ECLI:NL:PHR:2025:424

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
24/00085
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelnemen aan criminele organisatie en falende rechts- en motiveringsklachten

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1992, bij arrest van 22 december 2023 door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren wegens deelname aan een criminele organisatie. Het hof oordeelde dat de verdachte in de periode van 6 september 2014 tot en met 18 september 2014 deel uitmaakte van een organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven, waaronder moord en het bezit van vuurwapens. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaten D.J.M. Dammers en F.H. van der Pol één middel van cassatie hebben voorgesteld. Dit middel richt zich tegen de bewezenverklaring van de deelname aan de criminele organisatie, met klachten over de bewijsvoering en de rechtsopvatting van het hof. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn verweer, wel degelijk deelnemer was aan de organisatie, en dat hij gedragingen heeft verricht die strekken tot de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. De Procureur-Generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarbij hij de motivering van het hof als toereikend heeft beoordeeld. De zaak heeft samenhang met andere zaken tegen medeverdachten, wat de complexiteit van de bewijsvoering vergroot.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/00085
Zitting8 april 2025
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.

1.Het cassatieberoep

1.1
De verdachte is bij arrest van 22 december 2023 door het gerechtshof Amsterdam, parketnummer: 23-000199-22, wegens “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof de teruggave gelast van een in beslag genomen, nog niet teruggegeven GSM-toestel.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaken tegen [medeverdachte 1] (23/05033), [medeverdachte 2] (23/05123), [medeverdachte 3] (24/00023) en [medeverdachte 4] (24/00081). In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. D.J.M. Dammers, advocaat in Amsterdam, en F.H. van der Pol, advocaat in Almere, hebben één middel van cassatie voorgesteld. Het middel richt zich met verschillende klachten tegen het oordeel van het hof dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in art. 140 Sr.

2.De bewezenverklaring en bewijsvoering van het hof

2.1
Ten laste van de verdachte is door het hof bewezen verklaard dat:
“hij in de periode van 6 september 2014 tot en met 18 september 2014 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en onder andere
* [medeverdachte 5] en
* [medeverdachte 4] en
* [medeverdachte 3] en
* [medeverdachte 6] en
* [medeverdachte 7] en
* [medeverdachte 8] en
* [medeverdachte 9] en
* [medeverdachte 1]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
- artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (moord) en/of
- artikel 46 jo. 289 van het Wetboek van Strafrecht (voorbereiding van moord) en/of
- artikel 26 van de Wet wapens en munitie (bezit vuurwapens en munitie).”
2.2
Het hof heeft in paragraaf 5.1 van zijn bewijsoverweging geoordeeld dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich, in wisselende samenstelling, maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties, dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie. Vervolgens heeft het hof geoordeeld over de vraag of de verdachte aan deze criminele organisatie heeft deelgenomen. Daarover heeft het hof als volgt overwogen:

5.2 Deelneming aan de organisatie
Het hof dient de vraag te beantwoorden of de verdachte als deelnemer kan worden aangemerkt aan de tenlastegelegde criminele organisatie en zo ja, gedurende welke periode.
5.2.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte op zijn minst vanaf 9 augustus 2014 heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
5.2.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte moet worden vrijgesproken. In dit verband heeft de verdediging aandacht gevraagd voor het fenomeen ‘netwerkorganisatie’ en betoogd dat de verdachte geen deel heeft uitgemaakt van de criminele organisatie die in deze zaak is tenlastegelegd. De verdachte heeft geen deelnemersgedragingen verricht omdat deze ofwel niet hebben plaatsgevonden ofwel omdat bepaalde gedragingen niet hebben bijgedragen aan de verwezenlijking van het oogmerk van de moordorganisatie. Daarnaast blijkt niet van wetenschap van de verdachte over de betrokkenheid van [medeverdachte 4] bij het plegen van moorden.
5.2.3
Oordeel van het hof
Beoordelingskader
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn indien de verdachte:
1. behoort tot het samenwerkingsverband en
2. een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. (Hoge Raad 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264)
In het bestanddeel
deelneming aaneen organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr ligt tevens een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor "deelneming" voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. (Hoge Raad 18 november 1997, NJ 1998/225)
Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben. (Hoge Raad 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651)
Dit is niet anders indien het oogmerk van de organisatie is gericht op het plegen van misdrijven van uiteenlopende aard. (Hoge Raad 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4122)
De verdachte
Met betrekking tot de vraag of de verdachte heeft deelgenomen aan de ten laste gelegde criminele organisatie maakt het hof onderscheid in de navolgende twee periodes.
