ECLI:NL:PHR:2025:432

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
24/01543
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de Leerplichtwet en niet-ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak is de verdachte, geboren in 2005, niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter. De verdachte was veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren wegens het niet nakomen van de leerplicht. Het hoger beroep werd ingesteld door de vader van de verdachte, die twee middelen van cassatie indiende. Het eerste middel betrof de afwijzing van een aanhoudingsverzoek door het hof, terwijl het tweede middel stelde dat er wel grieven waren ingediend. Het hof oordeelde dat de dagvaarding voor de zitting op de juiste wijze was betekend en dat er geen duidelijke informatie was die aannemelijk maakte dat de verdachte aanwezig wilde zijn. De vader van de verdachte had weliswaar aangevoerd dat de verdachte ziek was, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende onderbouwing was voor deze claim. De verdachte was inmiddels meerderjarig en had geen rechtsbijstand. Het hof concludeerde dat de vader niet gemachtigd was om namens de verdachte op te treden en verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad strekte tot verwerping van het beroep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer24/01543 J

Zitting15 april 2025
CONCLUSIE
V.M.A. Sinnige
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005,
hierna: de verdachte

Inleiding

De verdachte is bij arrest van 16 april 2024 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem (parketnummer 21-005769-23), niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 11 september 2023, waarbij de verdachte wegens “als jongere die kwalificatieplichtig is de verplichting tot geregeld volgen van het onderwijs niet nakomen”, is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 1 jaar, met voorwaarden als in het vonnis nader omschreven.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. J. Kuijper, advocaat in Amsterdam, heeft bij schriftuur en aanvullende schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel bevat de klacht dat het hof op onjuiste en/of onbegrijpelijke gronden het ter terechtzitting van 16 april 2024 namens de verdachte gedane aanhoudingsverzoek heeft afgewezen en verstek heeft verleend. Het tweede middel klaagt dat het hof de verdachte ten onrechte op grond van art. 416 lid 2 Sv niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
Alvorens over te gaan tot bespreking van de middelen, schets ik eerst het procesverloop.

Procesverloop

5. De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 11 september 2023 voor de kantonrechter te verschijnen vanwege een overtreding van de Leerplichtwet in de periode van 29 augustus 2022 tot en met 6 maart 2023. Na twee vergeefse pogingen tot uitreiking op het brp-adres van de verdachte is de dagvaarding betekend aan een medewerker van het openbaar ministerie en is een afschrift verzonden naar het brp-adres van de verdachte. Ten tijde van het tenlastegelegde was de verdachte minderjarig. Ook [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , kennelijk de ouders van de verdachte [1] , zijn opgeroepen ter terechtzitting te verschijnen. De oproep voor moeder is naar hetzelfde adres gegaan als de dagvaarding voor de verdachte. De oproep voor vader is naar een ander adres gestuurd.
6. Op 11 september 2023 heeft een behandeling van de zaak bij de kantonrechter plaatsgevonden. Blijkens een brief van de griffier van 19 september 2024 aan de Hoge Raad is van die terechtzitting geen proces-verbaal opgemaakt. Wel bevindt zich bij de stukken een vonnis zoals bedoeld in art. 395a Sv, onder meer inhoudende dat de verdachte bij verstek is veroordeeld. Blijkens betekeningsstukken die zich in het dossier bevinden is meermalen geprobeerd een mededeling van de uitspraak te betekenen aan de verdachte (op zijn brp-adres), maar is dit niet gelukt. [2]
7. Blijkens de daarvan opgemaakte akte is op 11 december 2023 namens de verdachte hoger beroep ingesteld. Aan de akte is een e-mailwisseling gehecht, die op 7 december 2023 begint met het volgende bericht dat is verstuurd vanaf [e-mailadres] :
“Geachte mevrouw, heer.
Via deze weg wordt er beroep ingediend. Het is niet bekend hoe dit tot stand gekoemn?
Kan je ons informeren hoe en wat dit tot stand is gekomen en de stukken ons doen toekomen.
Wij wachten op je reactie.
Met vriendelijke groet,”
8. Een administratief medewerker van de rechtbank heeft daarop op 8 december 2023 als volgt gereageerd:
“Geachte [verdachte] ,
Dank voor uw mail.
Hieruit begrijp ik dat u hoger beroep wenst in te stellen tegen de uitspraak van de rechter van 11september 2023.
Hiervoor is een kopie van uw identiteitsbewijs nodig.
Zodra deze is ontvangen kan uw hoger beroep geregistreerd worden en de akte hiertoe opgemaakt worden.
De rechtbank kan enkel de stukken van de rechtbank aan u verstrekken; in dit geval het vonnis.
Alle andere stukken uit het dossier kunt u opvragen bij het OM: [e-mailadres] Ook hiervoor is een kopie van uw identiteitsbewijs nodig.
Dank.”
9. Op 11 december 2023 is daarop vanaf voornoemd e-mailadres een kopie van een identiteitsbewijs van de verdachte toegestuurd, met het volgende bericht:
“Hierbij ontvangt u een kopie van identiteit.
Kunt u mij het vonnis doen toekomen en informeren dat beroep is ingediend.
Ik wacht op uw reactie.
Alvast mijn dank.
Met vriendelijke groet,”
10. Op 12 december 2023 heeft een administratief medewerker van de rechtbank daarop gereageerd:
“Geachte [verdachte] ,
Hartelijk dank voor uw reactie.

