Conclusie
1.Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek (hierna: PMT)
(de rechtspersonen onder 2-5 hierna gezamenlijk: de
MT-fondsen)
ACS)
1.Feiten
arrest). [1]
minister) verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds voor werkgevers in de bedrijfstak Metaal en Techniek. De minister heeft ook de cao’s voor de bedrijfstak-cao-fondsen in Metaal en Techniek een aantal malen algemeen verbindend verklaard.
2.Procesverloop
In eerste aanleg
kantonrechter) een procedure aanhangig gemaakt tegen PMT. ACS heeft in de kern een verklaring voor recht gevorderd dat zij niet valt onder de werkingssfeer van het besluit van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 ter zake van de verplichte deelname in PMT [2] (hierna: het
verplichtstellingsbesluit).
vonnis) heeft de kantonrechter, samengevat, voor recht verklaard dat ACS niet valt onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit en de overige vorderingen afgewezen. [3]
hof).
MvG).
MvA).
Inc. MvA).
rov. 14-15onder het opschrift “
Werkingssfeerbepalingen”.
rov. 16-19onder het opschrift “
Uitlegcriterium”.
rov. 20onder het opschrift “
Stelplicht en bewijslast”.
werkgever in de Metaal en Techniek” afhankelijk is van “
het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers”, die “
betrokken zijn bij de werkzaamheden zoals uitgeoefend in de in artikelen 1 t/m 17 genoemde bedrijfstakken (binnen de Metaal en Techniek)”. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 21 december 2018 [4] geoordeeld dat deze betrokkenheid een “
ruime betekenis” heeft en dat daaronder wordt verstaan dat deze werknemers “
zich bezighouden met die werkzaamheden dan wel werkzaamheden verrichten die daaraan dienstbaar zijn”. Zie
rov. 21-22onder het opschrift “
De werkingssfeerbepalingen van het verplichtstellingsbesluit”.
rov. 23-42zeven werkingssfeerbepalingen langsgelopen, door het hof geletterd van a t/m g, en heeft het geoordeeld dat de werkzaamheden van de werknemers van ACS niet - of slechts in zeer beperkte mate - vallen onder deze bepalingen. [5] Ik bespreek de overwegingen en oordelen ter zake puntsgewijs.
Metaalbewerkingsbedrijf (art. 1 onder a en b)
riggers- wordt gedaan. Zij heeft gemotiveerd betwist dat haar werknemers bij deze werkzaamheden op enigerlei wijze betrokken of daaraan dienstbaar zouden zijn. PMT heeft geen concrete feiten gesteld waaruit volgt dat dit wel het geval is. PMT heeft ook onvoldoende gemotiveerd weersproken dat het aantal overeengekomen arbeidsuren van de AutoCAD-tekenaars geen betrekking heeft op de metaalbewerkingsactiviteiten inzake trussen door derden. Zie
rov. 26-27.4.
Aardingsbedrijf (art. 9.1 onder c)
rov. 28-29.
Radio en televisie installatie- en reparatiebedrijf (art. 9.1 onder d)
rov. 30-31.
Installatiebedrijf voor-
collectieve - antennes, kabeltelevisie, telematica en overige (tele)communicatie (art. 9.1 onder e)
rov. 32-33.