De periode tot 6 september 2014
Hiervoor is geoordeeld dat “ [bijnaam verdachte] ” een bijnaam is van de verdachte. De medeverdachten [medeverdachte 8] en [medeverdachte 4] – bekenden van de verdachte – zijn de gebruikers van de adressen [e-mailadres 1] respectievelijk [e-mailadres 2] .
Op basis van de inhoud van de berichten die vanaf 12 juli 2014, via het adres [e-mailadres 2] ( [medeverdachte 4] ) en [e-mailadres 1] ( [medeverdachte 8] ) met elkaar worden gewisseld, bestaan zeer sterke aanwijzingen dat zij zich in georganiseerd verband bezig hielden met het plegen van plofkraken en mogelijk ook andere vermogensdelicten. Er zijn daarnaast sterke aanwijzingen dat ook de verdachte tot dit samenwerkingsverband behoorde, maar dit is niet het samenwerkingsverband waar het in deze zaak om gaat en wat aan de verdachte is ten laste gelegd.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode tot 6 september 2014, zijnde de dag waarop hij het e-mailadres [e-mailadres 3] in gebruik nam, aan de ten laste gelegde criminele organisatie heeft deelgenomen. Het dossier biedt daartoe onvoldoende concrete aanknopingspunten. Het Openbaar Ministerie heeft gewezen op een bericht van 9 augustus 2014. In dit bericht geeft [medeverdachte 4] aan [e-mailadres 3] ( [betrokkene 1] ) op diens verzoek het kenteken door van een van de auto’s waarin [betrokkene 2] rijdt (een Audi A1). Het Openbaar Ministerie heeft verder gewezen op het feit dat de verdachte, als [medeverdachte 4] hem op 9 september 2014 vraagt of hij de ‘rs’ (een andere auto waarin [betrokkene 2] rijdt, een Audi RS) nog heeft gezien geen nadere toelichting nodig heeft en antwoordt “
nee man sinds toen nie meer bro 2 maande”. Uit de combinatie van deze berichten kan het hof evenwel met onvoldoende zekerheid afleiden dat de verdachte al vanaf 9 augustus 2014 heeft meegeholpen aan de zoektocht naar [betrokkene 2] . Ook in de berichten tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 8] van 20 en 24 augustus 2014, de periode dat er twijfels waren ontstaan over de rol van [betrokkene 3] , ziet het hof onvoldoende aanknopingspunten om bewezen te verklaren dat de verdachte reeds toen een bijdrage aan de organisatie heeft geleverd door [betrokkene 3] in de gaten te houden.
De periode vanaf 6 september 2014
Wat betreft de periode vanaf 6 september 2014 komt het hof tot een ander oordeel. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Op 9 september 2014 om 20.02 uur stuurt [medeverdachte 4] de verdachte:
“(…) Had je nodig maar kan niet op je rekenen alleen avond uren zitten hotel in nl zonder geld niks (…)”.De verdachte stuurt om 20.04 uur naar [medeverdachte 4] :
“Oke waar in nl moet je wat vertellen maar liever niet via tel (…)”. [medeverdachte 4] antwoordt één minuut later:
“Zeg homo deze telss zijn voor dit gemaakt zeg of ga je me weer laten stressen bro”.
Om 20.07 uur stuurt de verdachte naar [medeverdachte 4]
: “Die bro van […] heeft info gekregen dat brada van zo’n jongen alleki nr […] zocht in bimri en slotermeer en ook nr jou je zou hebben gereden ofso of erbij betrokken zijn (…)”. [medeverdachte 4] reageert:
“Dus die brada van […] zoekt mij of die brada van […] ?”.
De verdachte stuurt vervolgens:
“Jou en […] zocht hij in bijlmer en in slotermeer […] ze brada heeft dat van iemand gehoort dat jullie worden gezocht voor shit wat in zaandam is gebeurt”. [medeverdachte 4] reageert:
“Ja zeg tegen hem ik zoek ook die brada en dat die brada zeker achter de dood zit van ze broertje”, waarna de verdachte zegt:
“Jaa het is denk ik ook zo bro, die brada is ook nu bang voor ze eigen veiligheid man hij ging janken net bij begravenis (…)”. [medeverdachte 4] zegt dan:
“Zeg tegen die brada geef gas op die brada van […] ”.
