ECLI:NL:PHR:2025:403

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
23/00311
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen van circa 200.000 Euro met bewijsproblemen en cassatie

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1957, door het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 januari 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden voor het medeplegen van witwassen van een geldbedrag van circa 200.000 euro. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij hij één middel van cassatie heeft voorgesteld. De advocaat-generaal concludeert dat het hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de medeverdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig was. De advocaat-generaal stelt dat de klachten over de bewijsvoering en de motivering van de bewezenverklaring falen. De verdachte heeft verklaard dat hij het geld in Spanje heeft opgenomen en naar Nederland heeft gebracht, maar het hof oordeelt dat de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte onvoldoende concreet en verifieerbaar zijn om aan te tonen dat het geld niet van misdrijf afkomstig is. De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn voor de behandeling van de cassatie is overschreden, wat leidt tot strafvermindering. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/00311
Zitting1 april 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 23 januari 2023 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (20-000772-20) wegens “medeplegen van witwassen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaak van de medeverdachte (23/00270). In die zaak zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Namens de verdachte hebben J.S. Nan en S.A.H. Vromen, beiden advocaat in Den Haag, één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het medeplegen van witwassen ontoereikend is gemotiveerd.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij omstreeks de periode van 20 september 2017 tot en met 28 september 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander een voorwerp, te weten een geldbedrag (van circa 200.000,00 euro), voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte en zijn mededader wisten dat voormeld voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.”
2.3
De bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van dossierpagina's):

1. Het proces-verbaal zaaksdossier witwassen d.d. 28 januari 2018 […] voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant] :
Op 28 september 2017 werd binnengetreden ter inbeslagname van aan de Opiumwet gerelateerde zaken op het adres [a-straat 1] te [plaats] . In het betreffende pand werd toen tevens een groot geldbedrag aangetroffen.
Naar aanleiding van bovenstaande werd de toestand in de woning, [a-straat 1] , bevroren en werd besloten over te gaan op een doorzoeking op grond van artikel 110 van het Wetboek van Strafvordering.
Bij bovengenoemde doorzoeking werd een totaalbedrag van € 189.390,00 aangetroffen en in beslag genomen. Het genoemde bedrag bestond uit diverse pakketten geld, bestaande uit diverse coupures, die op verschillende plaatsen in de woning zijn aangetroffen.
In de koelcel, bereikbaar via de garage, zijn 5 pakketten met een aanzienlijke hoeveelheid bankbiljetten aangetroffen en in beslag genomen.
Na telling gaat het om een totaalbedrag van € 173.050,00 aan contant geld bestaande uit:
• Pakket 1 (goednummer 1248628) van € 24.600,00, bestaande uit 1 bankbiljet van 100 euro, 433 bankbiljetten van 50 euro, 118 bankbiljetten van 20 euro, 48 bankbiljetten van 10 euro en 2 bankbiljetten van 5 euro;
• Pakket 2 (goednummer 1248630) van € 26.270.00 bestaande uit 1 bankbiljet van 500 euro, 236 bankbiljetten van 50 euro, 545 bankbiljetten van 20 euro en 307 bankbiljetten van 10 euro;
• Pakket 3 (goednummer 1248639) van € 53.100,00 bestaande uit 4 afzonderlijke pakketjes, die na telling blijken te bestaan uit:
a) € 10.000,00 bestaande uit 20 bankbiljetten van 500 euro (1248639);
b) € 17.050,00 bestaande uit 301 bankbiljetten van 50 euro, 198 bankbiljetten van 10 euro en 4 bankbiljetten van 5 euro (1253226);
c) € 5.000,00 bestaande uit 445 bankbiljetten van 10 euro, 5 bankbiljetten van 50 euro en 60 bankbiljetten van 5 euro (1253228);
d) € 13.050,00 bestaande uit 93 bankbiljetten van 50 euro en 420 bankbiljetten van 20 euro (1253229);
e) € 8.000,00 bestaande uit 3 bankbiljetten van 100 euro, 94 bankbiljetten van 50 euro en 300 bankbiljetten van 10 euro (1253230);
• Pakket 4 (goednummer 1248664) van € 41.100,00 bestaande uit 11 bankbiljetten van 100 euro, 655 bankbiljetten van 50 euro, 345 bankbiljetten van 20 euro, 33 bankbiljetten van 10 euro en 4 bankbiljetten van 5 euro;
• Pakket 5 (goednummer 1248682) van € 27.980,00 bestaande uit 1 bankbiljet van 100 euro, 220 bankbiljetten van 50 euro, 562 bankbiljetten van 20 euro, 546 bankbiljetten van 10 euro en 36 bankbiljetten van 5 euro.