Tentoonstellingsinstallatiebedrijf (art. 9.1 onder i)
tentoonstellingsinstallatiebedrijf” maakt volgens de cao-regelingen onderdeel uit van het “
Technisch Installatiebedrijf”. Uit het woord “
installatiebedrijf” kan redelijkerwijs worden afgeleid dat hieronder bedrijven vallen die installatiewerkzaamheden verrichten. In het geval van het tentoonstellingsinstallatiebedrijf gaat het blijkens de omschrijving daarvan in het verplichtstellingsbesluit om elektrotechnische installatiewerkzaamheden ten behoeve van exposities, beurzen, evenementen of feestverlichting. Naar algemeen spraakgebruik worden onder elektrotechnische installatiewerkzaamheden werkzaamheden verstaan met betrekking tot de elektriciteitsvoorziening, zoals het aanleggen en repareren van elektriciteitsleidingen, schakelkasten en dergelijke. Onder het begrip elektrotechnische installatiewerkzaamheden valt naar algemeen spraakgebruik niet het aansluiten van gebruiksklare audiovisuele apparatuur op een reeds bestaand elektriciteitsnet door het enkele steken van een stekker in een stopcontact, zoals ACS doet. Ook het middels een snoertje onderling met elkaar verbinden van dergelijke kant en klare apparatuur, zonder dat daarbij wijzigingen worden aangebracht aan een reeds bestaande elektriciteitsvoorziening, valt daar niet onder. Het enkele feit dat de audiovisuele apparaten van ACS elektriciteit gebruiken, en in de cao voor de elektrotechnische detailhandel zijn aangemerkt als elektrotechnische apparaten, maakt het aansluiten van dergelijke (al dan niet onderling met elkaar verbonden) apparaten op het elektriciteitsnetwerk door het steken van een stekker in het stopcontact nog niet tot elektrotechnische installatiewerkzaamheden. Als dat wel zo zou zijn dan valt ook het aansluiten van een tv met een daaraan gekoppelde soundbar, of een audiotuner met daaraan gekoppelde actieve speakers onder dat begrip, en dat gaat zo ver dat dit geen aannemelijk rechtsgevolg is. Elektrotechnische installatiewerkzaamheden plegen te worden uitgevoerd door een elektrotechnisch installateur/monteur, die hiervoor een specifieke opleiding heeft gevolgd en NEN-gecertificeerd moet zijn. ACS heeft onweersproken gesteld dat haar medewerkers hierover niet beschikken en geen werkzaamheden uitvoeren die zien op de elektriciteitsvoorziening. Als het nodig is dat er bijvoorbeeld een extra stopcontact wordt aangelegd, dan wordt dit niet gedaan door een medewerker van ACS, maar door een externe, gecertificeerde, elektrotechnisch monteur. Naar het oordeel van het hof valt ACS naar de aard van haar activiteiten, en daarmee die van de werkzaamheden van haar werknemers, niet onder het tentoonstellingsinstallatiebedrijf. Zie
rov. 34-38.
Elektrotechnisch paneelbouwbedrijf en elektrotechnisch reparatiebedrijf (art. 9.2 onder b en c)
rov. 39-40.
Rolluiken-, markiezen- en zonweringsbedrijf (art. 17)
werknemers” van ACS aan de trussen worden opgehangen, die dienen ter afscherming en/of afsluiting en/of compartimentering ten behoeve van evenementen. Het hof verwerpt dit standpunt, omdat PMT niet heeft gemotiveerd en onderbouwd dat de desbetreffende gordijnen worden opgehangen door werknemers van ACS. Integendeel, PMT zet het woord “
werknemer” tussen aanhalingstekens. Nu ACS een en ander gemotiveerd heeft betwist, had het op de weg gelegen van PMT om haar stellingen op dit punt nader te onderbouwen. Zie
rov. 41-42.
Meewerken nader werkingssfeeronderzoek” is het hof daarna nog ingegaan op het betoog van PMT dat ACS gehouden is gegevens te verstrekken ten behoeve van en/of medewerking te verlenen aan een nader werkingssfeeronderzoek. Het hof verwerpt dit. Het legt daaraan ten grondslag dat het verplichtstellingsbesluit en de algemeen verbindend verklaarde cao’s in de Metaal en Techniek een dergelijke verplichting pas meebrengen als er voldoende concrete aanwijzingen zijn dat ACS onder de werkingssfeer van één of meer van deze regelingen zou vallen, wat (vooralsnog) niet het geval is. De maatschappelijk zorgvuldigheid verlangt van ACS niet meer dan waar zij tot nu toe invulling aan heeft gegeven, aldus het hof. Zie
rov. 43-44.
rov. 45-48onder het opschrift “
Bewijsaanbod PMT”.