Op 9 september 2014 om 20.26 uur, slechts enkele minuten later, stuurt [medeverdachte 4] naar de verdachte:
“(…) heb je die rs nog ergens gezien bijj jou”. De verdachte reageert:
“Nee man sinds toen nie meer bro 2maande”en
“Bro doe voorzichtig man wil je niet begraven, die brada van […] zei als die lip dood is weet je zeker dat t van die […] ze brada is k kreeg gekke rilling, k kan dr nie aan denken drm verstop je bro hij vroeg om jullie 2 in bimri en slm”.
[medeverdachte 4] stuurt vervolgens naar de verdachte:
“Jongen er zijn geen echte mannen in de buurt wollah niemand wilt osdorperweg rondje maken kijken als die rs daar is ga je zien wat er met hem gebeurd”. De verdachte antwoordt:
“Iedereen vreest voor ze leven bro moet je ook weten is faya als je in verhaal word gezet je hebt geen loed niks om te vluchten, k ga kijke tamara voor je, doe t echt alleen voor jou he, maar k ga nie meer doen wil niet dood tamara ga k rondje daar maken voor je”.
Op 18 september 2014 om 13.46 uur stuurt [medeverdachte 4] naar de verdachte:
“Deze ding had geen bereik luister achie bolle vraagt je app zeg niks tegen hemw aar ik ben als die zegt zeg was france heb gehoord hij chilt et […] man bro”. Na een paar uur waarin er kennelijk geen bereik is stuurt [medeverdachte 4] naar de verdachte:
“Ja achie vroeg je app bolle achie heb gegeven als die vraagt waar ik ben wat ik doe je weet niks hij wordt vaak gezien met […] ”.
De verdachte reageert met onder andere:
“zammel je geeft me hartkloppingen, hij was gister alleen, k zeg tegen iedereen je bent moecroe(het hof begrijpt: Marokko)
en tegen sommige zeg k dat k je niet spreek”.
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat de berichten van 9 september 2014 gaan over [betrokkene 2] (“brada van […] ”) en de broer van [betrokkene 4] [betrokkene 3] (“brada van […] ”). Zoals hiervoor overwogen, heeft op 20 februari 2014 de liquidatie van [betrokkene 5] plaatsgevonden in Zaandam. Hierbij was [betrokkene 3] de schutter en [medeverdachte 4] één van de medeplegers. In de periode vanaf 24 juli 2014 heeft [medeverdachte 4] met anderen voorbereidingshandelingen getroffen voor de liquidatie van [betrokkene 2] . Dit is de neef van [betrokkene 5] maar hij werd door anderen als zijn broer gezien. [betrokkene 2] maakte in deze periode gebruik van een Audi RS en een Audi A1.
Het hof stelt op basis van de genoemde berichten, in combinatie met de overige bewijsmiddelen, vast dat de verdachte aan [medeverdachte 4] aanbiedt om een rondje te rijden om te kijken (“spotten”) waar (de auto van) [betrokkene 2] is. Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen verder vast dat met “ […] ”, over wie [medeverdachte 4] met de verdachte praat, één van de tweelingbroers [betrokkene 6] en [betrokkene 7] wordt bedoeld. Naast [betrokkene 2] , waren ook deze broers beoogde doelwitten van de organisatie.
Voorts is het hof van oordeel dat uit de inhoud van de door de verdachte verstuurde berichten blijkt dat hij weet dat sprake is van een samenwerkingsverband dat zich bezig houdt met het plegen van liquidaties en dat [medeverdachte 4] lid is van dit samenwerkingsverband.
Er wordt gesproken over de liquidatie van [betrokkene 5] . Er wordt gesproken over de begrafenis van de geliquideerde [betrokkene 3] . Er wordt gesproken over de broer van [betrokkene 3] , die volgens de verdachte nu ook bang is voor zijn eigen veiligheid, en over dat de verdachte tegen de broer van [betrokkene 3] moet zeggen dat die ‘gas moet geven’ op [betrokkene 2] . Ook zegt [medeverdachte 4] tegen de verdachte, als hij hem vraagt een rondje te gaan maken om naar de auto van [betrokkene 2] te zoeken, dat de verdachte dan gaat zien wat er met hem ( [betrokkene 2] ) gebeurt.