Om hoger beroep in te stellen ontvangen wij graag uw identiteitsbewijs.

Hierna zullen wij de akte voor u opmaken en het vonnis u doen toekomen.”
11. Op diezelfde is vanaf [e-mailadres] een kopie van een identiteitsbewijs van [betrokkene 2] toegestuurd, met het volgende bericht:
“Zoals gevraagd ontvangt u hierbij een kopie van identiteitsbewijs.
Met vriendelijke groet,”
12. Op 15 maart 2024 is de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep van 16 april 2024 betekend aan een medewerker van het openbaar ministerie en is een afschrift verzonden aan het brp-adres van de verdachte. Ook [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn opgeroepen ter terechtzitting te verschijnen. De oproep voor moeder is wederom naar het brp-adres van de verdachte gegaan, de oproep voor vader naar een ander adres. [3]
13. Voorafgaand aan de terechtzitting van 16 april 2024 heeft wederom een e-mailwisseling plaatsgevonden, die zich bevindt bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken en waarvan ik hieronder de relevante delen weergeef.
14. Op 4 maart 2024 is vanaf [e-mailadres] het volgende bericht naar het ressortparket gestuurd:
Geachte mevrouw, heer,
Er is een uitnodiging gestuurd voor een zitting voor [betrokkene 4] , kunt u mij de stukken doen toekomen, hoe dit stand is gekomen.
Ben de vader van [verdachte] en wil u verzoeken om toelichting over hierboven genoemde ontstane situatie.
Uit een telefonische gesprek met een medewerker, heb ik begrepen dat u dit heel goed onderzoekt en dat deze situatie klopt, terwijl ik niet weet hoe dit is ontstaan is of tot stand is gekomen.
Wilt u vriendelijk zijn om mij hierover te informeren en een kopie van het dossier op te sturen, om helderheid te krijgen en inhoudelijk op te kunnen reageren. In afwachting van uw reactie, verblijf ik.
Met vriendelijke groet,”
15. Op 4 april 2024 heeft een medewerker van het hof het volgende bericht gestuurd:
“Goedemiddag,
In overleg met de voorzitter is er besloten gezien het feit dat uw zoon inmiddels 18 jaar oud is.
Dat ook hij toestemming moet geven om het dossier te delen in combinatie met een identiteitsbewijs.
Het advies van de voorzitter is om aanwezig te zijn tijdens de zitting.
Hopend u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”
16. Vanaf [e-mailadres] is daarop diezelfde dag als volgt gereageerd:
“Geachte [betrokkene 3] ,
Hierbij geef ik toestemming om mijn dossier te delen.
Bijgevoegd een kopie van identiteitsbewijs:
Met vriendelijke groet,”
17. Vervolgens is op 9 april 2024 door het hof een afschrift van het dossier verstrekt via het eerdergenoemde e-mailadres.
18. Op 10 april 2024 is vanaf [e-mailadres] het volgende bericht naar het hof gestuurd:
“Vanwege afgelopen maanden ziek te zijn geweest, is er nog geen raadsman benaderd.
Heb een zware auto-ongeluk gehad, waardoor ik beperkingen heb opgelopen en de dagelijkse werkzaamheden niet kan uitvoeren.
Bestaat de mogelijkheid om de zitting te verzetten.
De ontstane situatie is zo ingewikkeld, dat je door de bomen het bos niet ziet.
In maart 2024 zijn er nieuwe rapporten en onderzoeken verricht omtrent de zorgplicht en veiligheid van de school en die zijn negatief en moeten bestudeerd worden. Heb hierover jaren geklaagd.
Wachtend op uw reactie, verblijven wij.
Met vriendelijke groet,”
19. Op 11 april 2024 is door een medewerker van het hof als volgt gereageerd:
“Bedankt voor uw bericht. Om uw bericht goed te kunnen beoordelen hebben ik namens de voorzitter nog een aantal vragen. In onderstaande mails is er steeds contact geweest met de vader van de verdachte, uit onderstaande bericht kan niet gehaald worden wie dit bericht stuurt.
Er ontbreken medische stukken, waarop onderbouwd kan worden waarom verdachte geen advocaat heeft kunnen benaderen.
Wij vragen daarom duidelijke informatie over de identiteit van de schrijver, de relatie van de schrijver (bent u gemachtigd om namens de verdachte te spreken) plus de medische stukken.
Zodra wij hierover beschikken kan er een weloverwogen besluit genomen worden.”
20. Vanaf [e-mailadres] is daarop op diezelfde dag het volgende bericht naar het hof gestuurd:
“Er is een kopie van de paspoort van vader en zoon verstuurd.
Dit is een beschermd contact manier.
Inderdaad is contact geweest met de vader en dat is nog steeds gaande.
Met vriendelijke groet,”
En vervolgens een half uur later:
“Namelijk [verdachte] heeft die zware auto-ongeluk ook meegemaakt en ondervindt hiervan symptomen. Het heeft me heel veel gekost om de goede hulpverlening opgang te krijgen.”
21. Een medewerker van het hof heeft daarop vervolgens, eveneens op 11 april 2024, als volgt gereageerd:
