Conclusie
[eiser]respectievelijk
ICS.
1.Inleiding en samenvatting
Wwft) van een financiële onderneming die zijn/haar identiteit wil vaststellen. In deze zaak heeft creditcardmaatschappij ICS in het kader van hernieuwd cliëntenonderzoek (waarbij bestaande cliënten wordt gevraagd zich te identificeren) [eiser] om een kopie van haar paspoort met pasfoto (ter identificatie) en een video-selfie (ter verificatie) verzocht. ICS bewaart de ontvangen kopie van het identiteitsbewijs met pasfoto en brengt daarop een watermerk aan. [eiser] meent kort gezegd dat een pasfoto niet mag worden bewaard.
AVG). [2] Het middel betoogt in de tweede plaats dat artikel 33 van de Wwft aan financiële ondernemingen geen wettelijke grondslag biedt voor het bewaren van een kopie van een identiteitsbewijs met pasfoto. ICS bestrijdt deze beide stellingen. Zij meent verder dat [eiser] geen belang heeft bij haar klachten.
het Hof van Justitie).
2.Feiten
[betrokkene 1]), die [eiser] in deze procedure heeft vertegenwoordigd en bij de kantonrechter ook als haar gemachtigde optrad, ICS gesommeerd om geen contact te zoeken met [eiser] of met hem.
3.Procesverloop
de kantonrechter). [eiser] stelde een groot aantal vorderingen in, [5] waaronder een vordering om ICS te veroordelen de creditcard-overeenkomst voort te zetten.
het vonnis) heeft de kantonrechter [eiser] in een aantal vorderingen niet-ontvankelijk verklaard en haar overige vorderingen afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. [7]
het hof) van het vonnis in hoger beroep gekomen.
het bestreden arrest) heeft het hof het vonnis bekrachtigd, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Voor zover in cassatie relevant, overweegt het hof (
mijn onderstrepingen, ook in de navolgende citaten):
het oordeel van de kantonrechter dat ICS de creditcard-overeenkomst met [eiser] heeft mogen opzeggenomdat [eiser] niet wilde meewerken aan de vaststelling van haar identiteit. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Bij de beoordeling daarvan strekt tot uitgangspunt dat de algemene voorwaarden van ICS geen deel uitmaken van de overeenkomst. [eiser] heeft betwist dat ICS haar algemene voorwaarden tijdig aan [eiser] ter hand heeft gesteld en ICS – op wie de bewijslast ter zake rust (HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1394) – heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt, zodat aan de vernietiging van de algemene voorwaarden van ICS het beoogde rechtsgevolg moet worden toegekend.
In het kader van het cliëntenonderzoek van ICS is de verwerking van persoonsgegevens een noodzakelijke verwerking in de zin van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), waarbij overigens de opslag van een foto, anders dan [eiser] stelt, niet kan worden aangemerkt als de verwerking van een biometrisch gegeven. Het hernieuwde cliëntenonderzoek voldoet aan het transparantiebeginsel van de AVG: doel en werkwijze van de verwerking van de persoonsgegevens worden duidelijk en begrijpelijk beschreven in het Privacystatement van ICS.
was naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 1 BW) gehouden daaraan haar medewerking te verlenen. Het feit dat ICS, volgens het besluit van de Autoriteit Persoonsgegevens van 18 december 2023, voorafgaand aan haar identificatie- en verificatieproces heeft nagelaten een gegevensbeschermings-effectbeoordeling in de zin van art. 35 AVG uit te voeren, doet aan deze verplichting niet af.
Zij heeft [eiser] toen verschillende alternatieven geboden. [eiser] heeft van die alternatieven geen gebruik willen maken, maar de redenen die zij daarvoor aanvoert, zijn naar het oordeel van het hof ondeugdelijk.