In de woon-/slaapkamer werden op diverse plaatsen pakketjes met bankbiljetten aangetroffen en in beslag genomen. Na telling gaat het om een totaalbedrag van € 16.340,00:
• In de potkachel werd 1 pakketje geld aangetroffen en in beslag genomen. Na telling gaat het om een totaalbedrag van € 14.370,00 aan contant geld bestaande uit 19 bankbiljetten van 500 euro, 6 bankbiljetten van 50 euro, 223 bankbiljetten van 20 euro en 11 bankbiljetten van 10 euro (1248646);
• In een wit etui, dat in een doorzichtige bak achter de bank stond, een bedrag van € 470,00 bestaande uit 1 bankbiljet van 50 euro, 18 bankbiljetten van 20 euro, 4 bankbiljetten van 10 euro en 4 bankbiljetten van 5 euro (1248578);
• Onder het matras van het bed een envelop, met het opschrift " [naam] ’ met een totaalbedrag van € 800,00 bestaande uit 80 bankbiljetten van 10 euro (1248594);
• In het paspoort van [betrokkene 1] , dat onder hetzelfde matras werd aangetroffen, een bedrag van € 200.00 bestaande uit 4 bankbiljetten van 50 euro (1248596);
• In postvakken op het bureau een bedrag van € 500,00 bestaande uit 10 bankbiljetten van 50 euro (1248598).
2. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 30 september 2017 […] voor zover inhoudende de verklaring van [medeverdachte] :
Vraag verbalisanten:
Waar had u het geld liggen in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] ?
Antwoord verdachte:
In de koelcel van de woning. In de kachel in die woning had ik iets meer dan € 14.000,00, waarvan € 9.000,00 aan bankbiljetten van 500 euro en zo'n € 5.000,00 aan bankbiljetten van 20 euro en ik meen € 60,00 euro aan bankbiljetten los. Die € 14.000,00 had ik in mijn tas op de stoel in de woonkamer staan toen ik die ochtend op de voordeur hoorde kloppen. Op een gegeven moment hoorde ik luid ‘POLITIE’ roepen. Ik heb die € 14.000,00 vanuit mijn tas in die kachel gestopt. Het is een niet functionerende gietijzeren zwarte kachel. Ik wilde voorkomen dat zij (
het hof begrijpt: de politie) het konden vinden maar het was een kansloze actie.
3. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 12 oktober 2017 […] voor zover inhoudende de verklaring van [verdachte] :
V: Met betrekking tot dat grote geldbedrag heeft [medeverdachte] verklaard dat dat geld van u is.
A: Dat klopt.
V: Hoeveel geld heeft u aan [medeverdachte] in bewaring gegeven?
A: 2 ton (200.000,00 euro).
V: Op welke manier heeft u dat bedrag overgedragen aan hem?
A: Ik heb dat op 20 september 2017 op de [a-straat] , waar het is aangetroffen, overgedragen aan [medeverdachte] . (...) Hij zou dat in kleine coupures aan mij terug geven.
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de raadsheer-commissaris d.d. 6 oktober 2022, voor zover inhoudende de verklaring van [medeverdachte] :
Op de vragen van de raadsman antwoord ik als volgt:
(...)
U vraagt mij om uit te leggen hoe het is gegaan tussen mij en [verdachte] met betrekking tot het wissen van geld. (...) We hadden een week of twee van tevoren een feestje. Het ging toen om het wisselen van € 200.000.00 in briefjes van € 500,00 naar kleinere coupures. Ik kende iemand die dat zou kunnen en zo geschiedde. [verdachte] heeft mij die € 200.000,00 overhandigd in briefjes van € 500.00 en ik heb dat gewisseld.
(...)
U vraagt mij of [verdachte] mij heeft verteld hoe hij aan dat geld kwam. Niet specifiek (...). U vraagt mij of ik weet of dat legaal geld was. Ik (...) ga ervan uit dat het legaal geld was.
5. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 9 januari 2023, voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte] :
De verdachte verklaart het volgende:
U, voorzitter, vraagt mij waarom ik het geld in kleinere coupures wilde hebben. Dat is makkelijker uit te geven.
(...)
Al vanaf het begin van de jaren '90 neem ik veel contant geld op.
(...)
U, voorzitter, vraagt mij waar het geld vandaan komt en deelt mij mede dat ik bij de politie 4 kwitanties heb overgelegd, waaronder een opname van € 22.500,00 die dezelfde dag op een andere rekening van mij is gestort. (...) U, voorzitter, deelt mij mede dat die kwitantie daarom geen verklaring is voor de herkomst van het aangetroffen geld.
Ik weet dat niet uit mijn hoofd. Het is mijn gedrag. Het hoeft niet perse het geld te zijn dat bij [medeverdachte] is aangetroffen. Ik wilde enkel aantonen dat ik regelmatig contant geld op nam en dat het mijn gedrag was.”
2.4
Verder bevat het arrest de volgende bewijsoverwegingen:
“De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe is het navolgende aangevoerd. Er is niet aan het bewijsvermoeden voldaan, nu er geen feiten en omstandigheden zijn die het vermoeden van witwassen kunnen rechtvaardigen. Daarnaast heeft de verdachte een min of meer verifieerbare verklaring gegeven voor de herkomst van het geld, die niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is: het geld dat is aangetroffen is van hem en is afkomstig van zijn bankrekeningen. Het daaropvolgende door het Openbaar Ministerie verrichte onderzoek naar de verklaringen van de verdachte en [medeverdachte] is onvolledig geweest, nu onvoldoende onderzoek is verricht naar de financiële positie van de verdachte. Voorts weerspreken de resultaten uit het onderzoek niet de door de verdachte gegeven verklaring over de legale herkomst van het geld. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Ten slotte ontbreekt het bewijs dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking gericht op het witwassen, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Beoordelingskader witwassen
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b. Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf - zoals in het onderhavige geval -, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal dan moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Aantreffen van het geldbedrag
Op 28 september 2017 is de politie de woning op de [a-straat 1] te [plaats] binnengetreden in verband met Opiumwet gerelateerde zaken. Er zijn daarbij verschillende pakketten met grote hoeveelheden geld, in totaal € 189.390,00 aangetroffen. Het geld werd gevonden in een koelcel (€ 173.050,00) en op verschillende plaatsen in de woon- /slaapkamer van de woning (€ 16.340.00), waarvan € 14.370,00 onder in een potkachel. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij geprobeerd had dit laatste bedrag in de potkachel te verstoppen. Het geld bestond uit 40 bankbiljetten van € 500,00 en verder uit kleine coupures van € 50,00, € 20,00 en € 10,00.
Voorts zijn er in de woning en de daarbij behorende loods verdovende middelen aangetroffen, waaronder MDMA. GHB en hennep, en zijn goederen aangetroffen die op hennepteelt kunnen duiden. Ook werden legitimatiebewijzen van personen die verschillende drugsgerelateerde veroordelingen op hun naam hebben staan aangetroffen.
Vermoeden van witwassen
Het feit dat er een zeer grote hoeveelheid geld is aangetroffen in hoofdzakelijk kleine coupures in een koelcel en in een woonkamer, waarbij [medeverdachte] een geldbedrag voor de voor de deur staande politie heeft proberen te verstoppen in een potkachel, in combinatie met de aangetroffen drugs en drugsgerelateerde goederen, is voldoende aanleiding om een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen. Dat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van voormeld geldbedrag.
Verklaringen van de verdachte en [medeverdachte]
heeft verklaard dat hij € 200.000,00 van de verdachte heeft gekregen. De verdachte zou het geld in 2015 hebben opgenomen in bankbiljetten van € 500.00 en heeft het twee weken voor de aanhouding aan [medeverdachte] gegeven om te wisselen in kleinere coupures. Daarbij heeft [medeverdachte] niet gevraagd aan de verdachte hoe hij aan dit geld kwam. De verdachte wilde die bankbiljetten gewisseld hebben, omdat ze moeilijk uit te geven zijn. [medeverdachte] had daar de mogelijkheid toe, omdat hij contacten had die de briefjes van € 500,00 wilden hebben.