“Goedemiddag,
Ook na de nieuwe mail leven er bij het hof te veel vragen om te beslissen dat de zaak aanstaande dinsdag niet door kan gaan. Zoals de zaken nu staan, gaat de zaak dinsdag gewoon behandeld worden. Verdachte en de andere opgeroepen personen kunnen dinsdag naar de zitting komen. Als verdachte dinsdag op zitting een verzoek tot aanhouding wil doen en dat wil toelichten, dan kan dat en kunnen we dit verzoek dan ook verder bespreken.”
22. Bij voornoemde e-mailwisseling bevindt zich ook een verwijsbrief van een medisch specialist van [A] aan [B] van 23 januari 2024 betreffende [betrokkene 2] .
23. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 april 2024 houdt in dat de verdachte niet is verschenen en voorts – voor zover relevant – het volgende:
“De voorzitter mee deelt mee dat de dagvaarding van de inmiddels meerderjarige verdachte op de juiste wijze is betekend.
Tevens deelt de voorzitter mee dat voor de zitting van vandaag ook een oproeping is uitgegaan naar [betrokkene 2] (de vader van verdachte), [betrokkene 1] (de moeder van verdachte) en [betrokkene 4] .
De Raad voor de Kinderbescherming
(hierna: de Raad)heeft ook brief gekregen. De Raad heeft op 9 april 2024 een mailbericht naar het hof gestuurd met de mededeling dat zij geen contact hebben kunnen krijgen met verdachte en zijn familie. Het advies van 27 juli 2023 wordt gehandhaafd.
De voorzitter deelt mee dat vandaag eerst naar de ontvankelijkheid van verdachte in hoger beroep zal moeten worden gekeken. Verdachte is in eerste aanleg op 11 september 2023 bij verstek veroordeeld. De dagvaarding voor die zitting en de mededeling van de uitspraak van de kantonrechter zijn niet in persoon betekend. Wel blijkt dat voor de zitting van 11 september 2023 een aanhoudingsverzoek werd gedaan door de vader van verdachte en dat dit aanhoudingverzoek werd ingediend vanaf hetzelfde mailadres, dat is gebruikt om hoger beroep in te stellen.
De voorzitter deelt voorts mee dat voorafgaand aan de zitting van heden een mailwisseling heeft plaatsgevonden met de vader van verdachte. Deze heeft op 1 maart 2024 om het dossier verzocht, waarna het dossier - na kennisneming van het standpunt van de advocaat-generaal - op 9 april 2024 aan hem is toegezonden.
De vader van verdachte heeft vervolgens op 10 april 2024 aan het hof verzocht de zitting te verzetten omdat er vanwege een door hem opgelopen auto-ongeluk nog geen advocaat was benaderd. Daarnaast (…) heeft de vader van verdachte in zijn bericht gesteld dat het dossier niet compleet is en dat er nieuwe rapportages zijn over (…) de veiligheid van de school waarop verdachte stond ingeschreven. In reactie op het bericht van de vader van verdachte heeft het hof aan verdachte laten weten dat het mailbericht te onduidelijk is om te kunnen beoordelen en is aan hem verzocht duidelijk te maken of hij gemachtigd was om namens verdachte op te treden en nader te onderbouwen waarom het voor verdachte niet mogelijk was om een advocaat te benaderen. De vader van verdachte heeft op dit bericht gereageerd door een verwijsbrief naar de GGZ met betrekking tot hemzelf van 23 januari 2024 door te sturen. In een nader bericht van 15 april 2024 [4] heeft het hof daarna aan de vader van verdachte laten weten dat het hof geen informatie heeft gekregen waaruit blijkt dat verdachte niet naar de zitting kon komen en geen advocaat kon raadplegen. Aan de vader van verdachte is gemeld dat de zitting van vandaag vooralsnog door zou gaan en dat verdachte op de zitting desgewenst zelf een aanhoudingsverzoek kon doen en kon toelichten.
De bode komt de zittingszaal binnen en meldt dat de vader van verdachte alsnog is verschenen.
De vader van verdachte komt de zittingszaal binnen.
De voorzitter informeert de vader van verdachte kort over hetgeen voorafgaand aan de binnenkomst van de vader van verdachte is besproken.
De vader van verdachte voert het woord:
Ik weet niet wie [betrokkene 4] is. Ik vroeg om een compleet dossier en dat heb ik niet gekregen. Er ontbreken stukken. De Raad heeft vorige week dinsdag contact opgenomen met verschillende instanties, maar daar wist ik niets van. U zegt mij dat de Raad een bericht aan het hof heeft gestuurd en dat daarin staat dat de Raad heeft geprobeerd contact met ons op te nemen. Dat klopt niet. Ik heb zelf contact opgenomen met [betrokkene 5] . [betrokkene 5] werkt bij de gemeente. De raad heeft ook contact opgenomen met [betrokkene 5] .
De advocaat-generaal vraagt aan de vader van verdachte waarom verdachte er vandaag niet is.