[eiser] stelt dat een vastlegging van haar pasfoto neerkomt op de verwerking van een door de AVG in beginsel verboden verwerking van biometrische gegevens en dat ICS in geen geval een foto van haar mag bewaren (ook niet via een kopie van haar identiteitsbewijs), dat hulppersonen van ICS een bankierseed moeten hebben afgelegd, en dat ICS de kosten van alternatieven voor een online-identificatie voor haar rekening moet nemen. Deze stellingen zijn ongegrond. Ook de stelling dat ICS niet over het BSN van [eiser] mag beschikken is ongegrond; ICS heeft terecht gesteld dat ze het BSN van [eiser] nodig heeft vanwege haar verplichtingen uit de AWR en het depositogarantiestelsel van De Nederlandsche Bank.
4.Bespreking van het cassatiemiddel
onderdeel 1klaagt het middel dat het hof heeft miskend dat het in strijd zou zijn met de AVG om [eiser] ’ identiteitsbewijs met pasfoto en een video-selfie te verwerken. Het hof zou hiermee blijk gegeven hebben van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip (verwerking van) biometrische gegevens in de zin van de AVG.
onderdeel 2klaagt het middel dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het vastleggen en bewaren van een pasfoto op een identiteitsbewijs is toegestaan in het kader van de verplichting tot actualisering van de cliëntenonderzoeken die ICS bij aanvang van de creditcard-overeenkomst al op grond van art. 3 Wwft had verricht. Deze oordelen zouden blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de bewaarplicht van art. 33 Wwft.
Richtlijn bescherming persoonsgegevens). [13]
alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon” (art. 4, aanhef en onder 1, AVG).
verwerking vangenetische gegevens,
biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een persoon, of gegevens over gezondheid, of gegevens met betrekking tot iemands seksueel gedrag of seksuele gerichtheid
zijn verboden.”
verwerking is noodzakelijk om redenen van zwaarwegend algemeen belang, op grond van Unierecht of lidstatelijk recht, waarbij de evenredigheid met het nagestreefde doel wordt gewaarborgd, de wezenlijke inhoud van het recht op bescherming van persoonsgegevens wordt geëerbiedigd en passende en specifieke maatregelen worden getroffen ter bescherming van de grondrechten en de fundamentele belangen van de betrokkene;”
biometrische gegevens. Dit soort gegevens worden in toenemende mate gebruikt voor het reguleren van toegang, met name tot informatiesystemen (bijvoorbeeld door een vingerafdruk) en tot gebouwen (bijvoorbeeld door een irisscan).
het doelvan de verwerking van die gegevens (“
met het oog op de unieke identificatie van een persoon”).
het resultaat zijn van een specifieke technische verwerkingmet betrekking tot de fysieke, fysiologische of gedragsgerelateerde kenmerken van een natuurlijke persoon op grond waarvan eenduidige identificatie van die natuurlijke persoon mogelijk is of wordt bevestigd, zoals gezichtsafbeeldingen of vingerafdrukgegevens;
van foto’svan natuurlijke personen:
EDPB) vat het begrip ‘biometrische gegevens’ in de zojuist genoemde zin op. Ik verwijs naar de ‘Guidelines 3/2019 on processing of personal data through video devices’: [20]
“(…) resulting from specific technical processing relating to the physical, physiological or behavioural characteristics of a natural person, which allow or confirm the unique identification of that natural person (…)”.
The video footage of an individual cannot however in itself be considered as biometric data under Article 9, if it has not been specifically technically processed in order to contribute to the identification of an individual. [21] ”
technically processed’. Een door de klant gemaakte en opgestuurde video-selfie is dat evenmin. Dat de foto en de selfie met een digitale camera zijn gemaakt en er communicatie via een app plaatsvindt, wijzigt daaraan niets. Het opslaan en bewaren van een kopie van een identiteitsbewijs met pasfoto is dan ook geen specifieke technische verwerking als bedoeld in art. 4 onder 14 AVG en dient daarom niet te worden aangemerkt als het verwerken van biometrische persoonsgegevens in de zin van art. 9 lid 1 AVG.
Uit art. 4, definitie 14, AVG blijkt dat een foto moet worden beschouwd als een biometrisch gegeven(en niet, zoals onder de Wet bescherming persoonsgegevens het geval was, als een persoonsgegeven waaruit ras of etnische afkomst kan worden afgeleid).
