Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.Bewezenverklaring en bewijsvoering
3.De bespreking van het middel
NJ2019/298, m.nt. Rozemond [1] . In dat arrest is uiteengezet dat in gevallen waarin op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen kan worden geacht dat het voorwerp uit misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Eerste stap daarin is dat, als door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dat dan het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Als de verdachte zo’n verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als zo’n verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen over het bewijs.
“Om het optreden van de autoriteiten op belangrijk liquide-middelenvervoer gericht te laten zijn, behoort alleen vervoer van liquide middelen ter waarde van EUR 10 000 of meer onder deze aangifteplicht te vallen.” De preambule bij de opvolgende Verordening (EU) 2018/1672 houdt onder overweging 17 in:
“Om het vrije verkeer niet onnodig te beperken en burgers en autoriteiten niet te overladen met administratieve formaliteiten, moet deze aangifteplicht worden gekoppeld aan een drempel van 10 000 EUR.”In de preambules klinkt niet door, dat bij bedragen onder de € 10.000 het risico op witwassen (of terrorismefinanciering) ook in mindere mate aanwezig wordt geacht. Integendeel; de Verordening (EU) 2018/1672 die sinds 3 juni 2021 de Verordening (EG) 1889/2005 heeft vervangen, kent ten opzichte van haar voorganger nieuwe maatregelen die erop gericht zijn ook bij bedragen onder de drempel van € 10.000 witwassen te bestrijden. Art. 6 lid 1 en 2 verplicht autoriteiten kort gezegd tot registratie als er aanwijzingen zijn dat de liquide middelen onder de € 10.000 die de Unie binnenkomen of verlaten verband houden met criminele activiteiten, en art. 7 lid 1 onder b houdt in dat in dat geval de liquide middelen “ongeacht het bedrag” in bewaring kunnen worden genomen.