De vader van verdachte voert het woord:
[verdachte] is ziek. Hij heeft samen met mij in oktober 2022 een auto-ongeluk gehad. Daar hebben wij beiden nog last van. Ik heb nu last van mijn rug en mijn nek. Ook heb ik last van tinnitus. Ik kan mij helemaal niet meer concentreren. Daar heeft [verdachte] ook last van. Na het ongeluk is het niet gelukt om hulpverlening op gang te krijgen. [verdachte] is vanwege discriminatie gestopt met zijn werk. Er is gevraagd onderzoek te doen naar de situatie op zijn werk.
De advocaat-generaal vraagt aan de vader van verdachte of verdachte van de zitting bij de rechtbank van 11 september 2023 wist.
De vader van verdachte voert het woord:
Nee. Ik wist ook van niets. Na de uitspraak kwamen [betrokkene 5] en de wijkagent aan de deur.
De advocaat-generaal voert het woord:
Dat klopt niet. De vader van verdachte wist wel van die zitting. Hij heeft voor die zitting een mailbericht gestuurd met een aanhoudingsverzoek.
De vader van verdachte voert het woord:
Het kan dat ik een mailbericht heb gestuurd, maar dat weet ik niet meer.
De voorzitter merkt op dat hij de indruk heeft dat bij de vader van verdachte veel boosheid speelt vanwege nare ervaringen.
De voorzitter merkt vervolgens op dat de zaak van vandaag alleen over verdachte gaat en vraagt aan de vader van verdachte of hij weet waarom verdachte vandaag niet bij de zitting aanwezig is.
De vader van verdachte voert het woord:
Hij is ziek en misschien is dit een soort vluchtactie. Eigenlijk weet ik het niet. [verdachte] klapt dicht. Hij woont bij zijn moeder. Ik heb afgelopen vrijdag voor het laatst contact met hem gehad over deze zaak. Ik weet niet precies hoe het zit. Ik weet niet wat er zich in zijn hoofd afspeelt en wat hij allemaal verbergt. Hij komt ook niet met vragen naar mij toe. [verdachte] is vandaag niet aan het werk. Hij werkte wel, maar hij heeft verschillende incidenten gehad op zijn werk. Dat had met discriminatie te maken.
De voorzitter vraagt de advocaat-generaal om haar standpunt over de vraag hoe volgens haar nu gehandeld moet worden.
De advocaat generaal voer het woord:
Verdachte is in eerste aanleg op 11 september 2023 bij verstek veroordeeld. Op 11 december 2023 is hoger beroep ingesteld. Voor de zitting op 11 september 2023 heeft de vader van verdachte een aanhoudingsverzoek gedaan. Hoewel het duidelijk is dat de vader van verdachte op de hoogte was van de zitting, kan niet worden vastgesteld dat verdachte zelf ook op de hoogte was van de zitting. In het voordeel van verdachte dient verdachte daarom ontvankelijk te worden verklaard in het hoger beroep.
Verdachte is vandaag niet verschenen. Er heeft een geldige oproeping plaatsgevonden. Er is naar mijn mening onvoldoende onderbouwd waarom hij vandaag niet verschenen is. Ook blijkt niet dat de vader van verdachte door verdachte gemachtigd is en is er door verdachte zelf geen aanhoudingsverzoek gedaan. Ik vorder verstek te verlenen tegen verdachte.
Over het feit merk ik het volgend op. (…)
De voorzitter merkt op dat de advocaat-generaal nu haar standpunt geeft over de inhoud van de zaak, maar dat het hof eerst een beslissing over het al dan niet verlenen van verstek en over de ontvankelijkheid van verdachte in het appel wil nemen.
De advocaat-generaal voer aan:
Wat betreft de ontvankelijkheid van verdachte in het licht van artikel 416, tweede lid, Sv stelt ik mij op het standpunt dat er weliswaar formeel geen grieven zijn ingediend maar dat de woorden van de vader van verdachte nu er geen rechtsbijstand is als grieven kunnen worden beschouwd.
De voorzitter deelt mee dat het onderzoek voor een kort moment zal worden onderbroken voor beraad.
De voorzitter hervat het onderzoek.
Na beraad deelt de voorzitter (…) als beslissing van het hof mee dat de dagvaarding voor de zitting van vandaag op de juiste wijze is betekend en dat het hof bij gebrek aan duidelijke informatie die aannemelijk maakt dat verdachte vandaag wel bij de zitting wilde zijn verstek verleent tegen de niet verschenen verdachte.
De voorzitter deelt voorts mee dat het hof vaststelt dat in deze zaak door de verdachte geen grieven zijn ingediend. Bij deze vaststelling is van belang dat verdachte inmiddels meerderjarig is, dat de vader van verdachte geen wettelijk gezag over verdachte heeft en dat de vader van verdachte ook geen officiële gemachtigde van verdachte is. Het hof zal daarom het onderzoek gaan sluiten en direct uitspraak gaan doen.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten.
De voorzitter spreekt het arrest ter openbare terechtzitting uit.”
24. Het bestreden arrest houdt onder meer in:

“Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Het hof ziet in deze zaak aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte geen bezwaren heeft opgegeven tegen het hierboven genoemde vonnis en het hof - gehoord de advocaat-generaal - ook zelf geen redenen ziet die een inhoudelijke behandeling van de zaak noodzakelijk maken. Daarbij zij opgemerkt dat hetgeen (schriftelijk) voorafgaand aan en (mondeling) tijdens de terechtzitting in hoger beroep door de vader van verdachte naar voren is gebracht door het hof niet wordt opgevat als namens verdachte opgegeven grief, aangezien de vader van verdachte niet het wettelijk gezag over verdachte heeft en verdachte zijn vader ook niet heeft gemachtigd om hem te vertegenwoordigen. Gelet op het voorgaande, zal het hof verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.”

Bespreking van de middelen

25. Alvorens over te gaan tot een inhoudelijke bespreking van de afzonderlijke middelen, schets ik enkele kaders die (al dan niet) van toepassing zijn.
26. In de eerste plaats is relevant dat de verdachte weliswaar ten tijde van het tenlastegelegde feit minderjarig was, maar op 25 juni 2023 achttien jaar is geworden. Op het moment van de behandeling van de zaak zowel in eerste aanleg (11 september 2023) als in hoger beroep (16 april 2024) was hij dus meerderjarig. Ingevolge art. 488 Sv betekent dat dat de bepalingen van de tweede afdeling van titel II van boek 4 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) (“Strafvordering in zaken betreffende personen die de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt”) wel op hem van toepassing zijn (lid 2), maar dat de bepalingen die betrekking hebben op de ouders niet van toepassing zijn (lid 3). Zodra de verdachte de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, hoeven de ouders dus niet meer te worden opgeroepen (art. 496 lid 1 Sv). Als zij ter terechtzitting verschijnen, is er geen verplichting hen in de gelegenheid te stellen het woord te voeren (art. 496 lid 4 Sv). [5]
27. Het valt op dat de verdachte zowel bij de kantonrechter als bij het hof geen rechtsbijstand had. In jeugdzaken als de onderhavige wijst ingevolge art. 491 lid 1 Sv het bestuur van de Raad voor de Rechtsbijstand voor de verdachte die geen raadsman heeft, een raadsman aan nadat de verdachte er door het openbaar ministerie over in kennis is gesteld dat tegen hem een vervolging is aangevangen wegens een feit waarin in eerste aanleg de rechtbank, niet zijnde de kantonrechter, kennis neemt. De verdachte in de onderhavige zaak is vervolgd voor overtreding van art. 4a van de Leerplichtwet. Ingevolge art. 26 jo art. 28 van de Leerplichtwet, in verbinding met art. 382 Sv, is dat een feit waarvan de kantonrechter kennisneemt. Er bestond aldus geen verplichting voor het bestuur van de Raad voor de Rechtsbijstand om voor de verdachte een raadsman aan te wijzen. [6]
28. Voor het rechtsgeding voor de kantonrechter geldt art. 398 Sv. Ingevolge art. 398 aanhef en onder 2 Sv kan de verdachte zich bij vervolging wegens een overtreding op de terechtzitting doen vertegenwoordigen door een bepaaldelijk gevolmachtigd advocaat of een daartoe bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde. Deze bepaling is in hoger beroep niet van overeenkomstige toepassing verklaard. In art. 415 Sv is wel art. 279 Sv van overeenkomstige toepassing verklaard, zodat de niet verschenen verdachte zich in hoger beroep kan laten verdedigingen door een uitdrukkelijk gemachtigd raadsman. [7] Als zijn financiële situatie daartoe aanleiding geeft, kan het bestuur van de Raad voor de Rechtsbijstand daartoe ingevolge art. 44a lid 1 Sv van de Wet op de rechtsbijstand aan de verdachte een raadsman toevoegen. In de toelichting bij de dagvaarding wordt daartoe verwezen naar het Juridisch Loket. Klaarblijkelijk heeft de verdachte daarvan geen gebruik gemaakt.

