naar voren, net boven zijn heup, net bij de milt. Zij verklaart tevens, dat zij daar toen met zijn drieën stonden en dat er verder niemand bij stond. Zij zag dat de jongen er met een zwarte scooter vandoor ging. Zij verklaart later ten overstaan van de rechter-commissaris dat zij het steken heeft gezien. Ook [getuige 1] heeft gezien hoe een jongen die tegenover aangever stond, met de gezichten naar elkaar toegekeerd, een voorwaartse beweging maakte met zijn arm terwijl hij een langwerpig voorwerp in zijn hand hield. Zij zag dat hij aangever daarmee raakte ter hoogte van zijn linker zij.
Uit de verklaringen van aangever en beide getuigen blijkt dus dat de persoon die betrokken was bij het opstootje met aangever, ook de persoon is die aangever heeft gestoken. Uit de verklaringen van aangever en [getuige 2] blijkt verder dat die persoon daarna op een donkerkleurige scooter is weggereden.
Verdachte heeft zelf verklaard dat hij op het strandje was op 26 juni 2020, dat hij betrokken was bij het hiervoor beschreven incident met aangever net vóór het steken, dat hij daarbij geslagen werd door aangever en dat hij (meteen) na het incident op een zwarte scooter is weggegaan. Daarnaast heeft aangever verdachte herkend als degene die hem heeft gestoken. Het hof stelt op grond daarvan dan ook vast dat het verdachte is geweest die met aangever in conflict is geweest.
Uit het vorenstaande volgt dat het hof concludeert dat verdachte degene is geweest die met aangever in conflict is geweest en dat de persoon die met verdachte in conflict was, verdachte dus, ook degene is geweest die aangever heeft gestoken.
De verklaringen van aangever, [getuige 2] en [getuige 1] vindt het hof, anders dan de verdediging heeft betoogd, betrouwbaar. Deze verklaringen vinden steun in elkaar en -voor zover ze zien op de aanwezigheid van verdachte bij het incident- in de verklaring van verdachte zelf, en -voor zover ze zien op het steken- in het feit dat aangever in zijn buik gewond is geraakt.
Het hof zal de fotoherkenning, in tegenstelling tot hetgeen door de verdediging is aangevoerd, niet uitsluiten van het bewijs. Verdachte heeft immers zelf erkend dat hij betrokken was bij het incident met aangever en dat hij daarbij door aangever werd geslagen. Hieruit concludeert het hof dat het dus juist is, dat aangever verdachte heeft herkent. Ter onderbouwing van de stelling dat verdachte weliswaar een woordenwisseling met aangever heeft gehad, maar dat hij niet degene is geweest die aangever heeft gestoken, heeft de verdediging gewezen op de door [getuige 3] afgelegde verklaring. Nu het hof hiervoor reeds heeft geconcludeerd dat het verdachte is geweest die aangever heeft gestoken, kan het hof aan deze verklaring geen betekenis toekennen. Daarbij betrekt het hof dat het in het dossier geen verdere aanwijzingen ziet dat een ander persoon dan verdachte aangever zou kunnen hebben gestoken.”
3.4
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2022 blijkt dat de raadsvrouw van de verdachte aldaar het woord tot verdediging heeft gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in (met weglating van voetnoten):
“FEIT 1 Poging doodslag / zware mishandeling
[…]
Situatie ter plaatse
7. Ten tijde van het steekincident waren er veel mensen aanwezig op het strand. Enkel aangever en [getuige 2] wijzen cliënt aan als de dader. Cliënt stelt zich op het standpunt dat hij aangever niet heeft gestoken en meent dat aangever en [getuige 2] zich moeten hebben vergist.
8. De verdediging stelt zich op het standpunt dat er veel vraagtekens moeten worden gezet bij de verklaringen van aangever en [getuige 2] . Er is sprake van onduidelijkheid en vele tegenstrijdigheden. Voordat deze verklaringen worden besproken zal de verdediging eerst stilstaan bij de situatie ter plaatse.
[…]
Verklaringen aangever
11. Aangever heeft meerdere verklaringen afgelegd bij de politie en is ook als getuige gehoord bij de rechter-commissaris. De twee verhoren die in het ziekenhuis zouden hebben plaatsgevonden kan aangever zich eigenlijk niet meer herinneren. Hij heeft in het ziekenhuis ook morfine toegediend gekregen. Aangever weet niet meer wat hij heeft verklaard, of hij heeft verklaard, of hij de verklaringen heeft gelezen en of hij deze heeft ondertekend. Dit betreffen de verhoren waarin hij cliënt zou hebben herkend op de foto’s.
12. Tijdens het incident was aangever onder invloed van GHB. Sterker nog, aangever had de hele dag door GHB gebruikt. Om de 2 á 3 uur nam hij ongeveer 2,5 dan wel 3 milliliter GHB. Ook de dagen ervoor had hij GHB gebruikt. Bovendien heeft ook [getuige 2] verklaard dat aangever met een GHB-verslaving. Door aangever wordt over dit gebruik op de betreffende dag eigenlijk heel makkelijk gedaan en dat dit enkel een positieve invloed op hem zou hebben gehad. Maar 2,5 á 3 milliliter GHB, de hele dag door om de 2 á 3 uur.. Natuurlijk moet dit de waarneming en het geheugen van aangever hebben beïnvloed! Dit alleen al maakt dat er grote vraagtekens moeten worden gezet bij de verklaringen van aangever. Zeker nu hij de eerste verklaringen zich niet eens meer kan herinneren.
