ECLI:NL:PHR:2025:400

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
30 maart 2025
Zaaknummer
23/01794
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling en verkeersdelicten met gevolgen voor lichamelijk letsel

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1993, veroordeeld door het gerechtshof Amsterdam voor poging tot zware mishandeling en overtredingen van de Wegenverkeerswet. De verdachte heeft op 2 februari 2019, terwijl hij in een Audi A1 reed, opzettelijk de taxibus van de aangever afgesneden, waardoor deze hard moest remmen om een aanrijding te voorkomen. De verdachte remde vervolgens meerdere keren abrupt, wat leidde tot een aanzienlijke vermindering van de snelheid van de taxibus. Het hof oordeelde dat de verdachte door zijn gedrag een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel voor de aangever heeft aanvaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep, omdat de klachten over de bewezenverklaring niet opgingen. De zaak benadrukt de ernst van verkeersdelicten en de gevolgen daarvan voor de betrokkenen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/01794
Zitting1 april 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 25 april 2023 door het gerechtshof Amsterdam (23-002884-20) wegens 1 primair “poging tot zware mishandeling” en 2 primair “overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige na het feit niet heeft voldaan aan een bevel, gegeven krachtens artikel 163, zesde, lid van deze wet” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden. Daarnaast heeft het hof wegens deze feiten aan de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, ontzegd voor de duur van twee jaren. Verder is de verdachte wegens 3 “overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994” veroordeeld tot een hechtenis voor de duur van een week. Tot slot heeft het hof beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen, een en ander zoals beschreven in het arrest. [1]
1.2
Namens de verdachte heeft S.J. van der Woude, advocaat in Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel klaagt dat het hof het onder 1 primair tenlastegelegde heeft bewezenverklaard, terwijl uit de bewijsmiddelen niet kan blijken dat de verdachte (i) op enkele meters, althans op korte afstand werd gevolgd door een ander voertuig, (ii) zonder enige aanleiding hard heeft geremd en (iii) voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever.
2.2
Ten laste van de verdachte is onder 1 primair bewezenverklaard dat:
“hij op 2 februari 2019 te Amsterdam en de gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet, rijdend in een motorvoertuig (Audi A1 voorzien van het kenteken [kenteken])
- terwijl hij, verdachte op enkele meters, althans op korte afstand werd gevolgd door een ander motorvoertuig (van voornoemde [benadeelde]), meermalen opzettelijk en/of zonder dat daartoe enige aanleiding bestond, hard zijn motorvoertuig heeft geremd en
- kort voor het motorvoertuig van die [benadeelde] te gaan rijden en/of (vervolgens) opzettelijk en zonder dat daartoe enige aanleiding bestond, hard zijn motorvoertuig heeft geremd en volledig tot stilstand heeft gebracht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid”.
2.3
Deze bewezenverklaring steunt kennelijk op de volgende bewijsmiddelen:

1. Een proces-verbaal van aangifte van 2 februari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] […]:
Dit proces-verbaal houdt in als
verklaring van [benadeelde], voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 2 februari 2019 was ik aan het werk als taxichauffeur. Ter hoogte van knooppunt de Nieuwe Meer (
het hof begrijpt: te Amsterdam), daar loopt de A10 over in de A4, reed ik op de tweede rijstrook richting Schiphol.
Ik keek naar links en zag dat de auto naast mij kwam rijden. Ik zag dat er één mannelijke bestuurder in de auto zat.
Ik zag dat de auto ineens van de eerste rijstrook naar de tweede rijstrook kwam. De auto wisselde zo van rijstrook dat ik hard moest remmen om een aanrijding te voorkomen. Er was namelijk helemaal geen ruimte nog om van rijstrook te wisselen. Door deze actie sneed de bestuurder van de auto mij af. Op dat moment was mijn snelheid 105 km/u op de boordsnelheidsmeter van mijn auto. Omdat ik hard moest remmen om een aanrijding te voorkomen was mijn snelheid ineens 60 km/u. Op het genoemde stuk geldt een maximumsnelheid van 100 km/u. Omdat ik nu ineens zo zacht aan het rijden was zorgde dat ook voor gevaar voor andere weggebruikers omdat die hier misschien geen rekening mee houden.