Het eerste middel

29. Het eerste middel klaagt dat het hof het op de zitting van 16 april 2024 gedane aanhoudingsverzoek (impliciet) heeft afgewezen en verstek heeft verleend op onjuiste en/of onbegrijpelijke gronden.
30. Het hof heeft – zoals hiervoor onder 23 weergegeven – geoordeeld dat de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep op de juiste wijze is betekend en dat het ontbreekt aan duidelijke informatie die aannemelijk maakt dat de verdachte ter zitting wilde zijn en heeft vervolgens verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte.
31. In de toelichting op het middel wordt vooral aandacht besteed aan de deelklacht over het oordeel van het hof dat er geen duidelijke informatie is die aannemelijk maakt dat de verdachte bij de zitting wilde zijn. Dat oordeel is volgens de steller van het middel onbegrijpelijk gelet op hetgeen door de vader van de verdachte ter zitting is aangevoerd gelezen in verband met de aan die zitting voorafgaande e-mailwisseling met het hof. Er wordt meer specifiek op gewezen dat de vader van de verdachte heeft gezegd dat de verdachte ziek is.
32. Uit de standaardjurisprudentie van de Hoge Raad over aanhoudingsverzoeken [8] volgt dat een aanhoudingsverzoek
op de terechtzittingalleen door een verdachte of (al dan niet gemachtigde) raadsman kan worden gedaan. Daaraan kan worden toegevoegd dat
voorafgaand aan de terechtzittingeen aanhoudingsverzoek ook kan worden gedaan door een ander dan de verdachte of zijn raadsman. Ook de secretaresse van een advocaat kan (telefonisch) om aanhouding verzoeken. [9] Uit HR 28 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC9986,
NJ1995/427 kan worden afgeleid dat een aanhoudingsverzoek zelfs door een derde schriftelijk kan worden gedaan, terwijl die derde niet schriftelijk bepaaldelijk gevolmachtigd hoeft te zijn. [10]
33. Het hof heeft vastgesteld dat de e-mailwisseling voorafgaand aan de zitting heeft plaatsgevonden tussen het hof en de vader van de verdachte, dat de vader van de verdachte op 10 april 2024 aan het hof heeft verzocht de zitting te verzetten omdat er vanwege een door hem opgelopen auto-ongeluk nog geen advocaat was benaderd en dat de vader van de verdachte – in reactie op het bericht van het hof dat het e-mailbericht te onduidelijk is om te kunnen beoordelen en het verzoek duidelijk te maken of hij gemachtigd was om namens verdachte op te treden en nader te onderbouwen waarom het voor verdachte niet mogelijk was om een advocaat te benaderen – een verwijsbrief naar de GGZ met betrekking tot hemzelf van 23 januari 2024 naar het hof heeft gestuurd. Het hof heeft vervolgens op 11 april 2024 [11] aan de vader van de verdachte laten weten dat het hof geen informatie heeft gekregen waaruit blijkt dat de verdachte niet naar de zitting kan komen en geen advocaat kan raadplegen en gemeld dat de zitting door zal gaan en de verdachte op de zitting desgewenst zelf een aanhoudingsverzoek kan doen. Het hof heeft vervolgens welwillend aangehoord wat de vader van de verdachte, die – zo begrijp ik – onverplicht overeenkomstig art. 496 Sv als ouder was opgeroepen en verschenen, naar voren heeft gebracht en wat mogelijk relevant zou kunnen zijn met het oog op het effectueren van het aanwezigheidsrecht van de verdachte. De vader van de verdachte heeft inderdaad aangevoerd dat de verdachte ziek is, maar dat toegelicht door te verwijzen naar een auto-ongeluk dat zij samen in oktober 2022 hebben gehad en waar zij beiden nog last van hebben. Enige onderbouwing dat de verdachte bij dat ongeluk betrokken is geweest en daarvan op dat moment nog last ondervond is niet gegeven. Vervolgens heeft de vader van de verdachte aangevoerd “Eigenlijk weet ik het niet. [verdachte] klapt dicht. Hij woont bij zijn moeder. Ik heb afgelopen vrijdag [12] voor het laatst contact met hem gehad over deze zaak. Ik weet niet precies hoe het zit. Ik weet niet wat er zich in zijn hoofd afspeelt en wat hij allemaal verbergt. Hij komt ook niet met vragen naar mij toe.”
34. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat uit hetgeen de vader van de verdachte naar voren heeft gebracht, per e-mail en op de zitting, in het geheel niet blijkt van een wens van de (op dat moment meerderjarige) verdachte om zijn aanwezigheidsrecht te effectueren en dat de enkele vermelding van “Wachtend op uw reactie, verblijven wij” daartoe niet voldoende is. Op dat punt verschilt de zaak van HR 28 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC9986,
NJ1995/427, waarin het schriftelijk aanhoudingsverzoek van een derde expliciet inhield dat het namens de verdachte werd gedaan. Met zijn oordeel dat er geen duidelijke informatie is die aannemelijk maakt dat de verdachte op de zitting aanwezig wil zijn, heeft het hof kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat geen sprake is van een door of namens de verdachte gedaan aanhoudingsverzoek, zodat het hof niet toekwam aan de beoordeling van de aannemelijkheid van de daaraan ten grondslag gelegde omstandigheid en een eventueel daaropvolgende belangenafweging. [13] Tegen de achtergrond van wat is aangevoerd en het uitblijven van de gevraagde verduidelijking, getuigt het oordeel van het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het evenmin onbegrijpelijk.
35. Hoewel in het middel ook een deelklacht wordt geformuleerd tegen de verstekverlening, wordt daaraan in de toelichting weinig tot geen aandacht besteed. Het hof heeft vastgesteld dat de appeldagvaarding op de juiste wijze is betekend. De rechtsgeldigheid van de betekening wordt niet betwist. Evenmin wordt betoogd dat anderszins sprake was van een omstandigheid die er aan in de weg stond om aan te nemen dat de verdachte afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. [14] Tegen die achtergrond vermag ik niet in te zien dat het bevel tot verstekverlening onjuist dan wel onbegrijpelijk is.
36. Het middel faalt in al zijn onderdelen.