13. De verdediging is van mening dat de verklaringen van aangever onbetrouwbaar zijn en aldus ter zijde dienen te worden geschoven.
14. Maar daarnaast stelt de verdediging zich ook op het standpunt dat aangever zo tegenstrijdig en uiteenlopend heeft verklaard dat zijn verklaringen ook om die reden niet voor het bewijs mogen worden gebezigd en aldus moeten worden uitgesloten van het bewijs.
15. Het gaat om de volgende onjuistheden/tegenstrijdigheden:
- De jongen door wie hij zou zijn gestoken zou de hele tijd provocerend over het strand hebben gelopen met een muziekbox. Cliënt heeft ontkend een muziekbox bij zich te hebben gehad. Door geen enkele getuige wordt gezien dat cliënt met een muziekbox heeft gelopen. Er is ook geen muziekbox bij cliënt gezien/aangetroffen.
- De dader zou hem een kopstoot hebben gegeven waarna aangever hem een vuistslag heeft gegeven. Geen enkele getuige heeft een kopstoot gezien, ook [getuige 2] niet. Ook cliënt ontkent dat hij een kopstoot heeft gegeven.
- De dader zou hebben gezegd wil je dood ofzo, of ik maak je dood. Geen enkele getuige heeft dit gehoord. Ook [getuige 2] niet terwijl zij dichtbij aangever zou hebben gestaan.
- De dader zou met beide handen iets hebben uitgeklapt, het deed hem denken aan een Rambo-mes. In zijn volgende verklaring geeft hij echter aan dat het zo snel ging en donker was dat hij het niet erg goed kon zien. Geen enkele andere getuige heeft gezien dat er een mes werd uitgeklapt. De verdachte was zeker wel
1,5 kop groter(aangever is 1,72m), had
korte dreadsen een smal postuur. Hij had een
hemdjeaan (
kleur weet hij niet) en hij praat met een
Antilliaans accent. In zijn volgende verhoor wordt aangever geconfronteerd met foto’s van cliënt. De politie laat enkel deze foto’s zien en vraagt direct of aangever deze man herkent als degene die hem heeft gestoken. Bovendien staat er op de foto de tekst ‘digie_tmb’. Alle getuigen hebben verklaard dat er werd gezegd dat [verdachte] de dader was, maar niemand kon een verklaring geven waarop dat zou zijn gebaseerd. Maar dit kan natuurlijk wel de verklaring van aangever hebben beïnvloed.
- Bij het tonen van foto 1 geeft aangever aan:
volgensmijis dat hem wel. Met andere woorden: hij weet het dus niet zeker. Bij het tonen van foto 2 en 3 (weer foto’s van cliënt) wordt nogmaals aan aangever gevraagd of hij de man herkent als degene die hem heeft gestoken. Dan zegt aangever:
“Ja, man! Dat is hemvolgens mijwel. Ik ken hem verder niet maar op de foto wel. Volgens mij heeft hij nugeen baardjemeer, hij heeft zijn haar aande zijkanten opgeschorenen hij droeg een petje.”.
De politie is ten tijde van de enkelvoudige fotoconfrontatie sturend en de verdediging stelt zich op het standpunt dat de enkelvoudige fotoconfrontatie onjuist is uitgevoerd en de uitkomst dan ook niet als bewijs mag worden gebruikt. Maar daarnaast valt ook op dat aangever steeds aan geeft dat dat hem volgens mij wel is. De verdediging maakt hieruit op dat hij het dus niet volledig zeker weet. De rechtbank heeft in het vonnis opgenomen dat de verklaring van aangever na het tonen van foto’s van (overigens uitsluitend) verdachte, niet erg overtuigend is. De rechtbank heeft echter nagelaten een beslissing te nemen op het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging dat er hier sprake is van een sturende, onjuist uitgevoerde enkelvoudige fotoconfrontatie en dat deze – toch wel vage en twijfelachtige herkenning – dient te worden uitgesloten van het bewijs.
- Bij de rechter-commissaris heeft aangever verklaard dat inderdaad 3 foto’s aan hem zijn getoond tijdens een verhoor en dat op één foto de persoon er net zo uit zag als op de dag van het incident. Echter, op de foto’s (p. 81-83) is cliënt te zien met korte dreads of met gekleurd haar. Tijdens het verhoor bij de politie heeft aangever het over opgeschoren haar aan de zijkant en dat hij
geen baardjehad. Dit komt dus met
geen enkelefoto overeen.
- Bovendien is op pagina 20 van het procesdossier een foto van 1 juli 2020 te zien op de ID-staat van cliënt. Zo zag cliënt eruit zeer kort na het incident ten tijde van de aanhouding. Hierop is te zien dat cliënt
geen korte dreadsheeft en dat hij
wel een baardjeheeft. Bij de rechter-commissaris omschrijft aangever de dader ineens
weer wel met wat baardgroeien had hij
donkere kledingaan. Kortom, er wordt gewisseld over het signalement maar cliënt voldoet in ieder geval niet aan de omschrijving zoals door aangever is gegeven.