Omdat de auto nu voor mij reed kon ik wel zien dat het om een zwarte Audi ging met het kenteken: [kenteken].
Ik bleef in de tweede rijstrook rijden, en ik zag dat de Audi met de mannelijke bestuurder voor mij ook in de tweede rijstrook bleef rijden. Ik zag dat de remlichten achter van de Audi voor mij gingen branden en ik zag dat de Audi in snelheid minderde. Ik moest ook mijn snelheid minderen om te voorkomen dat ik te dicht op de Audi kwam te rijden of misschien wel een ongeluk zou krijgen. Ik zag dat de Audi voor mij nog een keer remde, dit zag ik om dat we remlichten achter van de Audi weer gingen branden. Ik ben toen ook weer in snelheid geminderd. Ik keek op mijn boordsnelheidsmeter en zag dat ik nog maar 40 km/u reed op de autosnelweg waar 100 km/u is toegestaan. Ik hoorde dat er achter mij getoeterd werd door andere weggebruikers.
Ik ben de A4 blijven volgen richting Schiphol, ik heb op een bepaald moment afrit 2 genomen naar Schiphol toe. Aan het einde is er een puntstuk, deze scheidt de rijstroken van die naar Den Haag en van die naar Schiphol. Ik zag dat de mannelijke bestuurder naar rechts toe kwam over het puntstuk heen en dat hij zijn Audi stilzette op de eerste rijstrook. Hierdoor moest ik erg hard remmen om een aanrijding te voorkomen. Ik kwam tot stilstand vlak voor de Audi. Ik denk dat de afstand ongeveer één meter was tussen mijn auto en de Audi toen ik tot stilstand kwam.
2. Een proces-verbaal van bevindingen van 2 februari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] […];
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant:
Naar aanleiding van een bedreiging, gepleegd op 2 februari 2019, op de rijksweg A4 en Handelskade op de luchthaven Schiphol gelegen in de gemeente Haarlemmermeer, zijn er beelden veiliggesteld door de bestuurder van de taxi.
Op de beelden is een voor mij bekend persoon te zien genaamd: [verdachte].
Op de beelden, opgenomen op 2 februari 2019, is het volgende te zien:
Audi A1 met kenteken [kenteken] remt schokkend voor de taxi. Dit gedrag herhaalt zich een halve minuut. Het is te zien dat de snelheid hevig wordt verminderd op de rijksweg A10.
Taxi neemt afslag Schiphol.
De zwarte Audi A1 met kenteken [kenteken] komt vanaf de linker baan weer de baan van de taxi op.
De zwarte Audi A1 met kenteken [kenteken] zet het voertuig stil voor de taxi. Dit is midden op de doorgaande weg.”
2.3
Verder bevat het arrest de volgende bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 primair:
“Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 2 februari 2019 reed de aangever [benadeelde] (hierna: [benadeelde]) in zijn taxibus op de snelweg van Amsterdam richting Schiphol. Op deze snelweg geldt een maximumsnelheid van 100 km/u. De verdachte reed als bestuurder van een personenauto, van het merk Audi en voorzien van kenteken [kenteken] (hierna: de Audi), op de eerste (linker) rijstrook. Vervolgens ging de verdachte op zeer korte afstand op de tweede rijstrook voor de taxibus van [benadeelde] rijden. Kort daarop remde de verdachte meerdere malen, waardoor [benadeelde] telkens hard moest remmen om een aanrijding te voorkomen. De snelheid waarmee [benadeelde] reed, werd hierdoor hevig verminderd. [benadeelde] reed op enig moment nog maar 40 km/u waar 100 km/u was toegestaan. [benadeelde] hoorde dat er achter hem getoeterd werd door andere weggebruikers. Even verderop, op een afrit van de snelweg, ging de verdachte opnieuw kort voor de taxibus van [benadeelde] rijden en bracht hij de Audi midden op de afrit tot stilstand. Hierdoor werd [benadeelde] wederom gedwongen hard te remmen, waardoor hij ook tot stilstand kwam.
Aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel
Het hof is van oordeel dat de verdachte door zijn handelswijze bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij met de Audi een botsing met de taxibus met daarin [benadeelde] zou veroorzaken. Daarbij neemt het hof in overweging dat, gelet op de snelheid waarmee auto’s op de betreffende snelweg (100 km/u) rijden en de impact die daaraan verbonden is van het op korte afstand remmen voor een auto, de kans op een ongeval met voor [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel als gevolg naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk was te achten. Een dergelijke manier van remmen, waarbij een andere bestuurder die met hoge snelheid rijdt wordt genoodzaakt abrupt te remmen, kan tot gevolg hebben dat de bestuurder in botsing komt met de auto voor hem of met hoge snelheid aan de achterzijde van zijn voertuig wordt aangereden of daarbij de controle over zijn voertuig verliest. Onder deze omstandigheden bestaat een aanmerkelijke kans op een ongeval met zwaar Iichamelijk letsel tot gevolg.
Het hof acht daarmee het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.”
2.4
Als ik de steller van het middel goed begrijp, wordt door hem het volgende betoogd. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er drie fasen zijn geweest bij het verkeersincident dat onder 1 primair is bewezenverklaard als poging tot zware mishandeling.
Eerst heeft de verdachte de aangever afgesneden (op de A10). De snelheid van de aangever was toen 105 km/u, maar is door deze afsnijdmanoeuvre afgenomen tot 60 km/u. Deze handeling wordt echter niet genoemd onder de in de bewezenverklaring weergegeven gedachtestreepjes en is hiervoor dus niet relevant.
Dan volgt de fase dat de verdachte meerdere malen remt (zowel op de A10 als op de A4). Dit betreft het eerste gedachtestreepje in de tenlastelegging. Uit de bewijsmiddelen kan echter niet blijken dat de verdachte op dat moment “op enkele meters of korte afstand” werd gevolgd door de taxibus van de aangever of dat de aangever hard moest remmen. Ook kan niet blijken dat de verdachte op dat moment “hard” en “zonder aanleiding” heeft geremd. Daar komt bij dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de taxibus van de aangever op dat moment geen 105 km/u (dit betrof immers de snelheid
voorde afsnijdmanoeuvre), maar nog maar 60 km/u reed. Die snelheid is door het afremmen van de verdachte verder afgenomen naar 40 km/u. Anders gezegd: tijdens de remactie van de verdachte ging het om relatief lage snelheden en dus is het oordeel van het hof dat sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel ontoereikend gemotiveerd.
Ten aanzien van het incident dat heeft plaatsgevonden nadat de aangever de afslag naar Schiphol had genomen (dit betreft het tweede gedachtestreepje in de tenlastelegging), merkt de steller van het middel op dat het een feit van algemene bekendheid is dat de maximumsnelheid op die afslag 70 km/u is. Ook hier geldt dus dat deze lage snelheid meebrengt dat de kans op zwaar lichamelijk letsel niet aanmerkelijk was. Het hof had dus ook ten aanzien van dit gedachtestreepje niet bewezen mogen verklaren dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij de aangever en dat het opzet van de verdachte hierop was gericht. De bewezenverklaring is derhalve ontoereikend gemotiveerd.
2.5
Voor voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is nodig dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Of een bepaalde gedraging een
aanmerkelijke kansop een bepaald gevolg (in dit geval zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer) in het leven roept, “is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, dat wil zeggen: een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid”. Voor de vraag of de verdachte deze kans
bewust heeft aanvaard, is niet zonder meer voldoende de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap had van deze kans, dit kan immers ook wijzen op bewuste schuld. Er zal acht moeten worden geslagen op de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Hierbij verdient opmerking dat sommige gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt “als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard”. [2]
2.6
In de onderhavige zaak blijkt uit de bewijsmiddelen het volgende.
(i) De verdachte heeft op de A10 en A4 de aangever, die op dat moment ongeveer 105 km/u reed, afgesneden, zodat de laatstgenoemde hard moest remmen en zijn snelheid moest minderen tot 60 km/u.