Het tweede middel

37. Het tweede middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte de verdachte wegens het ontbreken van grieven overeenkomstig art. 416 lid 2 Sv niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep, aangezien er wel grieven zijn ingediend, althans sprake is van feiten en omstandigheden waaruit grieven zijn af te leiden.
38. Ik merk op dat de zaak op dit punt grote overeenkomsten vertoont met de zaak die heeft geleid tot HR 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:761. Bij de bespreking van het middel put ik uit de daaraan voorafgaande conclusie van (toenmalig) advocaat-generaal Bleichrodt en de beslissing van de Hoge Raad.
39. De steller van het middel betoogt dat hetgeen is aangevoerd in de e-mail van 7 december 2023 in samenhang met de e-mailcorrespondentie tussen het hof en de vader van de verdachte kan worden aangemerkt als grief in de zin van art. 416 lid 2 Sv. Of dat wel of niet het geval is, kan op grond van het navolgende buiten beschouwing blijven.
40. De betreffende e-mails zijn immers niet afkomstig van de verdachte, maar – zoals het hof heeft vastgesteld – van de vader van de verdachte. Ingevolge art. 450 lid 1 aanhef en onder b Sv in verbinding met art. 452 lid 1 Sv, kan de indiening van een schriftuur van de zijde van de verdachte ook plaatsvinden door tussenkomst van een vertegenwoordiger die daartoe persoonlijk door de verdachte bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd. [15] De vraag is echter of die e-mails kunnen worden aangemerkt als een schriftuur houdende grieven van de verdachte. Daartoe is in elk geval nodig dat blijkt dat de vader daartoe persoonlijk door de verdachte bij bijzondere volmacht is gemachtigd (art. 450 lid 1 aanhef en onder b Sv in verbinding met art. 452 lid 1 Sv).
41. Op basis van de inhoud van al hetgeen de vader van de verdachte – schriftelijk en mondeling – naar voren heeft gebracht kan worden aangenomen dat hij zijn pas net meerderjarige zoon heeft willen helpen. Maar van een bijzondere schriftelijke volmacht blijkt niet. Nergens wordt vermeld of verklaard dat de vader namens de verdachte communiceerde. Evenmin blijkt dat de verdachte op de hoogte was van de e-mails die zijn vader stuurde. Het aan het hof toezenden van een kopie van het identiteitsbewijs van de verdachte door zijn vader is daartoe onvoldoende. Uit de mededeling van de vader van de verdachte dat hij “afgelopen vrijdag voor het laatst contact met hem (VS: de verdachte) heeft gehad over deze zaak” kan hooguit worden afgeleid dat de verdachte kennis heeft van het feit dat er ‘een zaak’ tegen hem aanhangig is, maar niet dat hij op de hoogte is van het vonnis en van de e-mails die zijn vader stuurde. In de cassatieschriftuur wordt hierover niets aangevoerd.
42. Bleichrodt schrijft in zijn conclusie vóór HR 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:761 het volgende, wat ik onderschrijf:
“Het vereiste van een bijzondere schriftelijke volmacht vormt een waarborg dat de grieven namens de verdachte zijn ingediend. De procesautonomie van de verdachte is daarbij in het geding. Het recht beschermt in voorkomende gevallen niet alleen tegen handelingen van derden die voortkomen uit kwade bedoelingen, maar ook tegen handelingen die goed zijn bedoeld maar niet overeenkomen met het belang dan wel de wens van degene om wie het gaat. Dat geldt temeer in een geval waarin in de brief niet wordt kenbaar gemaakt dat namens de verdachte wordt gehandeld. Het wettelijk vereiste van een bijzondere schriftelijke volmacht van de derde kan in dezen niet worden gepasseerd.”
43. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de e-mail van de vader van de verdachte van 7 december 2023 en de overige stukken geen aanknopingspunt bieden om aan te nemen dat de vader persoonlijk door de verdachte bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd een schriftuur houdende grieven namens hem in te dienen. De e-mail kan dan ook niet worden aangemerkt als een schriftuur houdende grieven van de verdachte als bedoeld in art. 410 lid 1 Sv en art. 416 lid 2 Sv. Nu ook overigens niet blijkt van mondelinge bezwaren die door of namens de verdachte tegen het vonnis zijn ingebracht, getuigt het in cassatie aangevochten oordeel van het hof dat toepassing kan worden gegeven aan art. 416 lid 2 Sv niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is evenmin onbegrijpelijk.
44. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
45. Wel merk ik nog het volgende op. De e-mail van de vader van de verdachte van 7 december 2023 is gestuurd aan de griffie van de rechtbank Midden-Nederland. Nadat de vader van de verdachte in eerste instantie een kopie van een identiteitsbewijs van de verdachte had verstrekt en daarna desgevraagd een kopie van zijn eigen identiteitsbewijs, is een “Akte instellen hoger beroep” opgemaakt. De griffie heeft de e-mail van de vader van de verdachte kennelijk aangemerkt als een schriftelijke bijzondere volmacht die is verleend aan een medewerker van de griffie als bedoeld in art. 450 lid 1 aanhef en onder b Sv. In de bestreden uitspraak ligt als het oordeel van het hof besloten dat de verdachte rechtsgeldig hoger beroep heeft ingesteld. Dat oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Uit het voorafgaande volgt immers dat de e-mail van de vader van de verdachte in de onderhavige zaak niet kan worden aangemerkt als een bijzondere schriftelijke volmacht als bedoeld in art. 450 lid 1 onder b Sv om het rechtsmiddel van hoger beroep aan te wenden. Bovendien is staande jurisprudentie dat een vertegenwoordiger in de zin van art. 450 lid 1 onder b Sv niet door middel van een schriftelijke volmacht een rechtsmiddel kan aanwenden, maar daartoe in persoon ter griffie dient te verschijnen. [16] Hieruit volgt dat het hof er niet van had mogen uitgaan dat in de onderhavige zaak door of namens de verdachte het rechtsmiddel van hoger beroep was aangewend.
46. Het middel is echter niet gericht tegen het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat rechtsgeldig hoger beroep is ingesteld. Grond voor ambtshalve cassatie levert dit niet op. [17]