- Op 30 juni 2020 wordt aangever nogmaals telefonisch gehoord en verklaarde hij dat de dader een
donkere korte broekdroeg en met een
ontbloot bovenlichaamhad rondgelopen. Om zijn nek zou hij een JBL box hebben gedragen en had hij een opvallend bovengebit met gouden tanden. Bij de rechter-commissaris heeft aangever echter weer verklaard dat hij zelf niet heeft gezien dat de dader met een ontbloot bovenlichaam rondliep maar dat hij dit had gehoord. Ook
wist hij niet zeker of de dader gouden tandenhad. Op 29 juni 2020 toen aangever aan de politie een foto liet zien, welke hij van zijn volgers toegestuurd had gekregen op social media, liet hij weten dat hij cliënt herkende als zijnde de dader. Hij zag ineens de grill op de foto en gaf toen aan dat de dader ten tijde van het incident ook een
grilldroeg. Aangever wisselt hier dus nogal over en het lijkt erop dat hij zich sterk laat beïnvloeden door foto’s.
- Voordat het incident gebeurde zat de dader volgens aangever aan de pols van [getuige 2] te trekken en zei hij dat hij haar van hem af zou pakken. [getuige 2] heeft hier bij de rechter-commissaris verbaasd op gereageerd. Niemand heeft aan haar pols getrokken en ook niemand heeft gezegd dat iemand haar zou afpakken van [aangever] .
Zoals blijkt uit de foto’s van cliënt op de scooter alsmede van de foto van zijn ID-staat alsmede uit de verklaring van cliënt had cliënt de betreffende avond zeer kort haar, een baardje, een wit (dan wel lichtgroen) t-shirt met korte mouwen en een lange donkere spijkerbroek aan. De door aangever gegeven signalementen komen
nietovereen met het signalement van cliënt.
[getuige 2]
16. [getuige 2] heeft ook meerdere verklaringen afgelegd. [getuige 2] wijst cliënt aan als zijnde de dader. Echter, de verdediging zet veel vraagtekens bij de verklaringen van [getuige 2] en stelt zich op het standpunt dat haar verklaringen onbetrouwbaar, tegenstrijdig en ongeloofwaardig zijn en aldus ter zijde dienen te worden geschoven.
17. Het gaat om de volgende onjuistheden/tegenstrijdigheden:
- Ten eerste heeft [getuige 2] bij de politie verklaard dat ze het niet allemaal heel goed heeft kunnen zien omdat het heel donker was. [getuige 2] stond op ongeveer 3 meter afstand en denkt dat zij de enige is die het van dichterbij heeft gezien. Toch wel opmerkelijk nu zowel cliënt, [getuige 3] , [getuige 1] en [getuige 4] allen hebben verklaard dat er nog meer mensen in de buurt van aangever stonden.
- Ondanks dat [getuige 2] op 3 meter afstand stond heeft zij
geen kopstooten ook
geen vuistslaggezien. Het steken heeft zij wel gezien. Terwijl zij in eerste instantie heeft verklaard dat zij het niet allemaal heel goed heeft kunnen zien omdat het heel donker was.
- [getuige 2] zag dat er een gesprek gaande was wat escaleerde waarna de personen met de hoofden tegen elkaar aan gingen staan. [aangever] ging vervolgens iets naar voren en toen kwam de steekbeweging. Dit houdt dus in dat [getuige 2] geen kopstoot (wat cliënt ook heeft ontkend) en geen vuistslag heeft gezien. Ook niet dat cliënt op de grond is gevallen zoals door aangever, cliënt en [getuige 3] is verklaard. Aangever zou volgens hem zelfs zijn gestoken op het moment dat de dader weer omhoog kwam. Hoe kan [getuige 2] dit dan hebben gemist. Het steekmoment klopt niet.
- Bij de politie heeft [getuige 2] verklaard dat zij zag dat aangever werd gestoken met een mes. Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 2] verklaard dat zij geen mes heeft gezien en ook niet of de dader iets in zijn hand had. Vervolgens heeft zij toch weer wel iets in zijn hand gezien maar niet letterlijk een mes. Het is volgens haar logisch dat als zij iemand een steekbeweging ziet maken iemand dan ook meteen een mes in zijn handen moet hebben. En dan ineens zou ze er toch weer wel goed zicht op hebben gehad.
- Dan verklaart [getuige 2] dat het donker was en het enige licht dat er was afkomstig was van de muziekbox en de telefoons. De muziekbox had [aangever] om. In tegenstelling tot de verklaring van [aangever] zelf dat de dader deze om zou hebben gehad.