Dat de verdachte deze wetenschap heeft blijkt ook uit de berichten van de verdachte van 9 september 2014 om 20.16 uur en 20.19 uur:
-
“Die rechercheurs zeggen ook tegen die brada je loopt gevaar”en
-
“(…) beter niet mee bemoeien alleen jij boeit mij bro als k wat weet zeg k je voor de rest wil niet mee bemoeien is niet mij niveau, en mij probleem”.
Het dossier bevat geen aanwijzingen dat het aanbod van de verdachte om te spotten niet is geaccepteerd door [medeverdachte 4] of dat dit spotten uiteindelijk niet zou hebben plaatsgevonden, zodat het hof ervan uitgaat dat de verdachte dit daadwerkelijk heeft gedaan.
De verdachte heeft, naast dit spotten, ook andere, meer ondersteunende gedragingen verricht.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte een huis heeft geregeld voor [medeverdachte 4] in België, althans dat hij zich hiervoor heeft ingezet. De verdachte wist dat [medeverdachte 4] zich in deze periode schuil hield in verband met de liquidatie van [betrokkene 5] en heeft [medeverdachte 4] geholpen met het zich schuil houden.
Op 6 september 2014 om 17.33 uur stuurt [medeverdachte 4] naar de verdachte:
“Ga eeens internet cafe osso zoeken in belgie geen antwerpen of brussel en ga alleeen als je met iemand gaat dan hoeft het niet bro max tot 1500 euro ingericht voor jou mij dus en […] en per direct moet die zijn (…)”.
Even later stuurt de verdachte de volgende berichten naar [medeverdachte 4] :
“Bel is groot bro k ga nu kijken wrm persee bel is nl faya ? Je moet ook denken ben soms bij jou en soms osso moet ook niet te te ver zijn begrijp je kost loed”en
“Jaa k kijk zo voor je als k alleen ben (…) zolang maar niemand weet waar je zit iedereen denkt toch dat je moecroe bent”en
“Jaa k kijk zo voor je help me herinneren k ben ff met iemand wil niet dat ie weet hoe wat”.
Om 23.21 uur stuurt [medeverdachte 4] naar de verdachte:
“Doe google huis huren in belgie met wie ben je eerlijk als je niet alleen bent niet kijken he en kijk gwn”. De verdachte antwoordt hierop:
“K ben met iemand maar hij kijkt niet heb andere computer voor m gedaan, dat ie niet kan meekijken en vraag bolle waar st [betrokkene 2] is huur is 600 euro”. [medeverdachte 4] reageert:
“Wat bolle niemand moet weten kom op man niemand is niemand serieus”.
Om 23.45 uur stuurt [medeverdachte 4] naar de verdachte:
“Bro onthou ze allemaal ja dan stuur je het straks na dushi niet nu sturen ze is even bezig”. De verdachte antwoordt:
“Nee beter niet man word zeker getapt hele buurt word getapt heb die tel ff uit beter, en niet via die tel man praten ook over osso niet is nie goed nu k deze tel heb”.
Een soortgelijk bericht stuurt de verdachte op 9 september 2014 aan [medeverdachte 4] :
“En gooi die andere bb weg want sco2(de rechtbank begrijpt: scotoe, politie)
kan je pijlen met die tel haal andere bb en sim en doe alleen chicks erop begrijp je me?”. Ook dit duidt op wetenschap van de verdachte van het criminele oogmerk van de organisatie.
Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte meermalen geld heeft gehaald voor [medeverdachte 4] in de periode dat deze zich schuil hield.
Op 9 september 2014 om 22.09 uur vraagt de verdachte aan [medeverdachte 4] :
“Dus bij wie moet k loed pakken”. [medeverdachte 4] zegt:
“Ik ga je zo adres zeggen of morgen (…)”, waarna [medeverdachte 4] om 23.59 uur stuurt:
“Geld halen voor me ochtend bro”. De verdachte vraagt dan:
“Dus je hebt nog niet gekregen (…)”, waarop [medeverdachte 4] zegt:
“Jawel morgen deel 2 bro (…)”. Hieruit volgt dat de verdachte wetenschap heeft van dat [medeverdachte 4] geld krijgt van (een) ander(en).