Slotsom

47. De middel falen. Het tweede middel kan worden afgedaan met een aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
48. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
49. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.Bevestiging daarvan kan worden gevonden in een zich bij de stukken bevindend rapport Raadsonderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming van 27 juli 2023.
2.De vader van de verdachte deelde ter terechtzitting in hoger beroep mede: “Na de uitspraak kwamen [betrokkene 5] en de wijkagent aan de deur.” Wanneer dit was, aan welke deur zij kwamen en met welk doel is niet duidelijk.
3.Daarnaast is een oproeping uitgegaan naar [betrokkene 4] , die naar het zich laat aanzien eveneens is aangeschreven als ouder van de verdachte. Het is mij niet duidelijk wie dit is.
4.Gezien de hiervoor weergegeven e-mailwisseling zal dit 11 april 2024 moeten zijn.
5.Ingevolge art. 501 Sv zijn de artikel 495a tot en met 498 Sv in hoger beroep van overeenkomstige toepassing.
6.Als een raadsman door het bestuur van de Raad voor de Rechtsbijstand wordt aangewezen of op last van de rechter door het bestuur wordt toegevoegd, is deze bijstand – uitzonderingen daargelaten –, kosteloos, vgl. art. 43 van de Wet op de rechtsbijstand.
7.Zie voor het verschil tussen vertegenwoordiging door een vertegenwoordiger en rechtsbijstand door een raadsman de vordering tot cassatie in het belang der wet van de procureur-generaal vóór HR 17 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:344 (onder 23 en verder).
8.Vgl. HR 12 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1737,
9.HR 31 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:118,
10.HR 28 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC9986,
11.Het hof noemt 15 april 2024, maar zoals ik hiervoor in voetnoot 4 heb aangegeven zal dat gelet op de zich in het dossier bevindende e-mailwisseling 11 april 2024 moeten zijn.
12.Aangezien de zitting op (dinsdag) 16 april 2024 plaatsvond, zal dat vrijdag 12 april 2024 zijn geweest.
13.Vgl. voor het toetsingskader HR 12 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1737,
14.Vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163,
15.Zie ook G.J.M. Corstens, M.J. Borgers en T. Kooijmans,
16.HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2496,
17.A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers,