ECLI:NL:PHR:2025:342

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
22/04613
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping beroep op noodweer in mishandelingszaak

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1994, veroordeeld door het gerechtshof Amsterdam op 28 november 2022 tot tachtig uur taakstraf wegens mishandeling. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij advocaat B. Wernik twee middelen van cassatie heeft voorgesteld. De middelen zijn gericht tegen de verwerping van het beroep op noodweer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 september 2020 in Zandvoort de aangever in het gezicht heeft geslagen. De verdediging stelde dat de verdachte zich moest verdedigen tegen de aangever, die hem zou hebben aangevallen. Het hof oordeelde echter dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en dat de verklaringen van de aangever en getuigen geloofwaardiger waren dan die van de verdachte. De middelen falen, en de conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep. Tevens wordt opgemerkt dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden, maar dit leidt niet tot vernietiging van de uitspraak.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 22/04613

Zitting18 maart 2025
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 28 november 2022 [1] door het gerechtshof Amsterdam wegens "mishandeling", veroordeeld tot tachtig uur taakstraf, subsidiair veertig dagen hechtenis. [2]
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en B. Wernik, advocaat in Haarlem, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.

Het eerste en tweede middel

2.1
Het eerste middel en tweede middel komen beide op tegen de verwerping van het beroep op noodweer. De middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
2.2
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 12 september 2020 te Zandvoort [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] in het gezicht te slaan.”
2.3
Het bestreden arrest bevat de volgende bewijsoverweging:

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde, zoals de politierechter heeft beslist. Daartoe is - kort gezegd - aangevoerd dat de verdachte de aangever niet heeft geslagen. Wel heeft de verdachte de aangever bij zijn jas gepakt en hem een ‘gooi’ dan wel ‘worp’ gegeven. Hierbij was echter sprake van noodweer. De verdachte moest zich verdedigen tegen de aangever, die dicht op hem stond en zijn vinger richting zijn oog bewoog en hem daar ook raakte.
Het hof overweegt dat uit de bewijsmiddelen, die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest, blijkt dat de verdachte de aangever in het gezicht heeft geslagen. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van de aangever [aangever] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] op dit punt.
Ten aanzien van het beroep op noodweer overweegt het hof als volgt. De aangever en met name de getuige [getuige 1] hebben verklaard dat de aangever uit het niets, zonder reden werd geslagen. De verklaring van de verdachte dat de aangever met zijn vinger richting zijn oog bewoog en dat de verdachte zich hiertegen moest verdedigen, vindt geen steun in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting. Daarbij overweegt het hof dat de verdachte tijdens zijn politieverhoor op 12 september 2020 heeft verklaard dat de aangever - van wie hem toen een letselfoto is getoond - niet de jongen is die in zijn oog heeft geprikt. Eerst ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat de aangever wél die jongen is.
Het hof hecht geen geloof aan de verklaringen van de verdachte. Daarbij wijst het hof er op dat volgens de verklaring van de zoon van de eigenaar van een nabijgelegen café, afgelegd direct na het incident het juist de verdachte was die agressief was; de verdachte schreeuwde tegen de aangever en de getuigen. De aangever en de getuigen waren volgens deze verklaring niet agressief richting de verdachte.
Nu niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verdediging, faalt zijn beroep op noodweer bij gebrek aan feitelijke grondslag. Dat betekent dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling.”
2.4
Het eerste middel bevat de klacht dat het hof het beroep op noodweer heeft verworpen aan de hand van een onjuiste maatstaf. De toelichting op het middel houdt echter geen rechtsklacht in. Wel wordt een aantal argumenten aangevoerd waarom de overweging van het hof dat het beroep op noodweer faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag, onbegrijpelijk is dan wel ontoereikend is gemotiveerd. De steller van het middel voert in dat verband aan dat (i) de verklaring van getuige [getuige 3] wel degelijk steun geeft aan de verklaring van de verdachte en (ii) dat het hof aan de verklaring van de aangever meer geloof heeft gehecht dan aan de verklaring van de verdachte en de getuige [getuige 3] zonder dit nader te motiveren. Het tweede middel houdt in dat het hof de verwerping van het noodweerverweer ontoereikend, althans onbegrijpelijk heeft gemotiveerd. Daartoe worden in de toelichting op het tweede middel min of meer dezelfde argumenten aangevoerd als in de toelichting op het eerste middel.
2.5
Het hof heeft op basis van de bewijsmiddelen vastgesteld dat de aangever en getuige [getuige 1] hebben verklaard dat de aangever uit het niets, zonder reden werd geslagen. Uit hun in de bewijsmiddelen opgenomen verklaringen blijkt inderdaad dat de verdachte de aangever uit het niets c.q. zonder reden in zijn gezicht heeft geslagen (bewijsmiddel 1, verklaring aangever [aangever] en bewijsmiddel 2, verklaring getuige [getuige 1]). Daarnaast blijkt uit een proces-verbaal van bevindingen dat een omstander aan een verbalisant ter plaatse heeft verklaard dat hij het incident niet heeft gezien, maar wel zag dat de verdachte aan het schreeuwen was tegen de aangever en de getuigen, dat hij agressief zou overkomen en dat de aangever en getuigen niet agressief richting de verdachte waren (bewijsmiddel 4).
2.6
Dat het hof op basis van deze uit de bewijsmiddelen volgende feiten en omstandigheden tot het oordeel is gekomen dat de verdachte de aangever in zijn gezicht heeft geslagen en dat de feitelijke toedracht van het beroep op noodweer niet aannemelijk is geworden, acht ik niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik in aanmerking dat het hof gemotiveerd uiteen heeft gezet dat en waarom het geen geloof hecht aan de verklaring van de verdachte dat de aangever met zijn vinger in de richting van zijn oog bewoog en dat de verdachte zich hiertegen moest verdedigen.

Afronding

3.1
Het eerste en tweede middel falen. De middelen gaan over een feit waarvan de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken en daarom ligt afdoening op de voet van art. 81 lid 1 RO niet voor de hand. [3]
3.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaar is verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, zodat de redelijke termijn in cassatie als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM is overschreden. In het licht van de opgelegde taakstraf van tachtig uur, kan worden volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden. [4]
3.3
Verder heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.4
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 28 november 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3387.
2.De verdachte is bij vonnis van 1 december 2020 door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling.
3.HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:40.
4.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rov. 3.6.2..