Uit de berichten die hierop volgen, blijkt dat de verdachte in de middag van 10 september 2014 het geld moet halen. Om 13.52 uur stuurt [medeverdachte 4] naar de verdachte:
“Oke bro ik ga zeggen 5 min bij station is blonde wijf in grijze polo zeg moest iets halen van […] ”. Vervolgens blijkt uit het daaropvolgende berichtenverkeer dat de verdachte naar Eindhoven gaat, waar [medeverdachte 4] zich bevindt. Met “ […] ” wordt [betrokkene 8] bedoeld, die, naast [medeverdachte 4] , ook lid is van de criminele organisatie.
Op 16 september 2014 vraagt [medeverdachte 4] aan de verdachte hoeveel hij heeft gekregen. De verdachte reageert:
“2500 voor jou”. [medeverdachte 4] vraagt:
“En die andere”. De verdachte antwoordt:
“5”.
[medeverdachte 4] heeft als getuige verklaard dat de verdachte [betrokkene 8] kende en dat de verdachte hem, [medeverdachte 4] , meer dan eens geld heeft gebracht. Dat geld kwam van verschillende personen, soms [betrokkene 8] zelf en soms de vriendin van [betrokkene 8] . Het betrof het potje van [betrokkene 8] en het geld dat [medeverdachte 4] kreeg was voor zijn maandelijkse lasten. Over de berichten van 10 september 2014 heeft [medeverdachte 4] verklaard dat er geld voor hem moest worden gehaald bij de vriendin van [betrokkene 8] .
De verdachte heeft, zo volgt uit het bovenstaande, in combinatie met de andere bewijsmiddelen, eraan meegewerkt dat [medeverdachte 4] zijn maandelijkse salaris van de criminele organisatie kreeg.
Ook heeft de verdachte zich beziggehouden met vuurwapens, het bezit waarvan tot het oogmerk van de organisatie behoorde. Het hof leidt dit af uit de volgende berichten.
Op 17 september 2014 om 03.37 uur en 03.38 uur stuurt [medeverdachte 4] naar de verdachte:
“Ik ga morgen kyken dushi lig in bed men zoek eens koper die wat je in je box hebt ? 2 rug”en
“Doe nou maar krijg mini ak hahaha”. De verdachte reageert:
“Hahaha oke mag k m dan gebruiken hahah”. Op de vraag van de verdachte wat een “mini ak” is, antwoordt [medeverdachte 4] :
“AK 47 mini”.
Op 17 september 2014 om 15.24 uur stuurt [medeverdachte 4] naar de verdachte:
“Probeer die jannoe te seren serieus man niffo 2 rug aub”. Een aantal berichten later stuurt de verdachte naar [medeverdachte 4] :
“Jaa k ga kijken voor je je hoort toch nog 2,5 te krijgen of nie”. Op 18 september 2014 stuurt [medeverdachte 4] naar de verdachte:
“(…) seer die scorp bro hebben we beetje geld serieus”.
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij met de gebruiker van [e-mailadres 3] heeft gesproken over vuurwapens en dat deze berichten van 17 en 18 september 2014 hierover gaan. Het hof gaat ervan uit dat met “jannoe te seren” en “seer die scorp” het verkopen van vuurwapens wordt bedoeld.
Tot slot heeft [medeverdachte 4] verklaard dat de verdachte – naast [medeverdachte 4] en [betrokkene 8] – ook [medeverdachte 3] en [betrokkene 3] , allen deelnemers aan de criminele organisatie, kende.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte een aandeel heeft gehad in, dan wel ondersteund heeft, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
In de periode van 6 september 2014 tot en met 18 september 2014 heeft de verdachte veelvuldig contact met [medeverdachte 4] , die een sleutelrol heeft in de organisatie. Dat de verdachte wetenschap heeft gehad van het oogmerk van de organisatie blijkt uit de berichten die gaan over bekende doelwitten van de organisatie, [betrokkene 2] en de broers [betrokkene 6 en 7] , en andere berichten waarop het hof hiervoor de aandacht heeft gevestigd. De verdachte heeft een bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie door een rondje te rijden om de locatie van (de auto van) [betrokkene 2] in kaart te brengen; ook wel ‘spotten’ genoemd. De verdachte heeft voorts een huis gezocht voor [medeverdachte 4] , die zich schuil wilde houden, en geld – de maandelijkse bijdrage vanuit de organisatie – gehaald voor de zich schuil houdende [medeverdachte 4] . Ook heeft de verdachte zich ingezet voor de verkoop van zware vuurwapens. Hiermee heeft de verdachte deelnemersgedragingen verricht. Dat de verdachte dit mogelijk primair heeft gedaan uit vriendschap met [medeverdachte 4] , staat aan dit oordeel niet in de weg. Gelet op de beschreven wetenschap van de verdachte, moet de verdachte hebben geweten, dat hij met het verrichten van zijn gedragingen ook de criminele organisatie – en het voortbestaan daarvan – ondersteunde.