De verdachte heeft eveneens verklaard dat het geld van hem is en dat hij dit in Spanje contant heeft opgenomen en naar Nederland heeft gebracht. Als reden voor het opnemen van het geld verklaarde de verdachte dat hij banken niet vertrouwt, dat er maar € 100.000,00 verzekerd is bij een faillissement van de bank en dat hij al zijn uitgaven om die reden met contant geld doet. De verdachte verklaarde dit te kunnen bewijzen met verschillende kwitanties, die hij aan de politie heeft verstrekt. Het betreffen 4 kwitanties van contante opnames in de periode van 15 september 2015 tot en met 8 juli 2016 van een totaal bedrag van € 194.500,00 van de bankrekening op naam van zijn onderneming [A] . De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep daarover verklaard dat deze kwitanties niet per se het geld hoeft te betreffen dat bij [medeverdachte] is aangetroffen, en dat hij met die kwitanties enkel wilde aantonen dat hij regelmatig contant geld op nam en dat het zijn gedrag was. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij op 20 september 2017 het geld in coupures van € 500,00 aan [medeverdachte] heeft overgedragen om door hem te laten omwisselen en dat hij het in de tussentijd in een kluis heeft bewaard. Verder zou de verdachte het geld op de datum dat [medeverdachte] is aangehouden komen ophalen.
Het onderzoek van het Openhaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft onderzoek gedaan naar de bankrekeningen van de verdachte en het betalingsverkeer in de betreffende periode geanalyseerd. In het dossier is onder meer een overzicht opgenomen van alle contante opnames en stortingen van en op de bankrekeningen van de verdachte in de periode van 15 september 2015 tot en met 12 juni 2017. Hieruit blijkt dat er in die periode een bedrag van € 209.520,00 contant is opgenomen en dat er een bedrag van € 192.600,00 contant is gestort. Verder blijkt uit dit overzicht, dat op 15 september 2015 een bedrag van € 22.500,00 is opgenomen van de bankrekening van [A] , maar dat eenzelfde bedrag op diezelfde datum is gestort op een privébankrekening van de verdachte. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie ook andere onderdelen van de verklaringen van verdachten getracht te verifiëren. De verdachte heeft, ondanks dat hij verklaarde dat hij banken niet vertrouwt, heel veel lopende bankrekeningen op zijn naam staan en het saldo van die rekeningen is veel hoger dan het volgens hem verzekerde bedrag van € 100.000,00.
Beoordeling van de verklaringen van de verdachten
Door de verdachte en [medeverdachte] is tot op heden geen inzicht gegeven in de herkomst van de € 200.000,00, anders dan dat de verdachte stelt dit geld op legale wijze verdiend te hebben. Het enkele opnemen van het geld van een Spaanse bankrekening door de verdachte levert echter niet een verklaring op met betrekking tot de legale herkomst van het geld. Evenmin hebben zij een verklaring gegeven over de (legale) herkomst van de coupures waar [medeverdachte] het geld voor heeft omgewisseld. Op deze essentiële punten zijn de verklaringen van de verdachten naar het oordeel van het hof dan ook onvoldoende aannemelijk en concreet geworden.
Naar het oordeel van het hof hebben de verdachte en [medeverdachte] aldus geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven waaruit zou blijken dat het geld niet van enig misdrijf afkomstig is.
Het Openbaar Ministerie heeft voor zover mogelijk onderzoek gedaan naar de verklaringen van de verdachten en de herkomst van het geld, maar dit onderzoek heeft niets op kunnen leveren omtrent een legale herkomst daarvan. Gelet op de onderzoeksbevindingen van het Openbaar Ministerie is het hof daarbij, evenals de rechtbank, van oordeel dat het niet aannemelijk is dat het contante geld dat bij [medeverdachte] is aangetroffen, daadwerkelijk het geld van de door de verdachte aangeleverde kwitanties betreft. Het verschil tussen de opnames en stortingen is vele malen kleiner dan de hoeveelheid aangetroffen geld en kan dus geen verklaring zijn voor het contant voorhanden hebben van dit geld. Voor het op 15 september 2015 opgenomen bedrag van € 22.500,00 geldt daarnaast nog dat op dezelfde dag exact hetzelfde bedrag is gestort op een andere rekening van de verdachte.