- [getuige 2] heeft cliënt pas op die betreffende dag voor het eerst ontmoet. Zij kende hem dus nog helemaal niet. In hoeverre is zij dan in staat geweest om cliënt te herkennen als zijnde de dader nu zij slecht zicht heeft gehad op het incident, het heel erg donker was en er meerdere personen bij stonden? Cliënt heeft immers verklaard dat hij werd geslagen door aangever waarna er iemand tussen is gekomen en aangever vervolgens door een andere persoon moet zijn gestoken. Heeft [getuige 2] misschien niet gezien dat er in die snelheid iemand anders tussen is gekomen en vervolgens de aangever heeft gestoken? Het was immers erg donker en bovendien heeft [getuige 2] ook verklaard dat zij niet alles vanaf het begin tot het einde 100% heeft gezien. Heeft [getuige 2] misschien, net als bij het mes, zelf de conclusie getrokken dat als zij eerst ziet dat cliënt en aangever een discussie met elkaar hebben en even later aangever wordt gestoken dit dan ook automatisch cliënt moet zijn geweest? Ze heeft immers ook verklaard dat na het steekincident, wat zij eigenlijk helemaal niet heeft gezien, de menigte op hen afkwam. Er was dus veel meer mensen in de omgeving. En juist op het moment dat het steken zou hebben plaatsgevonden was de menigte aanwezig. Vele mogelijke daders dus!
18. Aangever en [getuige 2] zijn dus de enige getuigen die cliënt aanwijzen als de dader. Aangever en [getuige 2] zijn echter ook goede vrienden van elkaar. Na het incident hebben zij nog vaak met elkaar gesproken over het incident, de dader en wat zij zelf hebben gezien van het incident. De kans is dus erg groot dat zij elkaar hebben beïnvloed.
19. Beiden kenden mijn cliënt nog niet. Zij hebben hem die betreffende avond pas voor het eerst gezien. In hoeverre kunnen zij mijn cliënt dan goed hebben herkend? Aangever moet zwaar onder invloed zijn geweest, het was ter plaatse erg donker en [getuige 2] heeft niet alles van het incident meegekregen. Er is door meerdere getuigen verklaard dat er veel mensen met een donkere huidskleur op het strand aanwezig waren. Wordt cliënt niet verward met een ander persoon? Cliënt had immers geen dreadlocks, droeg geen donkere kleding (sterker nog, hij droeg een wit/lichtgroen t-shirt), liep niet in ontbloot bovenlichaam, had geen JBL muziekbox om zijn nek en droeg ook geen gouden grill. En daarbij blijkt ook uit de tapgesprekken van cliënt dat er over de mogelijke dader wordt gesproken. Iemand met ook een donkere huidskleur, dreads en gouden tanden. Voldoet in ieder geval meer aan het gegeven signalement dan dat cliënt doet.
20. Waarom is hier verder geen onderzoek naar gedaan? Er is enkel onderzoek gedaan naar mijn cliënt, terwijl mijn cliënt van begin af aan heeft ontkend. Enkel omdat de naam van mijn cliënt ten ronde ging is er door middel van tunnelvisie de focus alleen op mijn cliënt geweest. Er waren zoveel mensen aanwezig op het strand, het was zo donker, de mensen waren onder invloed. Des temeer reden om zorgvuldig onderzoek te doen en alle mogelijkheden te bekijken!
21. Bovendien heeft [verbalisant] in het inleidende proces-verbaal opgemerkt dat [getuige 2] bij het slachtoffer aanwezig bleef en er toen ook van haar een getuigenverklaring is opgenomen. Het is ook [getuige 2] die direct een foto van cliënt aan de politie laat zien (p. 59). Op deze foto staat cliënt met korte dreads. Dit betreft een oude foto met een oud kapsel. Ten tijde van het incident had cliënt helemaal geen korte dreads. De verdediging leest het dossier zo dat [getuige 2] deze foto heeft laten zien/overhandigd aan de politie en een verklaring heeft afgelegd in het bijzijn van aangever. Het is opvallend dat aangever het in zijn eerste verhoor heeft over korte dreads. Later komt hij hier weer op terug, dan zou de dader een pet op hebben gehad en was de zijkant van het haar opgeschoren. De verdediging gaat er dan ook vanuit dat, gelet op de ontkennende verklaring van cliënt, aangever is beïnvloed door [getuige 2] . De verdediging stelt zich dan ook op het standpunt dat, gelet op wat er reeds naar voren is gebracht, de aangever en getuige onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn. De verdediging geeft daarmee aan dat zij vindt dat er ook geen sprake is van wettig bewijs in deze zaak.
Overige getuigen
22. De onschuld van cliënt blijkt ook uit andere getuigenverklaringen in het dossier.
23.
[getuige 1]heeft ter plaatse de vermoedelijke dader als volgt omschreven: getinte huidskleur, ronde ogen, paardenbekkie, iel gebouwd en een miezerig mannetje. Cliënt voldoet hier echter niet aan. Cliënt heeft geen ronde ogen en is ook geen miezerig mannetje om te zien. Zodra [getuige 1] wordt geconfronteerd met een foto van cliënt geeft zij aan dat zij vermoed dat de man op de foto degene is die aangever heeft gestoken. Echter, zij kon
niet met zekerheidzeggen of die persoon aangever heeft gestoken. Bovendien stond zij op 6 á 8 meter afstand en is zij nachtblind waardoor zij vanaf 8 meter niet goed kan zien.