Dit geldt echter alleen, zo blijkt uit de definitie, wanneer verwerking gebeurt met het oog op identificatie. Dat volgt ook uit overweging 51 van de AVG.
Naar het oordeel van de Commissie van Beroep moet worden aangenomen dat ook het vastleggen en bewaren van het identiteitsdocument met foto (als vereist door art. 33 Wwft) plaatsvindt met het oog op identificatie.Het bewaren van het onbewerkte identiteitsdocument heeft immers (onder meer) tot doel om aan te tonen dat dit cliëntenonderzoek heeft plaatsgevonden overeenkomstig de wettelijke eisen.
Daarmee valt de verwerking van een onbewerkt identiteitsdocument in beginsel onder het verbod van art. 9 lid 1 AVG.”
gerechtvaardigdis in het licht van de AVG, met inachtneming van de verplichtingen op grond van de Wwft. [26] Aan die vraagstelling lag de
aannameten grondslag dat Lease Plan Blank biometrische gegevens had verwerkt.
Er is evenwel géén sprake van de verwerking van biometrische gegevens wanneer bijvoorbeeld een potentiële klant wordt gevraagd om in een video-opname bepaalde handelingen uit te voeren zoals het heen en weer bewegen van het hoofd, of dat op afstand een video-opname wordt gebruikt om door iemand (in opdracht) van de financiële dienstverlener vervolgens te worden beoordeeld of deze persoon overeenkomt met de foto op het al eerder aangeleverde kopie identiteitsbewijs of het identiteitsbewijs dat werd getoond in de video-opname. In deze voorgaande gevallen wordt de video-opname gebruikt voor de unieke identificatie, maar is er
geen sprake van dat het de technische middelen zijn die tot deze unieke identificatie of authenticatie te komen. Dit is anders bij bijvoorbeeld het softwarematig vergelijken van een vingerafdruk met een vingerafdruk opgeslagen in het paspoort, of de inzet van gezichtsherkenningssoftware die bepaalde punten op het gezicht gebruikt en de afstand daartussen meet om deze te vergelijken met een database met templates van gezichten.”
Met het uitvoeren van handelingen zoals in de camera kijken, enkele cijfers hardop zeggen en het hoofd bewegen voert de bank een liveness check uit. Het enkele feit dat een verificatiefilmpje moet worden aangeleverd maakt nog niet dat biometrische gegevens moeten worden verstrekt. Tegenover deze gemotiveerde betwisting van de bank hebben de consumenten niet nader onderbouwd dat de bank wel biometrische gegevens verwerkt. Er is dan ook niet komen vast te staan dat de bank met het verificatiefilmpje biometrische gegevens verwerkt.
Waar de commissie bij het formuleren van de onderzoeksvraag is uitgegaan van een verificatiefilmpje dat biometrische gegevens bevat, kan de commissie, met name gelet op de inhoud van de uitgebrachte adviezen, nu niet anders dan tot de vaststelling komen dat daarvan in dit geval geen sprake is geweest. Om die reden kan dan ook niet worden geconcludeerd dat de bank ongeoorloofd handelt door van de consumenten te verlangen dat zij een verificatiefilmpje verstrekken.
De vordering om de bank te verbieden biometrische gegevens op te vragen voor het openen van een spaarrekening zal dan ook worden afgewezen.”
biometrischegegevens als bedoeld in art. 4 onder 14 AVG. Daartoe is immers een technische verwerking vereist, die hier ontbreekt. Ik verwijs naar de toelichting in 4.18-4.28 hiervoor: de tekst van art. 4, onder 14, AVG, overweging 51 van de AVG, de wetsgeschiedenis bij art. 29 UAVG, de uitleg in de richtsnoeren van de gezaghebbende EDPB, de beslissing van de Kifid-geschillencommissie en het advies van prof. Berlee dat daar mede aan ten grondslag ligt.
ras of etnische afkomstblijkt (in welk geval in beginsel sprake zou zijn van een op grond van art. 9 lid 1 AVG verboden verwerking). [31] Voor zover dit als klacht zou moeten worden opgevat, is deze pas bij repliek en dus te laat naar voren gebracht. In de procesinleiding heeft [eiser] dit aspect wel kort genoemd, maar enkel ter toelichting op onderdeel 2, waar wordt geklaagd over de rechtsopvatting van het hof ten aanzien van art. 33 Wwft. Ik kom daar nu aan toe.
laat staan een verplichting daartoe”. Dat is een onjuist uitgangspunt. Op grond van art. 33 Wwft mag een instelling wel degelijk een kopie van het identiteitsbewijs te bewaren. Ik meen zelfs dat zij daartoe gehouden is en dat het vastleggen van de daarop vermelde gegevens niet volstaat.
AMLR [35] ) en Richtlijn (EU) 2024/1640 (hierna:
zesde anti-witwasrichtlijn). Deze wetgevingsinstrumenten, die ná het bestreden arrest zijn vastgesteld, maken deel uit van een pakket ter versterking van het Europese kader voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering. De AMLR, die rechtstreeks van toepassing wordt, zal grote delen van de Wwft gaan vervangen. Dat gaat in met ingang van 10 juli 2027. [36]
derde anti-witwasrichtlijn).
documenten, gegevens of inlichtingen uit betrouwbare bron” (art. 11 lid 1 Wwft). De minister kan documenten aanwijzen op basis waarvan aan deze verplichting kan worden voldaan. [38] Eén van de aangewezen documenten is, niet verrassend, een geldig paspoort (art. 4 lid 1 Uitvoeringsregeling Wwft). [39] De lijst van aangewezen documenten is niet-limitatief. Verificatie kan ook plaatsvinden aan de hand van andere documenten, gegevens of inlichtingen uit onafhankelijke bron.
Artikel 33 Wwft
cliëntenonderzoekheeft verricht (…)
legt op opvraagbare wijze de documenten en gegevens vastdie zijn gebruikt voor de naleving van het bepaalde in artikel 3, tweede tot en met vierde lid (…).
Onder de documenten en gegevens, bedoeld in het eerste lid,
zijn ten minste begrepen:
of een afschrift van het document dat een persoonidentificerend nummer bevat en aan de hand waarvan de verificatie van de identiteit heeft plaatsgevonden;
bewaartde in het eerste en tweede lid bedoelde
gegevens op toegankelijke wijze gedurende vijf jaar na het tijdstip van het beëindigen van de zakelijke relatieof gedurende vijf jaar na het uitvoeren van de desbetreffende transactie.
niet de verplichtingvan een instelling om een kopie van het identiteitsbewijs te bewaren. [41] Het middel leidt uit het woord ‘of’ in lid 2 onder a onder 1° af [42] dat een instelling een kopie van het identiteitsbewijs met pasfoto
niet mag bewaren. Die uitleg houd ik voor onjuist. Uit het gebruik van het voegwoord ‘of’ blijkt mijns inziens juist dat een instelling een document dat een persoonidentificerend nummer bevat,
mag gebruikenals het ingevolge het eerste lid vast te leggen document. Indien dat niet zou mogen omdat gebruik van de gegevens die in het zinsdeel van lid 2 onder a onder 1° voorafgaand aan het woord ‘of’ zijn genoemd beter zou voldoen aan het beginsel van ‘minimale gegevensverwerking’ als bedoeld in art. 5 lid 1, onder c, AVG, dan zou het zinsdeel dat volgt op ‘of’ feitelijk een dode letter zijn.