3.Bespreking van het cassatiemiddel
allewerknemers tot een bedrijfstak te doen behoren waarvoor zo’n verplichtgesteld(e) bedrijfstakpensioenfonds en -regeling bestaat. [11] Het vermijden van ‘witte vlekken’ of ‘grijze vlekken’ doet gelet op 3.5 hiervoor in het bijzonder dienst als één van de gezichtspunten voor de uitleg van een verplichtstellingsbesluit in gevallen waarin werknemers, heel kort gezegd, tussen twee in aanmerking komende bedrijfstakpensioenfondsen en -regelingen dreigen te vallen terwijl er geen aanleiding is te veronderstellen dat dat is beoogd. [12] Dat is doorgaans een onaannemelijk rechtsgevolg, [13] wat dus in aanmerking komt bij de toepassing van de cao-norm (zie onder 3.4 hiervoor). Maar dit betekent niet dat het geheel ontbreken van een verplichtgesteld(e) bedrijfstakpensioenfonds en -regeling voor een categorie werknemers zonder méér als een onaannemelijk rechtsgevolg moet worden aangemerkt. [14]
gezamenlijkde afbakening van de bedrijfstak ‘Metaal en Techniek’ constitueren. [15]
bcp-regelingen), beschreven in rov. 18, ook van belang is als geen sprake is van een situatie waarin (de werknemers van) een onderneming werkzaamheden verricht(en) die onder de werkingssfeer van meer dan één verzameling van regelingen binnen één bedrijfstak lijken te vallen. Met de algemeenverbindendverklaring van bepalingen van een bedrijfstak-cao is beoogd om werknemers te beschermen en met een verplichtstellingsbesluit tot deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds wordt mede beoogd te vermijden dat er categorieën van werknemers zijn voor wie door werkgevers geen of slechts gedeeltelijke pensioentoezeggingen zijn gedaan (‘witte vlekken’ of ‘grijze vlekken’). Dat geldt ook als de werkzaamheden slechts onder de werkingssfeer van één verzameling van bedrijfstakregelingen zouden kunnen vallen.
In dat verband heeft het hof miskend, zo wordt kennelijk ter verdere uitwerking geklaagd, dat een uitleg waarbij werkingssfeerbepalingen van bedrijfstakregelingen op elkaar aansluiten, zodanig dat zowel geen overlap als ook geen gaten tussen de verschillende regelingen ontstaan, in beginsel tot het meest aannemelijke rechtsgevolg leidt. Daarmee ligt een dergelijke uitleg meer voor de hand dan een uitleg waarbij wel gaten tussen (‘witte of grijze vlekken’) of overlap met werkingssfeerbepalingen in te onderscheiden verzamelingen van bedrijfstakregelingen ontstaan. Nu het hof in dit geval heeft aangenomen dat slechts één verzameling van bedrijfstakregelingen van toepassing zou kunnen zijn, is vooral het voorkomen van ‘witte of grijze vlekken’ van belang. Dat wil zeggen dat een uitleg waarbij werknemers niet onder een werkingssfeerbepaling van die verzameling van bedrijfstakregelingen vallen in beginsel tot een minder aannemelijk rechtsgevolg leidt dan een uitleg waarbij dat wel het geval is.
installatiebedrijf’ behoort) en anderzijds door zowel de verzameling van bcp-regelingen in de Meubelindustrie en Meubileringsbedrijven (waartoe onder meer de ‘tentoonstellings
bouw’ behoort) als de verzameling van bcp-regelingen in de Bouwnijverheid (waartoe onder meer het ‘afbouwbedrijf’ behoort). [19] Daarop volgt een toelichting. Hoewel PMT, naar het hof in rov. 18 heeft vastgesteld, heeft betoogd dat die regelingen elkaar aanvullen en geen sprake is van ‘witte of grijze vlekken’ en werknemers dus altijd onder één van deze regelingen vallen, maar niet onder meerdere, neemt dat niet weg dat in de door het hof in rov. 25 e.v. gekozen uitleg wel een ‘witte of grijze vlek’ ontstaat, althans kan ontstaan, nu volgens het hof klaarblijkelijk geen sprake is van toepasselijkheid van het verplichtstellingsbesluit (dus in de Metaal en Techniek) (en de aanpalende bedrijfstak-cao-regelingen in diezelfde bedrijfstak), waarvan PMT in haar door het hof in rov. 18 genoemde betoog uitging, en het hof niet heeft vastgesteld, of in zijn arrest besloten ligt, dat (de overeengekomen arbeidsuren van) de werknemers van ACS betrokken zijn bij werkzaamheden als vermeld in de werkingssfeerbepalingen van een andere verzameling van bedrijfstakregelingen en daarom daaronder vallen.
Daarom is het door PMT bedoelde materieel-wettelijke systeem van bcp-regelingen zowel binnen als buiten de Metaal en Techniek ook in dit geval relevant voor de uitleg op basis van de cao-norm. In het licht daarvan ligt het niet voor de hand de werkingssfeerbepalingen van de verzameling van “Mt-regelingen” [20] (hierna: de
MT-regelingen) zo uit te leggen dat bepaalde werkzaamheden daar niet onder vallen en (mogelijk) evenmin onder de werkingssfeer van enige verzameling van andere bedrijfstakregelingen. Deze omstandigheid had het hof moeten betrekken bij de uitleg van de door het hof in rov. 25 e.v. besproken delen van het verplichtstellingsbesluit (binnen de bedrijfstak Metaal en Techniek, dat het hof, met juistheid, tot uitgangspunt heeft genomen).
nietheeft vastgesteld, expliciet of impliciet, dat (de overeengekomen arbeidsuren van) de werknemers van ACS betrokken zijn bij werkzaamheden als vermeld in de werkingssfeerbepalingen van een
andereverzameling van bedrijfstakregelingen en daarom daaronder vallen (bijzonderlijk de verzamelingen van bcp-regelingen in de Meubelindustrie en Meubileringsbedrijven, Bouwnijverheid en Detailhandel). Dit problematiseert de klacht kennelijk tot een onjuiste rechtsopvatting van het hof in rov. 19.
allewerknemers tot een bedrijfstak behoren waarvoor een verplichtgesteld(e) bedrijfstakpensioenfonds en -regeling bestaat.
anderebedrijfstakken, en daarmee bedrijfstakpensioenfondsen, vallen. Die rechtsregel ligt niet besloten in wat onder 3.3-3.7 hiervoor werd vermeld. De aannemelijkheid van de rechtsgevolgen is volgens de cao-norm een aspect dat de rechter, indien daarvoor voldoende aanknopingspunten bestaan, in acht zal moeten nemen. Daarbij kan het argument dat ‘witte of grijze vlekken’ dreigen een rol spelen, indien dat in concreto handen en voeten heeft gekregen. [24] Een categorische verplichting voor de rechter volgt daaruit, anders dan de klacht veronderstelt, niet. Een concretisering biedt de klacht bovendien niet. Dat subonderdeel 2.2 - waarop de klacht wijst - faalt, zet ik uiteen onder 3.14.1-3.14.2 hierna.
subonderdeel 2.3lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
De werkingssfeerbepalingen van het verplichtstellingsbesluit”, waar het hof nota bene wijst op het Hoge Raad-arrest van 21 december 2018 (“Unis”) als bedoeld onder 3.7 sub ii-iv hiervoor. Het hof formuleert in rov. 24 ook met zo veel woorden de vraag of “de werkzaamheden van werknemers van ACS onder de werkingssfeer van een of meer van deze bedrijfstakken [als genoemd in rov. 23 onder a t/m g, A-G] vallen”, wat de mogelijkheid onverlet laat dat werknemers van ACS betrokken zijn bij andere werkzaamheden die niet worden bestreken door werkingssfeerbepalingen van het verplichtstellingsbesluit. Die laatste vraag beantwoordt het hof in rov. 25 aldus “dat de werkzaamheden van de werknemers van ACS niet - of slechts in zeer beperkte mate - vallen onder de werkingssfeerbepalingen” van de in rov. 23 onder a t/m g genoemde bedrijfstakken (waarop het partijdebat zich toespitste), wat het hof vervolgens toelicht in rov. 26-42. Daarmee is, in de opzet van het arrest, het pleit al beslecht; een verdere berekening/vergelijking ter zake, zoals bedoeld bij eerstgenoemde vraag, hoeft dan logischerwijs niet meer te worden gemaakt.