24. Tevens heeft [getuige 1] verklaard dat zij een man tegenover aangever zag staan en dat er nog wat mensen in de buurt van hem stonden. Aangever en de man stonden met de gezichten naar elkaar toe gekeerd. Zij hielden elkaar vast en toen zag zij dat er een voorwaartse beweging werd gemaakt. Vervolgens riep aangever dat hij was gestoken en werd het een chaos. Vervolgens zag zij dat iemand uit die groep bij aan ander achterop de scooter sprong.
25. Deze getuige bevestigt de verklaring van cliënt dat aangever door iemand anders dan cliënt is gestoken. Er stonden dus nog meer personen in de buurt van aangever en er was dus nog een scooter daar ter plaatse. Deze getuige heeft namelijk gezien dat een persoon uit die groep bij iemand achterop de scooter sprong. Zoals op de camerabeelden is te zien reed cliënt alleen op een scooter en zat hij dus niet bij iemand achterop. Er zijn immers ook getuigen die een persoon, vermoedelijk mijn cliënt, alleen op een scooter hebben zien wegrijden.
[…]
36. Kortom, de verdediging stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs nu niet kan worden vastgesteld dat cliënt de persoon is geweest die aangever heeft gestoken. Cliënt dient derhalve te worden vrijgesproken.”
3.5
Uit het onder 3.4 genoemde proces-verbaal blijkt dat de raadsvrouw in aanvulling op de pleitnota onder meer het volgende heeft aangevoerd:
“ [getuige 2] heeft juist verklaard dat zij het niet heeft kunnen zien. daar hoor ik de advocaat-generaal niet over. Dit is een cruciaal punt. Op de verklaring van aangever is eveneens veel aan te merken. Aangever heeft de gehele dag GHB gebruikt. [getuige 1] komt ook terug van haar verklaring. Cliënt zou de enige zijn met en motief. Dat is niet waar, andere getuigen zeggen juist dat er meerdere groepen waren en er onderling opstootjes waren. Dat moet bij de beoordeling betrokken worden.
[…]
Zonder de verklaringen van aangever en [getuige 2] is geen sprake van wettig en overtuigend bewijs. Als die verklaringen volgens uw hof wel gebruikt mogen worden voor het bewijs, ontbreekt de overtuiging.”
3.6
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. De rechter die over de feiten oordeelt, beslist wat hij van het beschikbare bewijsmateriaal betrouwbaar en bruikbaar vindt en aan welk bewijsmateriaal hij geen waarde toekent. De feitenrechter hoeft deze beslissingen over de selectie en waardering van het bewijsmateriaal niet te motiveren, behalve in bijzondere gevallen, onder meer indien door de verdediging een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen ten aanzien van de betrouwbaarheid van het gebruikte bewijsmateriaal. De omvang van de motiveringsplicht hangt af van de inhoud en de indringendheid van de aangevoerde argumenten. De motiveringsplicht gaat niet zo ver dat op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan. [1] Bij de beoordeling van het beschikbare bewijsmateriaal kan de feitenrechter betekenis toekennen aan onder meer de onderlinge samenhang van dit bewijsmateriaal en de mate waarin bewijsmateriaal steun vindt in ander bewijsmateriaal. In cassatie kan alleen onderzocht worden of de conclusies van feitelijke aard, die de feitenrechter heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vastgesteld, begrijpelijk zijn. [2]
3.7
Het hof heeft geoordeeld dat het de verklaringen van de [aangever] , de [getuige 2] en de [getuige 1] betrouwbaar vindt. Daarbij heeft het hof ten eerste in aanmerking genomen dat de verklaringen van [aangever] , [getuige 2] en [getuige 1] steun vinden in elkaar. Anders dan de steller van het middel doet voorkomen, heeft het hof wel degelijk aangegeven op welke punten de verklaringen elkaar ondersteunen. Zo volgt uit de overwegingen van het hof dat zowel uit de verklaringen van de aangever, als uit de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] blijkt dat de persoon die betrokken was bij het opstootje met [aangever] , ook de persoon is die [aangever] heeft gestoken. Voorts heeft het hof aangegeven dat uit de verklaringen van [aangever] en uit de verklaringen van [getuige 2] volgt dat de persoon die heeft gestoken daarna op een donkerkleurige scooter is weggereden. Tot slot blijkt uit de overwegingen van het hof dat de verklaringen elkaar ondersteunen voor wat betreft de plek waar is gestoken. [aangever] heeft immers verklaard dat hij werd gestoken in zijn lies, [getuige 2] heeft verklaard dat de stekende beweging net boven de heup, net bij de milt was en [getuige 1] heeft verklaard dat [aangever] werd geraakt ter hoogte van zijn zij.
3.8
Het hof heeft aan zijn oordeel dat de verklaringen van [aangever] , [getuige 2] en [getuige 1] betrouwbaar zijn, bovendien ten grondslag gelegd dat deze verklaringen steun vinden in de verklaring van de verdachte zelf (voor zover de verklaringen zien op de aanwezigheid van de verdachte bij het incident) en in de geneeskundige verklaring, waaruit blijkt dat de verdachte in zijn buik gewond is geraakt (voor zover de verklaringen zien op het steken).
3.9
Daarmee heeft het hof toereikend gemotiveerd waarom het is afgeweken van het door de verdediging gevoerde uitdrukkelijk onderbouwde standpunt ten aanzien van de betrouwbaarheid van [aangever] , [getuige 2] en [getuige 1] . Het hof hoefde niet op ieder detail van de argumentatie in te gaan. In zoverre faalt het middel.
3.1
Het hof heeft vastgesteld dat [aangever] de verdachte heeft herkend als degene die hem heeft gestoken. Bovendien heeft de verdachte zelf verklaard dat hij op het strandje was op 26 juni 2020, dat hij betrokken was bij het incident met [aangever] net vóór het steken en dat hij daarbij is geslagen door [aangever] , evenals dat hij na het incident is weggegaan op een zwarte scooter. In het licht van de verklaringen van [aangever] , [getuige 2] en [getuige 1] dat de persoon die in conflict is geweest met [aangever] , tevens de persoon is die [aangever] heeft gestoken en gezien de verklaringen van [aangever] en [getuige 2] dat degene die heeft gestoken na het incident wegreed op een zwarte/donkerkleurige scooter, acht ik het oordeel van het hof dat de verdachte degene is die heeft gestoken, niet onbegrijpelijk en is de bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit in zoverre toereikend gemotiveerd.
3.11
Het middel faalt.

4.Het tweede middel

4.1
Het middel is gericht tegen de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit. Geklaagd wordt dat het onder 2 bewezenverklaarde, in het bijzonder het opzet en de kennelijke strekking van beïnvloeding, niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
4.2
Het hof heeft in het bestreden arrest ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 03 juli 2020 tot en met 21 oktober 2020 in de gemeente(n) [plaats] en/of [plaats] , althans in Nederland telkens opzettelijk mondeling, zich jegens [getuige 3] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, wist dat die verklaring zou worden afgelegd, immers heeft hij, verdachte, meermalen, opzettelijk, vanuit de penitentiaire inrichting(en) waar verdachte verbleef,
- die [getuige 3] telefonisch gesproken en gedurende deze telefoongesprekken gezegd en gevraagd en/of opgedragen contact op te nemen met zijn, verdachtes, advocaat en zijn, [getuige 3] (persoons)gegevens aan die advocaat door te geven en aan te geven dat hij, [getuige 3] , een getuigenverklaring wil en/of kan afleggen en
- hiertoe aan die [getuige 3] het telefoonnummer van zijn, verdachtes, advocaat gegeven, en
- tegen die [getuige 3] gezegd en/of gevraagd dat ding te regelen, zodat verdachte sneller weer buiten zou zijn, althans woorden van soortgelijke aard of strekking en
- tegen die [getuige 3] gezegd wat hij tegenover de rechter en/of ambtenaar moet gaan verklaren, namelijk dat hij, [getuige 3] , kan laten zien en/of vertellen dat
* hij verdachte vasthield toen verdachte werd geslagen en
* hij, nadat verdachte hiervan was bijgekomen en het slachtoffer wilde aanvallen met zijn vuisten, vervolgens verdachte heeft tegengehouden en vastgehouden en
* verdachte het slachtoffer nooit kan hebben gestoken en
* hij, [getuige 3] , hoorde dat het slachtoffer achter hem werd gestoken en
* hij ook niet weet door wie het slachtoffer werd gestoken, althans woorden van soortgelijke aard of strekking en
- die [getuige 3] meermalen gevraagd of die [getuige 3] zijn, verdachtes, advocaat al heeft gebeld, althans woorden van soortgelijke aard of strekking.”
4.3
Het hof heeft inzake het bewijs van het onder 2 bewezenverklaarde onder meer als volgt overwogen (met weglating van voetnoten):

Ten aanzien van feit 2
[…]
Oordeel hof
[getuige 3] heeft op 21 oktober 2020 ten overstaan van de rechter-commissaris een verklaring afgelegd. In de bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 is het hof reeds tot de conclusie gekomen dat de lezing die [getuige 3] geeft, niet de feitelijke gang van zaken is geweest.
Uit het dossier blijkt dat verdachte in de tenlastegelegde periode vanuit de penitentiaire inrichting meerdere keren telefonisch contact heeft gehad met de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] . [getuige 3] heeft op 20 mei 2020 tijdens een verhoor het telefoonnummer [telefoonnummer 1] opgegeven als zijnde zijn telefoonnummer. Op 18 juli 2020 laat de beller met nummer [telefoonnummer 1] aan verdachte weten dat het nummer [telefoonnummer 2] zijn andere telefoonnummer is. Het hof gaat er aldus vanuit dat beide telefoonnummers toebehoren aan [getuige 3] .
Uit het dossier blijkt voorts dat verdachte tegen [getuige 3] heeft gezegd zijn advocaat te bellen en te vertellen over het voorval. Verdachte geeft daarbij aan wat [getuige 3] kan verklaren en zegt meerdere malen dat [getuige 3] de advocaat van verdachte moet bellen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte bekend deze telefoongesprekken met [getuige 3] te hebben gevoerd. [getuige 3] verklaart later bij de rechter-commissaris overeenkomstig het (in strijd met de feitelijke gang van zaken zijnde) verhaal dat verdachte hem verteld heeft via de telefoon. Vragen over andere details dan hem telefonisch zijn medegedeeld door verdachte, weet [getuige 3] niet of niet juist te beantwoorden.