derde anti-witwasrichtlijn:
Artikel 30
dat zij de volgende documenten en inlichtingen bewarenmet het oog op het gebruik ervan bij een onderzoek naar, of een analyse van, mogelijk witwassen van geld of financiering van terrorisme, door de FIE of andere bevoegde autoriteiten overeenkomstig het nationaal recht:
afschriften van of verwijzingen naar de vereiste stukken, gedurende een periode van ten minste vijf jaar na beëindiging van de zakelijke relatie met hun cliënt;
vierde anti-witwasrichtlijnbiedt niet langer de mogelijkheid om bij de bewaring van bewijsstukken in het kader van het cliëntenonderzoek te volstaan met het bewaren
van een verwijzing naar de vereiste stukken. Het document met een persoonidentificerende nummer zelf
moetworden bewaard, zo blijkt uit art. 40 van die richtlijn:
de volgende documenten en informatie bewaren:
wat het cliëntenonderzoek betreft,
een afschrift van de documenten en inlichtingen die nodig zijn voor het naleven van de cliëntenonderzoeksvoorschriftenvastgelegd in hoofdstuk II, gedurende een termijn van vijf jaar vanaf het einde van de zakelijke relatie met hun cliënt of vanaf de datum van een occasionele transactie;
een afschriftmoeten bewaren van de documenten en de inlichtingen die nodig zijn voor het naleven van de cliëntenonderzoeksverplichtingen. [44] In de memorie van toelichting bij het implementatiewetsvoorstel is echter opgemerkt dat het voorgestelde art. 33 Wwft niet voorziet in een wijziging van de documenten en gegevens die van natuurlijke personen moeten worden vastgelegd en bewaard. [45] Ik vraag mij af of art. 33 Wwft op dit punt volledig strookt met art. 40 lid 1 vierde anti-witwasrichtlijn, zoals zojuist geciteerd, omdat het voorgeschreven resultaat, het bewaren van een afschrift van gebruikte identificerende documenten, niet (volledig) wordt bereikt als daartoe geen verplichting bestaat.
moetenmaken van de door dat artikel geboden mogelijkheid om een dergelijk afschrift (volledig) te bewaren en dat zij daarom niet langer kunnen volstaan met een
verwijzingnaar gebruikte documenten. Het zou de duidelijkheid ten goede zijn gekomen indien de overgang van een mogelijkheid naar een verplichting ook in de tekst van art. 33 Wwft tot uitdrukking was gekomen.
gehouden iseen afschrift te bewaren van het gebruikte identiteitsbewijs. Het dient daarbij om een
volledigafschrift te gaan. De op het identiteitsbewijs opgenomen pasfoto kan niet worden weggelakt of anderszins achterwege worden gelaten. Men herkent mensen vooral aan hun gezicht.
verplichtingbestaat om een dergelijk document te bewaren. Inmiddels werd in dezelfde zin geoordeeld door het Kifid, [51] de rechtbank Amsterdam [52] en het gerechtshof Amsterdam. [53]
magvastleggen, maar dat het voor het correct naleven van de Wwft niet noodzakelijk is dat een instelling een kopie van het identiteitsbewijs in het (cliënten)dossier heeft (en dus bewaart). [54] Uit de in die leidraad opgenomen verwijzingen blijkt niet dat er rekening mee is gehouden dat na de vierde anti-witwasrichtlijn de mogelijkheid om in het kader van het cliëntenonderzoek te volstaan met het bewaren van een verwijzing naar de vereiste stukken niet meer bestaat. [55]
plicht.
bewarenen biedt daarvoor dus een wettelijke grondslag. Niet kan worden volstaan met het vastleggen (en bewaren) van de op het gebruikte identiteitsbewijs vermelde gegevens. Het middel gaat daarom uit van een onjuiste rechtsopvatting. Bovendien meen ik, zoals hiervoor toegelicht, dat richtlijnconforme uitleg van art. 33 Wwft meebrengt dat een instelling
verplichtis om een kopie van het gebruikte identiteitsbewijs te bewaren.
verplichtde relatie met [eiser] te beëindigen uit hoofde van art. 5 lid 3 Wwft, aldus ICS.
Bij gebreke van een wettelijkeof contractuele
regeling van de opzegging, moet aan de hand van de aanvullende en derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 BW) worden beoordeeld of ICS de overeenkomst met [eiser] kon opzeggen (vgl. HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854).”