Conclusie
Nummer 22/04294
Inleiding
poging tot zware mishandeling” veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opgelegd en heeft het deze dadelijk uitvoerbaar verklaard. Tevens heeft het hof aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De zaak
Het eerste middel
De bewijsvoering van het hof en een bewijsverweer
Grote bult boven zijn linker slaap;
Gezwollen neus;
Los zittende tanden;
Boven en onderlip kapot;
Op zijn handen en hele gezicht bloed.
Zware hersenschudding;
Kapotte tanden;
Schaafwonden op zijn hoofd;
Gebroken neus.
De toelichting op het eerste middel
De bespreking van het middel
klappen aan het uitdelen was” en “
iets in zijn hand [had] wat op een hamer leek. De kleur weet ik niet meer zeker maar ik weet wel zeker dat het een hamer was” (bewijsmiddelen 3 en 4), en (iii) de aard van het geconstateerde letsel, waarvan het ontstaan – zo begrijp ik het (onuitgesproken) oordeel van het hof – beter past bij de toebrenging van letsel met een hard voorwerp, dan bij de toediening van uitsluitend vuistslagen.
veroorzaakt kan zijn” door een “
noodlottige val van de fiets”. Het hof heeft dit (alternatieve) scenario niet aannemelijk geacht omdat de verklaring van de aangever, te weten dat de verdachte hem heeft aangevallen, wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 3] (de zoon van de aangever), die dat met eigen ogen heeft zien gebeuren. De verklaringen waarnaar de verdediging ter ondersteuning verwijst (die van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ), houden volgens het hof een leemte in voor wat betreft het moment van ofwel de aanval door de verdachte (het scenario waarop de tenlastelegging is gebaseerd), ofwel de val van de fiets (het alternatieve scenario). Die getuigenverklaringen differentiëren dus niet tussen de twee scenario’s. Het hof heeft die verklaringen kennelijk om die reden ook niet tot het bewijs gebezigd.
Het tweede middel
contact [te] hebben” met de aangever. Ten tweede heeft het hof een onjuiste maatstaf aangelegd bij zijn beslissing om de maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Tot slot volgt uit de sanctiemotivering niet dat een belangenafweging heeft plaatsgevonden.
De beslissing van het hof en de motivering van vrijheidsbeperkende maatregel
“de veroordeelde voor de duur van 3 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde] ”. De oplegging en de verklaring tot dadelijke uitvoerbaarheid van het contactverbod heeft het hof als volgt gemotiveerd:
indien hij oordeelt dat er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend naar personen toe zal gedragen.” [4] , [5]
ernstig” rekening moet worden gehouden, kan de rechter de maatregel op grond van artikel 38v lid 4 Sr dadelijk uitvoerbaar verklaren. De maatregel gaat dan in vanaf het moment van de uitspraak en dus niet pas vanaf het moment dat de uitspraak onherroepelijk wordt. [6] De rechter moet er in zijn motivering blijk van geven dat aan de voorwaarde uit artikel 38v lid 4 Sr is voldaan. [7]
De toelichting op het tweede middel
vooralsnog” vormt en (2) dat de motivering geen blijk geeft van de vereiste belangenafweging.
De bespreking van het tweede middel
vooralsnog ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens een bepaald persoon of bepaalde personen.” Aan dit oordeel legt het hof ten grondslag dat:
Het derde middel
De processtukken
“5. De materiële schade
Omschrijving materiële schade Bedrag Bijlage
info aan derden, 15 min, incl. 21% BTW”. Daarnaast bevat bijlage 1 een factuur van het kantoor van de raadsman van de benadeelde partij d.d. 16 december 2021 aan de benadeelde partij voor datzelfde bedrag van € 56,12.
Dhr is na het ongeval gezien in het HMC met een fractuur van het neusbeen en een septumdeviatie van het neustussenschot. Specialistenbrieven zijn bijgevoegd. Er zijn bij mijn weten geen eerdere ziekten geweest die bij de schade ontstaan tgv dit ongeval van belang zijn. Momenteel is er sprake van controles, het laatste contact was op 2-11-2021. Er is voor zover ik weet nog geen sprake van volledig herstel.”
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde]
. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.”
“Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 2.656,12 (tweeduizend zeshonderdzesenvijftig euro en twaalf cent) bestaande uit € 156,12 (honderdzesenvijftig euro en twaalf cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Daarnaast stelt de raadsman zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, dan wel dat de vordering dient te worden afgewezen.”
Het beoordelingskader: vermogensschade, proceskosten en de wettelijke rente
volledigevergoeding van de concreet geleden schade. [10]
redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid”. Deze buitengerechtelijke kosten worden in de literatuur ook wel omschreven als administratie- en expertisekosten. [11] Het gaat daarbij om kosten die gemaakt worden om het bestaan en de omvang van de schade en de aansprakelijkheid te laten vaststellen. [12] In hoeverre deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen is afhankelijk gesteld van een dubbele redelijkheidstoets: het maken van de kosten
an sichen de hoogte van de kosten moeten redelijk zijn. [13]
lid 2[van artikel 6:96 BW]
onder b (…) niet van toepassing is voor zover in het gegeven geval krachtens artikel 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering[Rv]
de regels betreffende de proceskosten van toepassing zijn.” Kort gezegd bepaalt (ook) artikel 241 Rv [15] dat – voor zover de kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b BW tevens proceskosten betreffen – de proceskostenregels uit de artikelen 237 tot en met 240 Rv voorrang genieten. [16] , [17]
Dit kan zich met name voordoen bij de kosten van voorbereiding van de dagvaarding en andere gedingstukken en bij de kosten van de instructie van de zaak. Komt het tot een proces, dan vallen bij samenloop die kosten uitsluitend onder de bepalingen betreffende de proceskosten, hetgeen tot niet-volledige vergoeding kan leiden, in verband met de eigen aard van de regels ten aanzien van een veroordeling in de proceskosten”, aldus Lindenbergh. [18]