Het hof concludeert hieruit dat verdachte [getuige 3] heeft beïnvloed tot het doen afleggen van een verklaring. Aan de verklaring van verdachte dat hij [getuige 3] met deze telefoongesprekken slechts heeft gevraagd te gaan vertellen wat er daadwerkelijk is gebeurd, hecht het hof geen geloof. Uit de genoemde gesprekken blijkt immers onmiskenbaar dat verdachte [getuige 3] een verhaal voorhoudt over wat er zou zijn gebeurd. Nu het hof reeds heeft geconcludeerd dat dit verhaal in strijd is met de feitelijke gang van zaken wordt de verklaring van verdachte terzijde gesteld. Het hof acht ook het onder twee tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.”
4.4
De tenlastelegging is toegesneden op art. 285a lid 1 Sr. Deze bepaling luidt:
“Hij die opzettelijk mondeling, door gebaren, bij geschrift of afbeelding zich jegens een persoon uit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.”
4.5
Bij de beoordeling van het middel stel ik voorop wat de Hoge Raad in zijn arrest van 13 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2092, heeft overwogen over art. 285a lid 1 Sr: [3]
“3.4.2. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de invoering van deze bepaling bij de Wet van 11 november 1993, Stb. 603 houdt onder meer het volgende in:
“Het voorgestelde artikel 285a Sr kan betekenis hebben in die gevallen waarin uitlokking tot meineed niet aan de orde is, bij voorbeeld omdat het causale verband ontbreekt, of omdat het gebezigde middel niet voldoet aan de daarvoor in artikel 47 Sr gestelde eisen of omdat het gaat om een tegenover de politie afgelegde verklaring. Het rechtsgoed dat hier wordt beschermd is niet zo zeer de waarheid van de verklaring als wel de vrijheid - het onbelemmerd kunnen verklaren - van de betrokken persoon. Het kan nuttig zijn, dat bijvoorbeeld de politie een persoon die zich aan dergelijke uitingen te buiten wil gaan, onmiddellijk op het bestaan van deze strafbepaling kan attenderen.
Ik stel voor niet alleen de intimidatie van getuigen en deskundigen doch ook de intimidatie van personen die tijdens het opsporingsonderzoek een verklaring willen afleggen onder het bereik van de voorgestelde strafbepaling te brengen.
(...)
De voorgestelde strafbepaling beoogt de vrijheid van alle burgers om ten overstaan van een rechter of een ambtenaar naar waarheid en geweten een verklaring af te leggen te beschermen.”
(Kamerstukken II 1991/92, 22 483 nr. 3, p. 39.)
3.5.1.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2908 het volgende overwogen:
“De strafbaarstelling van art. 285a, eerste lid, Sr strekt (...) tot bescherming van de vrijheid van personen om onbelemmerd ten overstaan van een rechter of een ambtenaar een verklaring te kunnen afleggen (vgl. HR 30 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7093, NJ 2005/ 544). Van 'beïnvloeden' in de zin van art. 285a, eerste lid, Sr is derhalve sprake indien de in deze bepaling omschreven uiting ertoe strekt deze verklaringsvrijheid aan te tasten. Voldoende is dat komt vast te staan dat de uiting kennelijk bedoeld was om de verklaringsvrijheid te beïnvloeden zonder dat wordt vereist dat die kennelijke bedoeling ook tot een daadwerkelijke beïnvloeding heeft geleid (vgl. HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7910, NJ 2008/315).”
3.5.2.
Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is geweest van ‘beïnvloeden’ in de zin van art. 285a, eerste lid, Sr, is onder meer van belang de strekking van de in die delictsbepaling bedoelde uiting. Indien deze uiting slechts erop is gericht dat een persoon een verklaring zal afleggen, zonder dat daarbij - met name door bemoeienis met de inhoud van (wezenlijke onderdelen van) die verklaring - de verklaringsvrijheid van die persoon wordt aangetast, is geen sprake van ‘beïnvloeden’. Dat ligt anders indien de uiting ertoe strekt dat de af te leggen verklaring een bepaalde inhoud zal hebben, bijvoorbeeld doordat een persoon wordt ontmoedigd een belastende verklaring af te leggen of wordt aangemoedigd een ontlastende verklaring af te leggen. Van ‘beïnvloeden’ kan daarbij ook sprake zijn indien de uiting ertoe strekt dat een persoon geen verklaring tegenover een rechter of een ambtenaar zal afleggen. In deze gevallen is immers telkens de vrijheid van de (potentiële) getuige in het geding om naar waarheid of geweten een verklaring af te leggen.
3.5.3.
Voor ‘beïnvloeden’ in de zin van art. 285a, eerste lid, Sr hoeft niet vast te komen staan dat de uiting van de verdachte ertoe strekte een persoon te bewegen een verklaring af te leggen die niet waarheidsgetrouw is. Art. 285a, eerste lid, Sr strekt immers ter waarborging van de vrijheid van personen om onbelemmerd naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of een ambtenaar een verklaring te kunnen afleggen, waarbij het aan zo een persoon is te bepalen hoe de inhoud van zijn in overeenstemming met zijn eigen, mogelijke gebrekkige herinnering aan bepaalde gebeurtenissen af te leggen verklaring luidt, zonder bemoeienis van een ander met die inhoud.”