Voorts acht het hof de verklaring dat de verdachte een contant geldbedrag van € 200.000,00 in Spanje in 2015 van de bank zou hebben opgenomen en in een kluis zou hebben gestopt, om twee jaar later naar Nederland mee te nemen en om door een vriend te laten omwisselen in kleinere coupures zodat hij dit makkelijker kon uitgeven, enkel omdat hij banken niet vertrouwt en volgens hem bij faillissement van de bank niet meer dan € 100.000,00 is verzekerd, volstrekt ongeloofwaardig. De verdachte heeft namelijk heel veel lopende bankrekeningen op zijn naam staan en het saldo van die rekeningen is veel hoger dan het volgens hem verzekerde bedrag van € 100.000,00. Tevens had hij het geld in Spanje van de bank direct in kleinere coupures kunnen laten opnemen.
Derhalve acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag onmiddellijk of middellijk afkomstig is uit enig misdrijf.
Medeplegen
Naar het oordeel van het hof is voorts sprake geweest van het medeplegen van witwassen, nu de verdachte en [medeverdachte] afspraken hebben gemaakt over het verschaffen en ontvangen van het geld, zodat sprake is geweest van het voorhanden hebben van het geld in nauwe en bewuste samenwerking.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.”
2.5
Het cassatiemiddel valt in de volgende vier deelklachten uiteen.
(i) De bewijsvoering van het hof kan de bewezenverklaring van het medeplegen – meer specifiek het weten c.q. opzet van de medeverdachte dat het geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf – niet dragen.
(ii) Ten aanzien van de wetenschap bij de medeverdachte is de bewijsvoering innerlijk tegenstrijdig, nu bewijsmiddel 4 de verklaring van die medeverdachte inhoudt dat hij ervan uitging dat het geld dat hij van de verdachte had gekregen om te wisselen legaal geld was.
(iii) Het hof heeft feiten die het redengevend heeft geacht voor de bewezenverklaring – waarbij het zich beroept op niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens – nagelaten met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging aan te duiden en het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten dan wél zijn ontleend.
(iv) Het hof heeft een bewijsmiddel gebezigd dat niet redengevend is voor de bewezenverklaring. De verklaring van de verdachte (bewijsmiddel 5) – kort samengevat dat hij veel en regelmatig contant geld opneemt – is irrelevant voor de bewezenverklaring van witwassen.
De eerste en de tweede deelklacht
2.6
De eerste en de tweede deelklacht betreffen de bewijsvoering van de wetenschap van de medeverdachte van de criminele herkomst van het geld dat hij van de verdachte in ontvangst heeft genomen. Deze klachten lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
2.7
Ten aanzien van de eerste deelklacht, te weten dat uit de bewijsvoering niet kan blijken dat de medeverdachte wetenschap had van de criminele herkomst van het door de verdachte aan hem overhandigde geldbedrag (en dus opzet had op het voorhanden hebben van een uit misdrijf afkomstig goed), wijs ik op het volgende. Uit de bewijsvoering blijkt dat de verdachte aan de medeverdachte heeft gevraagd een bedrag van bijna twee ton aan € 500-biljetten bij iemand anders om te wisselen in kleinere coupures. Dit is op zichzelf zeer opmerkelijk, mede gezien de risico’s die een dergelijke transactie met zich meebrengt in vergelijking met het wisselen van een dergelijk bedrag bij een reguliere bank. De medeverdachte heeft, toen de politie wilde binnenvallen, een deel van het geld proberen te verstoppen om te voorkomen dat de politie het zou vinden. Deze omstandigheden maken dat het in het bestreden arrest besloten liggende oordeel dat de medeverdachte ten minste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de gelden uit misdrijf afkomstig waren en daarmee (voorwaardelijk) opzet had op witwassen toereikend is gemotiveerd.