in 3.1.1dat de door het hof in rov. 36-38 van het arrest gekozen uitleg van de definitie van het begrip ‘tentoonstellingsinstallatiebedrijf’ (als bedoeld in art. 9.1 onder i van het verplichtstellingsbesluit) rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk, is. Dat licht PMT als volgt toe. [27]
in 3.1.2dat de beslissing van het hof in rov. 36 van het arrest rechtens onjuist is, omdat het hof de cao-norm heeft miskend.
in 3.1.3dat 3.1.1-3.1.2 bij gegrondbevinding meebrengen dat de beslissing van het hof in rov. 38 van het arrest niet in stand kan blijven.
klacht in 3.1.1 sub astrandt. Anders dan zij veronderstelt, beslist het hof nergens in rov. 36-38 van het arrest, en ik citeer de klacht: dat “relevant [is] dat de werknemers van ACS geen (blijvende) elektrotechnische installatiewerkzaamheden verrichten die worden uitgevoerd aan de permanente elektriciteitsvoorziening door een (NEN-gecertificeerde) elektrotechnisch installateur/monteur”. De klacht kan dan ook niet aanwijzen, wat zij (dus) ook niet doet, waar dan precies het hof dit zou beslissen in rov. 36-38. Daarmee strandt de klacht al op een gebrek aan feitelijke grondslag door een onjuiste lezing van het arrest.
klacht in 3.1.1 sub bstrandt eveneens. Anders dan zij veronderstelt, overweegt het hof nergens in rov. 36-37, en ik citeer de klacht: dat het bij art. 9.1 onder i van het verplichtstellingsbesluit gaat “om het aanleggen van nieuwe of het aanbrengen van permanente veranderingen in blijvende elektrische installaties”. De klacht kan dan ook niet aanwijzen, wat zij (dus) ook niet doet, waar dan precies het hof dit zou beslissen in rov. 36-37. Daarmee strandt de klacht al op een gebrek aan feitelijke grondslag door een onjuiste lezing van het arrest.
klacht in 3.1.1 sub cstrandt evenzeer. Anders dan zij veronderstelt, zegt het hof nergens in rov. 36-38, en ik citeer de klacht: dat “de overeengekomen werkzaamheden van de werknemers van ACS” zich beperken tot “het steken van een stekker in het stopcontact of het middels een snoertje onderling met elkaar verbinden van kant en klare elektrische apparatuur”. Het gaat het hof ter zake erom (rov. 36) dat voor zover ACS in haar activiteiten van doen heeft met de elektriciteitsvoorziening, dit erop neerkomt dat zij gebruiksklare audiovisuele apparatuur aansluit op die (dus al aanwezige) voorziening [29] door een stekker in het stopcontact te steken, wat valt buiten de hier relevante werkingssfeerbepaling (geciteerd in rov. 34) als uitgelegd door het hof (in rov. 35-38). Dit laatste geldt ook, zo voegt het hof toe (ook in rov. 36), voor het met een snoertje onderling met elkaar verbinden van zulke kant en klare apparatuur, zonder dat daarbij wijzigingen worden aangebracht aan die voorziening. Dit wordt niet anders, zo voegt het hof verder toe (in rov. 37), door het enkele feit dat de audiovisuele apparaten van ACS elektriciteit gebruiken en in de cao voor de elektrotechnische detailhandel zijn aangemerkt als elektrotechnische apparaten. Want dat maakt het aldus aansluiten op die voorziening [30] van dergelijke (al dan niet onderling met elkaar verbonden) apparaten nog niet tot werkzaamheden in de zin van voornoemde werkingssfeerbepaling als uitgelegd door het hof. Dát het hof nergens in rov. 36-38 die activiteiten van ACS reduceert tot zulk stekker- en snoertjeswerk vindt ook bevestiging in ’s hofs oordelen elders in het arrest, te beginnen met de feitelijke vaststelling in rov. 3.1-3.2.
klacht’ in 3.1.1 sub d. Ook deze strandt. Mij is niet duidelijk wat PMT hiermee beoogt. De ‘klacht’ bevat geen als zodanig kenbare zelfstandige klacht gericht tegen een specifiek oordeel van het hof in het arrest (die voldoet aan de eisen van art. 407 lid 2, aanhef en onder d Rv). Zij houdt überhaupt niet kenbaar verband met enig specifiek oordeel van het hof in het arrest, noch overigens met de klachten in 3.1.1 sub a-c, die dus alle falen. Zie onder 3.21.1-3.21.3 hiervoor. De stellingname van PMT in de vindplaatsen waarop de ‘klacht’ doelt, [31] betrekt en verwerpt het hof in rov. 34-38. Waarom dit rechtens onjuist dan wel onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd zou zijn, licht de ‘klacht’ (dus) niet toe en valt zonder méér ook niet in te zien.