4.6
Het hof heeft in het bestreden arrest de volgende vaststellingen gedaan. De verdachte heeft in de ten laste gelegde periode meerdere keren telefonisch contact gehad met telefoonnummers die toebehoren aan de [getuige 3] . De verdachte heeft meerdere malen tegen [getuige 3] gezegd dat [getuige 3] de advocaat van de verdachte moet bellen en moet vertellen over het voorval. Daarbij geeft de verdachte aan wat [getuige 3] kan verklaren. [getuige 3] heeft bij de rechter-commissaris verklaard overeenkomstig het verhaal dat de verdachte hem via de telefoon heeft verteld, terwijl dit verhaal in strijd is met de feitelijke gang van zaken en [getuige 3] geen vragen (juist) weet te beantwoorden over andere details dan hem telefonisch zijn medegedeeld. Het hof heeft voorts overwogen dat het geen geloof hecht aan de verklaring van de verdachte dat hij [getuige 3] met de telefoongesprekken slechts heeft gevraagd te gaan vertellen wat er daadwerkelijk is gebeurd, aangezien uit de genoemde gesprekken onmiskenbaar blijkt dat de verdachte [getuige 3] een verhaal voorhoudt over wat er zou zijn gebeurd en dit verhaal in strijd is met de feitelijke gang van zaken.
4.7
Hiermee heeft het hof kennelijk tot uitdrukking gebracht dat de verdachte sturende bemoeienis heeft gehad met de inhoud van de verklaring. Dit is een conclusie van feitelijke aard, die in cassatie slechts op begrijpelijkheid kan worden beoordeeld. Ik meen dat van onbegrijpelijkheid geen sprake is. Het hof heeft zijn vaststelling dat de verdachte aangeeft wat [getuige 3] kan verklaren onderbouwd door te verwijzen naar het “Overzicht telio gesprekken met telefoonnummer [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] (bijlage 7), p. 44”. Een blik over de papieren muur wijst uit dat dit document onder meer inhoudt:
“N: Wanneer moet je voor gaan ?
V: Volgens mij ehh , ik weet niet, donderdag. Daarom moet je mijn advocaat ook even bellen van “eh nvt als je wil ik verklaar ook voor hem weet je.”
N: Hmm
V: Want je kunt ze laten zien/vertellen dat je mij vast hield, dat hij(derde) mij sloeg, gaf mij een stoot gewoon en nadat ik bijkwam eigenlijk op hem af wou gaan maar ja, dat je mij vast gehouden heb en daarna hoorde je dat hij (derde) schreeuwde. Dus ik kan hem nooit gestoken hebben snap je wat ik bedoel
N: Hmmm
[…]
V: Regel dat ding hoor, regel dat ding
N: Maak je niet druk
V: Regel dat, ik ben nu echt klaar met praten man, ik ga gewoon terug naar mijn cel , voordat ik die telefooncel nvt kanker insla
[…]
V: Bel mijn advocaat en praat met hem, waarschijnlijk ben ik volgend weekend buiten. Zo niet dan gaan ze mij 90 dagen houden. Dat zou super klote zijn”
4.8
Naar mijn oordeel heeft het hof hieruit kunnen afleiden dat – anders dan door de steller van het middel is betoogd – de uitingen van de verdachte zich niet beperkten tot het vertellen “hoe hij de gebeurtenissen ziet”, of het aandringen op het afleggen van een verklaring, maar dat de uitingen er ook toe strekken dat de door [getuige 3] af te leggen verklaring een ontlastende inhoud zal hebben en dat het opzet van de verdachte ook was gericht op de beïnvloeding van [getuige 3] . De uitingen van de verdachte houden immers in dat [getuige 3] tegen zijn advocaat moet zeggen dat hij “voor hem” wil verklaren. Ook bevatten de uitingen van de verdachte een beschrijving van wat [getuige 3] kan laten zien/vertellen over de betrokkenheid van de verdachte bij het steekincident. Tot slot zegt de verdachte in het gesprek tweemaal dat de verdachte “dat ding” moet regelen, waaruit mijns inziens een zekere aanmoediging kan worden afgeleid. In het licht van wat hiervoor onder 4.5 is vooropgesteld, is de bewezenverklaring van feit 2 ten aanzien van het opzet en de kennelijke strekking van beïnvloeding, toereikend gemotiveerd.
4.9
Het middel faalt.
5. Beide middelen falen. Nu de rechtbank de verdachte heeft vrijgesproken van de onder parketnummer 05/171562-20 ten laste gelegde feiten, ligt afdoening van de middelen door de Hoge Raad op de voet van art. 81 lid 1 RO niet in de rede.
6. Ambtshalve merk ik nog het volgende op. Namens de verdachte is op 24 november 2022 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit dient te leiden tot strafvermindering.
7. Voor het overige heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie o.a. HR 21 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:780,
2.Zie o.a. HR 10 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1840, r.o. 2.3.
3.HR 13 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2092,