2.8
Ten aanzien van de tweede deelklacht, namelijk dat het feit dat de medeverdachte heeft verklaard dat hij ervan uitging dat het geld legaal is, maakt dat de bewijsvoering ten aanzien van zijn wetenschap van de criminele herkomst van het geldbedrag innerlijk tegenstrijdig is, merk ik het volgende op. De stellers van het middel menen dat deze verklaring duidt op bewuste schuld aan de zijde van de verdachte en niet op voorwaardelijk opzet. Het hof heeft de verklaring kennelijk in de context van de gestelde vraag beschouwd en deze verklaring redengevend geacht, omdat de medeverdachte hiermee heeft toegegeven dat hij niet wist of het geld legaal was. Zo gelezen, is de verklaring redengevend voor het in het arrest besloten liggende oordeel dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de gelden van misdrijf afkomstig waren.
2.9
Mocht de Hoge Raad dit anders zien, dan merk ik op dat de eerste twee deelklachten hoe dan ook niet tot cassatie kunnen leiden. Anders dan de stellers van het middel meen ik dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte het geldbedrag op 20 september 2017, en dus binnen de tenlastegelegde periode, aan de medeverdachte heeft overhandigd en het geld dus in ieder geval zelfstandig als pleger voorhanden heeft gehad. Nu het oordeel van het hof dat het geldbedrag uit misdrijf afkomstig was en dat de verdachte dat wist in cassatie niet wordt bestreden, staat vast dat de verdachte het witwassen sowieso als pleger heeft begaan, zodat hij geen belang heeft bij cassatie. [1]
2.1
De eerste en de tweede deelklacht falen.
De derde deelklacht
2.11
De derde deelklacht houdt in dat het hof zich heeft beroepen op niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens (namelijk dat in de woning waar het geld is aangetroffen zich ook drugs bevonden) en heeft nagelaten met voldoende mate van nauwkeurigheid die feiten of omstandigheden aan te duiden en het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten zijn ontleend.
2.12
Het hof heeft tot het bewijs gebezigd het relaas van [verbalisant] waaruit blijkt dat de woning waar het geld is aangetroffen, is binnengetreden ter inbeslagname van aan de Opiumwet gerelateerde zaken en dat daar
tevenseen groot geldbedrag is aangetroffen. Een blik achter de papieren muur wijst uit dat in het relaas van [verbalisant] inderdaad melding wordt gemaakt van aangetroffen verdovende middelen. Wat mij betreft, heeft het hof dus voldoende nauwkeurig aangeduid waaraan het deze constatering heeft ontleend. [2]
2.13
De derde deelklacht faalt.
De vierde deelklacht
2.14
Dan rest nog de klacht dat de door de verdachte in bewijsmiddel 5 weergegeven verklaring dat hij regelmatig contant geld opneemt niet redengevend is voor de bewezenverklaring.
2.15
Ook hierin kan ik de stellers van het middel niet volgen. Deze verklaring moet mijns inziens worden gezien in de context van de vraag of de door de verdachte bij de politie afgelegde verklaring, inhoudende dat het geld dat bij de medeverdachte in de doorzochte woning is aangetroffen legaal is en afkomstig is van contante opnamen bij een Spaanse bank, concreet en geloofwaardig is. De verdachte heeft ter onderbouwing van deze verklaring vier kwitanties overgelegd. Door de voorzitter ter terechtzitting geconfronteerd met het feit dat de kwitantie van € 22.500 geen verklaring vormt voor de herkomst van (een deel van) het geld, omdat op de dag van de opname dat bedrag op een andere rekening is gestort, geeft de verdachte toe dat de opgenomen bedragen “niet perse het geld [hoeft] te zijn dat bij [medeverdachte] is aangetroffen”. Daarmee ondergraaft hij zijn eerdere verklaring omtrent de legaliteit van het aangetroffen geld, hetgeen betekent dat de verklaring van belang is voor het oordeel van het hof dat de verdachte en medeverdachte geen “concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring [hebben] gegeven waaruit zou blijken dat het geld niet van enig misdrijf afkomstig is” en dus redengevend is voor de bewezenverklaring.
2.16
De vierde deelklacht faalt.

3.Slotsom

3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
3.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak gaat doen meer dan twee jaren nadat op 30 januari 2023 het cassatieberoep is ingesteld. Daarom is de redelijke termijn zoals bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering. [3] Verder heb ik ambtshalve geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
3.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005,
2.Vgl. HR 24 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985,
3.HR 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:492, r.o. 3.1.2, 3.1.3 en 3.2.