(ii) De verdachte is toen voor de aangever gaan rijden en heeft meerdere malen geremd waarbij de snelheid hevig werd verminderd; de snelheid van de aangever is op enig moment afgenomen tot 40 km/u.
(iii) De aangever heeft vervolgens de afslag naar Schiphol genomen. De verdachte is toen wederom voor de aangever gaan rijden en heeft zijn auto midden op de afrit stilgezet. De aangever moest hard remmen om een botsing te voorkomen en is ook tot stilstand gekomen op de doorgaande weg.
2.7
Het hof heeft over het aanvaarden van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel onder meer overwogen dat, gelet op de hoge snelheid van 100 km/u waarmee auto’s op de snelweg rijden, door het plotseling remmen de kans op een ongeval met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is.
2.8
De steller van het middel meent dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de aangever na de afsnijdmanoeuvre nog maar 60 km/u reed en dat zijn snelheid door de remactie van de verdachte daarna verder is afgenomen naar 40 km/u. Anders dan de steller van het middel leid ik uit de bewijsvoering slechts af dat de aangever door de afsnijmanoeuvre 60 km/u heeft gereden en dat op enig later moment zijn snelheid 40 km/u is geweest. Dat betekent echter niet dat zijn snelheid na de afsnijdmanoeuvre de 60 km/u niet meer is gepasseerd. Ik wijs er in dit verband op dat uit bewijsmiddel 2 kan worden opgemaakt dat in het kader van de remacties door de verdachte de snelheid van het voertuig van de aangever
hevigis afgenomen. In combinatie met het feit dat de laagste snelheid die uit de bewijsmiddelen blijkt 40 km/u is, wijst dit erop dat de snelheid op het moment van remmen alweer een stuk hoger was dan de 60 km/u die door de aangever wordt genoemd als zijn snelheid net na de afsnijdmanoeuvre. De kern van het oordeel van het hof, namelijk dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel van de aangever was vanwege een hoge snelheid tijdens het remmen, is dus niet onbegrijpelijk. Daaraan doet wat mij betreft niet af dat uit de bewijsmiddelen niet valt af te leiden hoe hard precies werd gereden ten tijde van het remmen.
2.9
Bovendien heeft het hof niet alleen acht geslagen op de kans dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door achterop de auto van de verdachte te botsen, maar ook op de kans dat de aangever dergelijk letsel zou oplopen doordat achteropkomend verkeer met hem in botsing zou komen. Als de steller van het middel dus al een punt zou hebben dat de snelheid tijdens het remmen nog maar 60 km/u was, laat dit onverlet dat een aanmerkelijke kans bestond dat achteropkomend verkeer op de aangever zou botsen, met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge. Dat er ook verkeer achter de aangever reed, volgt uit het feit dat hij heeft verklaard dat hij getoeter achter zich hoorde toen zijn snelheid afnam.
2.1
Ten aanzien van de actie van de verdachte nabij de afrit naar Schiphol (het tweede in de bewezenverklaring genoemde gedachtestreepje) geldt dat de verdachte zijn auto volledig heeft stilgezet op een doorgaande weg en de aangever hard moest remmen om een aanrijding te voorkomen en de afstand tussen hen bij stilstand nog maar één meter betrof. Ik meen dat het hof heeft kunnen oordelen dat uit het plotseling volledig tot stilstand brengen van een auto op de afrit van een snelweg een aanmerkelijke kans op letsel van de aangever is ontstaan, door de botsing met het voertuig van de verdachte of doordat achteropkomend verkeer op zijn auto in had kunnen rijden. Dat uit de verklaring van de aangever niet blijkt dat op het moment van het volledig tot stilstand brengen van zijn voertuig op de afrit van de snelweg verkeer direct achter hem reed, maakt dit niet anders.
2.11
Het middel faalt in al zijn onderdelen.

3.Slotsom

3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
3.2
Ambtshalve heb ik geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
3.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Bij herstelarrest van 25 april 2023 is een fout in het dictum inzake de vordering van een van de benadeelde partijen hersteld.
2.HR 14 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:661,