De slotsom is dan ook dat de verdachte heeft deelgenomen aan de organisatie die tot oogmerk had het plegen van moord, voorbereiding van moord en het bezit van vuurwapens en munitie en wel gedurende de periode van 6 september 2014 tot en met 18 september 2014, zijnde de periode dat de verdachte het PGP-toestel met daaraan gekoppeld [e-mailadres 3] in gebruik heeft gehad. Het ten laste gelegde feit is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.”

3.Het middel

3.1
Het middel klaagt dat het oordeel van het hof dat sprake is van deelname van de verdachte aan een criminele organisatie getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans niet zonder meer toereikend gemotiveerd. Het middel valt uiteen in drie deelklachten.
De eerste deelklacht
3.2
De eerste deelklacht richt zich tegen de overweging van het hof dat de verdachte zijn aanbod om te spotten waar de auto van [betrokkene 2] is, daadwerkelijk heeft uitgevoerd.
3.3
Het gaat de stellers van het middel om de volgende onderdelen van de bewijsoverweging van het hof:
“Op 9 september 2014 om 20.26 uur, slechts enkele minuten later, stuurt [medeverdachte 4] naar de verdachte:
“(…) heb je die rs nog ergens gezien bijj jou”. De verdachte reageert:
“Nee man sinds toen nie meer bro 2maande”en
“Bro doe voorzichtig man wil je niet begraven, die brada van […] zei als die lip dood is weet je zeker dat t van die […] ze brada is k kreeg gekke rilling, k kan dr nie aan denken drm verstop je bro hij vroeg om jullie 2 in bimri en slm”.
[medeverdachte 4] stuurt vervolgens naar de verdachte:
“Jongen er zijn geen echte mannen in de buurt wollah niemand wilt osdorperweg rondje maken kijken als die rs daar is ga je zien wat er met hem gebeurd”. De verdachte antwoordt:
“Iedereen vreest voor ze leven bro moet je ook weten is faya als je in verhaal word gezet je hebt geen loed niks om te vluchten, k ga kijke tamara voor je, doe t echt alleen voor jou he, maar k ga nie meer doen wil niet dood tamara ga k rondje daar maken voor je”.
[…]
Het hof stelt op basis van de genoemde berichten, in combinatie met de overige bewijsmiddelen, vast dat de verdachte aan [medeverdachte 4] aanbiedt om een rondje te rijden om te kijken (“spotten”) waar (de auto van) [betrokkene 2] is. […]
Het dossier bevat geen aanwijzingen dat het aanbod van de verdachte om te spotten niet is geaccepteerd door [medeverdachte 4] of dat dit spotten uiteindelijk niet zou hebben plaatsgevonden, zodat het hof ervan uitgaat dat de verdachte dit daadwerkelijk heeft gedaan.”
3.4
Volgens de stellers van het middel is de vaststelling van het hof dat de verdachte het “spotten” daadwerkelijk heeft gedaan, niet zonder meer begrijpelijk. Uit die berichten volgt namelijk slechts een aanbod om te kijken waar (de auto van) [betrokkene 2] is voor de daaropvolgende dag, terwijl uit de bewijsvoering blijkt dat de aan de verdachte toegeschreven telefoon op die dag van Amsterdam naar Eindhoven is verplaatst en bovendien uit de berichten niet volgt dat het aanbod is geaccepteerd.
3.5
Het argument dat wordt aangevoerd over de verplaatsing van de telefoon van Amsterdam naar Eindhoven, is kennelijk gebaseerd op bewijsmiddel 71. Dat bewijsmiddel houdt – voor zover van belang – het volgende in:
“In de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer] zie ik drie registraties op 10 september 2014.
Type
Telefoonnummer
Tegenpartij
Datum
Tijd
Duur
Cell ID First
Adres
Network
SerPro
2
[Telefoonnummer]
...
20140910
130839
[Telefoonnummer 2]
...
10
A7
2
[Telefoonnummer]
...
20140910
133227
4
[Telefoonnummer 3]
...
10
A4
2
[Telefoonnummer]
...
20140910
201528
[Telefoonnummer 4]
...
10
A7
3.6
Uit dit bewijsmiddel blijkt inderdaad dat de telefoon van de verdachte op 10 september 2014 (één dag na het door de verdachte gedane aanbod) in [plaats] is geweest. Maar daaruit volgt ook dat de telefoon van de verdachte zich in de vroege middag van 10 september 2014 nog in [plaats] bevond. Ik zie daarom niet in waarom dit onderdeel van de bewijsvoering het oordeel van het hof onbegrijpelijk maakt.
3.7
Verder moet in verband met deze deelklacht worden vooropgesteld dat de rechter die over de feiten oordeelt, bij de beoordeling van het beschikbare bewijsmateriaal betekenis kan toekennen aan onder meer de onderlinge samenhang van dit bewijsmateriaal en de mate waarin bewijsmateriaal steun vindt in ander bewijsmateriaal. De conclusies die de feitenrechter heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vastgesteld, kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid en dus in beperkte mate worden getoetst. [1]
3.8
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte aan [medeverdachte 4] op 9 september 2014 heeft aangeboden om een rondje te rijden om te kijken (“spotten”) waar (de auto van) [betrokkene 2] is. Aangezien het dossier volgens het hof geen aanwijzingen bevat dat dit aanbod niet door [medeverdachte 4] is geaccepteerd of dat het spotten uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden, heeft het hof vastgesteld dat de verdachte dit daadwerkelijk heeft gedaan.
3.9
Mede tegen de achtergrond van de hiervoor beschreven terughoudende toetsing van dit soort feitelijke vaststellingen van het hof, acht ik het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk. Dat – zoals de stellers van het middel aanvoeren – uit de door het hof genoemde berichten niet blijkt dat het aanbod van de verdachte is geaccepteerd, doet daaraan niet af. Het hof heeft voor zijn oordeel immers juist redengevende betekenis toegekend aan het feit dat er
geenaanwijzingen zijn dat het aanbod
nietis geaccepteerd en dat stond het hof – gelet op de vrijheid in de selectie en waardering van het bewijsmateriaal die hem als feitenrechter toekomt – vrij.
3.1
De eerste deelklacht faalt.
De tweede deelklacht
3.11
De tweede deelklacht houdt in dat het (inzetten voor het) regelen van een huis voor [medeverdachte 4] in België, het (meermaals) brengen van geld naar [medeverdachte 4] en het zich bezighouden met vuurwapens, niet kunnen worden aangemerkt als deelnemersgedragingen, althans zijn het geen gedragingen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de criminele organisatie.
3.12
Van ‘deelneming’ aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. [2]
3.13
In cassatie is onbestreden dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich, in wisselende samenstelling, maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties, dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie. In cassatie wordt ook niet bestreden dat de verdachte wetenschap had van het oogmerk van deze organisatie.
3.14
Over de vraag of de verdachte heeft deelgenomen aan deze organisatie, heeft het hof in zijn hiervoor geciteerde bewijsoverweging concluderend het volgende overwogen:
“De verdachte heeft een bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie door een rondje te rijden om de locatie van (de auto van) [betrokkene 2] in kaart te brengen; ook wel ‘spotten’ genoemd. De verdachte heeft voorts een huis gezocht voor [medeverdachte 4] , die zich schuil wilde houden, en geld – de maandelijkse bijdrage vanuit de organisatie – gehaald voor de zich schuil houdende [medeverdachte 4] . Ook heeft de verdachte zich ingezet voor de verkoop van zware vuurwapens. Hiermee heeft de verdachte deelnemersgedragingen verricht.”
3.15
De vraag die de stellers van het middel in de eerste plaats opwerpen, is of het zoeken van een huis en het halen van geld voor de zich schuil houdende [medeverdachte 4] gedragingen zijn die kunnen worden aangemerkt als “gedragingen strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie”. Volgens hen zijn dat in dit geval juist gedragingen “die strekken tot het voorkomen in plaats van het plegen van moorden”. Deze gedragingen staan in een te ver verwijderd verband van het oogmerk van de organisatie om van deelnemersgedragingen te kunnen spreken.
3.16
Ik ben het niet met de stellers van het middel eens. Uit de bewijsoverweging van het hof blijkt immers dat deze gedragingen van de verdachte in direct verband staan met het feit dat [medeverdachte 4] , over wie het hof heeft overwogen dat hij een sleutelrol had binnen de criminele organisatie, zich in deze periode schuil moest houden in verband met de liquidatie van [betrokkene 5] . Het hof heeft ook vastgesteld dat de verdachte wist dat [medeverdachte 4] zich schuil hield in verband met deze liquidatie. Dat het hof het zoeken van een huis en het halen van geld voor [medeverdachte 4] in de periode waarin deze [medeverdachte 4] zich schuil hield in verband met de liquidatie van [betrokkene 5] , heeft aangemerkt als gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie (namelijk: het plegen van liquidaties), getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Ook in het licht van hetgeen namens de verdachte in hoger beroep is aangevoerd, is dat oordeel toereikend gemotiveerd.
3.17
De deelklacht faalt in zoverre.
3.18
Voorts wordt nog geklaagd dat er voor wat betreft de door het hof genoemde verkoop van vuurwapens door de verdachte geen enkele connectie uit de bewijsvoering is af te leiden met het plegen van moorden of de voorbereiding daarvan. De stellers van het middel betogen dat de verkoop van vuurwapens (in plaats van de aankoop daarvan) nu juist niet strekt of rechtstreeks verband houdt met het oogmerk van de criminele organisatie.
3.19
Met deze klacht lijken de stellers van het middel te miskennen dat het hof in zijn overweging over de criminele organisatie heeft geoordeeld dat ook het “bezit van vuurwapens en munitie” tot het oogmerk van de criminele organisatie behoorde. Dat onder dit oogmerk ook de eventuele koop en verkoop van vuurwapens en munitie moet worden begrepen, lijkt me voor de hand te liggen.
3.2
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met [medeverdachte 4] , over wie het hof – als gezegd – heeft overwogen dat hij een sleutelrol had binnen de criminele organisatie, heeft gesproken over vuurwapens. Uit de berichten blijkt dat [medeverdachte 4] de verdachte heeft gevraagd om vuurwapens te verkopen (
“Probeer die jannoe te seren serieus man niffo 2 rug aub”), waarop de verdachte vervolgens positief heeft gereageerd (
“Jaa k ga kijken voor je[…])
. Dat het hof het feit dat de verdachte “zich [heeft] ingezet voor de verkoop van zware vuurwapens” heeft aangemerkt als gedraging die strekt tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie (namelijk: het bezit van vuurwapens en munitie), getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Ook in het licht van hetgeen namens de verdachte in hoger beroep is aangevoerd, is dat oordeel toereikend gemotiveerd.
3.21
De tweede deelklacht faalt.
De derde deelklacht
3.22
De derde deelklacht houdt in dat voor een veroordeling ter zake van 140 Sr is vereist dat de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband, terwijl uit de overwegingen van het hof moet worden afgeleid dat de verdachte niet behoorde tot het in de onderhavige zaak centraal staande samenwerkingsverband.
3.23
De stellers van het middel wijzen op het volgende onderdeel van de bewijsoverweging van het hof:
“Voorts is het hof van oordeel dat uit de inhoud van de door de verdachte verstuurde berichten blijkt dat hij weet dat sprake is van een samenwerkingsverband dat zich bezig houdt met het plegen van liquidaties en dat [medeverdachte 4] lid is van dit samenwerkingsverband.”
3.24
Deze overweging impliceert volgens de stellers van het middel dat de verdachte geen onderdeel was van het samenwerkingsverband. De overweging dat de verdachte wist dat er sprake was van een samenwerkingsverband en dat hij wist dat [medeverdachte 4] daarvan lid was, achten zij – als ik het goed begrijp – tegenstrijdig met het oordeel dat de verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
3.25
Ook deze deelklacht faalt. Het hof heeft geoordeeld dat sprake was van een samenwerkingsverband “in wisselende samenstelling, maar met vaste kern”. De hiervoor geciteerde overweging van het hof lijkt me niet meer dan een uitvloeisel van de in de bewijsoverweging besloten liggende vaststelling van het hof dat de verdachte niet tot de vaste kern van het samenwerkingsverband behoorde. Dat sluit ook aan bij het oordeel van het hof dat de deelname van de verdachte aan de criminele organisatie slechts voor een beperkte periode kan worden bewezenverklaard.
3.26
Ook de derde deelklacht faalt.

4.Slotsom

4.1
Het middel faalt in al zijn onderdelen en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. bijvoorbeeld HR 14 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:399, rov. 3.2.
2.HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:970,