klacht in 3.1.2. Deze boekt evenmin succes. Anders dan zij veronderstelt, legt het hof in rov. 36 (en breder: rov. 34-38) wel (ook) de begrippen “elektrotechnische installaties” en “bedrijfsvaardig opleveren” in de relevante werkingssfeerbepaling (als geciteerd in rov. 34) uit, met inachtneming van de onderlinge samenhang daartussen. Dit ligt immers besloten in ’s hofs uiteenzetting in rov. 36 [33] dat het ingeval van het tentoonstellingsinstallatiebedrijf blijkens de omschrijving daarvan in het verplichtstellingsbesluit gaat om elektrotechnische installatiewerkzaamheden ten behoeve van exposities, beurzen, evenementen of feestverlichting. [34] In zoverre strandt de klacht - zie sub a - dus op een gebrek aan feitelijke grondslag door een onjuiste lezing van het arrest. Het slot van de klacht - zie sub b - mist ook doel. Anders dan zij veronderstelt, vallen in ’s hofs benadering de in dit slot (en kennelijk in algemene zin) bedoelde “werknemers” juist wél onder de werkingssfeer van het begrip ‘tentoonstellingsinstallatiebedrijf’. Iets anders is dat volgens het hof, op basis van uitleg van voornoemde werkingssfeerbepaling, van zulke “werknemers” sprake is als zij betrokken zijn bij (of dienstbaar zijn aan) elektrotechnische installatiewerkzaamheden ten behoeve van exposities, beurzen, evenementen of feestverlichting. Die uitleg wordt in dit slot niet bestreden.
klacht in 3.1.3. Zij bouwt voort op en deelt daarmee in het lot van de klachten in 3.1.1-3.1.2, die alle falen. Zie onder 3.21.1-3.21.6 hiervoor. Dit behoeft geen verdere toelichting.
PMT heeft “ook” aangevoerd: (i) dat de werknemers van ACS (direct) bij het ophangen van trussen betrokken zijn, wat voldoende is voor toepasselijkheid van het verplichtstellingsbesluit (reden waarom niet relevant is of zij die trussen ook daadwerkelijk zelf ophangen); (ii) dat ACS in een brief van haar advocaat aan PMT en in de inleidende dagvaarding heeft bevestigd dat haar werknemers (onder meer) trussen ophangen; (iii) dat ACS in een filmpje op YouTube en in een tweede filmpje aangeeft dat haar technici allerlei elektrotechnische apparatuur en trussen ophangen; en (iv) dat ACS minstens 19 werknemers in dienst heeft die direct betrokken zijn bij het bedrijfsvaardig opleveren en het beheren van (naar hun aard tijdelijke door werknemers van ACS uit elektrotechnische apparatuur ontworpen en samengestelde) elektrotechnische installaties van ACS tijdens evenementen.
Het hof heeft echter ten onrechte niet gemotiveerd gerespondeerd op deze essentiële stellingen van PMT. In verband met de betrokkenheid van werknemers van ACS is ook relevant dat namens ACS is verklaard dat de metalen onderdelen van de (truss)constructies (mede) door haar werknemers worden aangeleverd.
Bovendien heeft PMT uiteengezet dat de ‘op en af te bouwen’ elektrotechnische (audiovisuele) installaties van ACS worden ontworpen door 2 werknemers van ACS met de functie AutoCAD-tekenaar. PMT heeft dus onderbouwd dat minimaal (15 + 4 + 2 =) 21 werknemers van ACS werkzaamheden
verrichtendie onder de werkingssfeer van de MT-regelingen vallen. Voorts heeft PMT aangevoerd dat minimaal 90,77% van de werknemers
betrokkenis bij werkzaamheden die onder de werkingssfeer van de MT-regelingen vallen.
klacht in 3.2.1 sub astrandt. Het hof beziet blijkens rov. 27.3 van het arrest, in lijn ook met rov. 21-22, of de werknemers van ACS op enigerlei wijze betrokken of dienstbaar zouden zijn bij of aan het samenstellen van metalen (truss)constructies en het daaraan ophangen van verlichting en apparaten. Daarbij kan - naar het hof onderkent - relevant zijn of dit samenstellen/ophangen als zodanig gebeurt door anderen dan werknemers van ACS, omdat díe werkzaamheden dan in ieder geval niet worden verricht door werknemers van ACS. [37] Kortom: van de onjuiste rechtsopvatting die de klacht het hof tracht aan te wrijven, is in werkelijkheid geen sprake.
klachten in 3.2.1 sub b-dstranden eveneens. Ik licht dat toe.
riggers- gebeurt, oftewel niet door medewerkers van ACS zelf. Hierop wijst het hof in rov. 27.2 (in cassatie onbestreden). [39]
riggers- gebeurt) op enigerlei wijze betrokken of daaraan dienstbaar zouden zijn in de zin van art. 1 onder a en/of b (rov. 27.3).
riggers- gebeurt.
riggers- gebeurt. [48]
klacht in 3.2.2. Ook deze strandt. Voor zover de klacht voortbouwt op de klachten in 3.2.1, die alle falen, deelt zij in dit lot. Zie onder 3.27.1-3.27.17 hiervoor. Dit behoeft geen verdere toelichting. Wat 3.2.1 hier (niettemin) verder aan relevants zou meebrengen, legt de klacht niet uit en valt zonder méér ook niet in te zien. Voor het overige loopt de klacht erop vast dat zij rust op een blote stelling van PMT (erop neerkomend dat wat die AutoCAD-tekenaars doen valt onder ‘ontwerpen’ als bedoeld in de door het hof in rov. 26 geciteerde werkingssfeerbepaling inzake het metaalbewerkingsbedrijf) die niet te vinden is op de daarbij genoemde vindplaatsen [52] en zonder méér ook niet volgt uit hetgeen daar wel te lezen valt, wat ook niet is toegespitst op het metaalbewerkingsbedrijf, laat staan op de vraag of wat die AutoCAD-tekenaars doen betrekking heeft op de metaalbewerkingsactiviteiten inzake trussen door derden. Kortom: dit maakt het bestreden oordeel nog niet onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd.
klacht in 3.2.3. Ook deze strandt. Voor zover de klacht voortbouwt op de klachten in 3.2.1, die alle falen, deelt zij in dit lot. Zie onder 3.27.1-3.27.17 hiervoor. Dit behoeft geen verdere toelichting. Wat 3.2.1 hier (niettemin) verder aan relevants zou meebrengen, legt de klacht niet uit en valt zonder méér ook niet in te zien. Voor het overige loopt de klacht erop vast dat wat het aanvoert, voort zover al begrijpelijk, [53] niet te vinden is op de daarbij genoemde vindplaats [54] en zonder méér ook niet volgt uit hetgeen daar wel te lezen valt, wat ook niet is toegespitst op het aardingsbedrijf, laat staan op de vraag of werknemers van ACS werkzaamheden verrichten betreffende (de aarding van) de trussen, althans daarbij betrokken zijn of daaraan dienstbaar zijn. Kortom: dit maakt het bestreden oordeel nog niet onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. [55]
klacht in 3.2.4. Deze bouwt voort op en deelt daarmee in het lot van de klachten in 3.2.1-3.2.3, die alle falen. Zie onder 3.27.1-3.27.19 hiervoor. Dit behoeft geen verdere toelichting.
beeldschermen op het oog, het gaat daar immers om de apparatuur: [58]
hangen schermen open zorgen voor de projectie van beelden, zij lichten de ruimte goed uit en zorgen voor de aansluiting van alle benodigde, door ACS geleverde, apparatuur voor licht, geluid en beeld”.
nietvast dat werknemers van ACS die gordijnen ophangen: [59]
waaraan gordijnen worden gehangen om verschillende zalen te creëren. Aan die trussen wordt ook de apparatuur voor licht, geluid en beeld opgehangen”. [60]
Finaal Adviesgroep/Allerzorg B.V. c.s. [67] volgt dat van een partij niet kan worden gevergd dat zij een stelling onderbouwt voor zover de voor die onderbouwing benodigde gegevens zich bevinden in het domein van haar wederpartij en zij daar geen toegang toe heeft. En dat het bij die stand van zaken veeleer op de weg van de wederpartij ligt om in het kader van haar betwisting zodanige feitelijke gegevens te verstrekken dat zij eerstgenoemde partij aanknopingspunten verschaft voor een eventuele nadere onderbouwing van haar stelling. [68] Dit kan zich bij uitstek ook voordoen in een geval waarin een bedrijfstakpensioenfonds de stelplicht en bewijslast heeft ten aanzien van de werkzaamheden van een onderneming die mogelijk leiden tot een verplichtstelling voor deelname aan dat bedrijfstakpensioenfonds, zo blijkt uit de rechtspraak van de Hoge Raad. [69]
Daaraan voegt het subonderdeel - omstandig - een en ander toe over werkingssfeeronderzoeken van het Nederlands Pensioenbureau en ThreeOaks die ACS heeft laten verrichten, over het meewerken door ACS aan het voorlopig getuigenverhoor en over het door ACS gemotiveerd gevoerde verweer in deze procedure.
fishing expedition, die klaarblijkelijk meebrengt dat PMT (rechtens) geen recht heeft op inzage in de door haar gevraagde bescheiden. PMT heeft immers een rechtens te respecteren belang om inzage te krijgen in door haar, mede blijkens rov. 8 onder 4 gespecificeerde, gegevens die zich in het domein van ACS bevinden, en waarover PMT niet beschikt, om te kunnen vaststellen of de werknemers van ACS onder de werkingssfeer van de MT-regelingen vallen, en PMT vraagt ook alleen inzage in daarvoor relevante bescheiden. De door PMT gevraagde bescheiden hebben daarmee ook een duidelijke band met haar vorderingen. In ieder geval valt, indien het hof het vorenstaande niet heeft miskend, niet zonder méér in te zien waarom het hof heeft beslist dat desalniettemin sprake is van een
fishing expedition. Gelet daarop kon het hof een verzoek als bedoeld in art. 843a Rv (zoals dat toen nog gold) evenmin afwijzen, zoals het in rov. 48 ten onrechte wel heeft gedaan.
klacht c. Ook zij strandt. Ik licht dat toe.
fishing expedition, dat geen rechtsbegrip is en als zodanig ook geen rechtsgevolgen heeft. Het hof oordeelt (dan ook) niet dat de kwalificatie
fishing expeditionals zodanig meebrengt dat PMT (rechtens) geen recht heeft op inzage in de door haar gevraagde bescheiden. Dat staat simpelweg nergens in rov. 46-48. Aldus strandt de klacht reeds op een gebrek aan feitelijke grondslag door een onjuiste lezing van het arrest. Ik werk dat nog iets nader uit.
lijktop een
fishing expedition, maar beslissend is vervolgens dat het volgens het hof te laat is voor nadere/nieuwe stellingen op grond van de door PMT verlangde gegevens. Kortom, ’s hofs beslissing is per saldo ingegeven door de goede procesorde en, wellicht, de tweeconclusieregel. Dat is dus iets anders dan de klacht ervan wil maken.
fishing expeditionheeft”. Dat komt er volgens het hof dus
bij. Wat dus iets anders is dan dat het hof zou hebben geoordeeld, zoals de klacht wil doen geloven, dat de kwalificatie
fishing expeditionals zodanig meebrengt dat PMT (rechtens) geen recht heeft op inzage in de door haar gevraagde bescheiden.
nietheeft begrepen als een art. 843a Rv-verzoek (wat strookt met de verwijzing naar art. 22 Rv) en, daarnaast, dat voor zover dit wel in die zin is bedoeld - maar volgens het hof dus niet voldoende kenbaar is geworden - het “om diezelfde reden” (bedoeld is wat onder 3.43.8 hiervoor is weergegeven) niet wordt ingewilligd. PMT klaagt trouwens niet over de begrijpelijkheid van ’s hofs uitleg van de gedingstukken.