ECLI:NL:PHR:2025:470

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
23/04285
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door schietpartij met voorwaardelijk opzet

In deze zaak gaat het om een schietpartij die plaatsvond op 4 augustus 2021 in [plaats], waarbij de verdachte, [verdachte], drie schoten heeft gelost op een auto waarin de aangever, [aangever], zich bevond. De verdachte werd door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld voor poging tot doodslag en kreeg een gevangenisstraf van 54 maanden opgelegd. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij hij twee klachten indiende over het oordeel van het hof dat hij voorwaardelijk opzet had op de dood van de aangever. Het hof oordeelde dat er voldoende feitelijke vaststellingen waren gedaan om te concluderen dat er een aanmerkelijke kans op de dood bestond, ondanks het feit dat de aangever niet door de kogels was geraakt. De verdachte had verklaard dat hij zich bewust was van het risico dat hij de aangever dodelijk had kunnen raken, wat het hof als bewijs voor het voorwaardelijk opzet beschouwde. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep, omdat het hof naar het oordeel van de procureur-generaal voldoende gemotiveerd heeft vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van de aangever bewust heeft aanvaard.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/04285

Zitting22 april 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte

Inleiding

1. Het gerechtshof Amsterdam heeft de verdachte bij arrest van 25 oktober 2023 wegens onder 1 primair “
poging tot doodslag” en onder 2 “
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek van voorarrest. Ook heeft het hof de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. J.T.E. Vis, advocaat in Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
3. De klachten in het cassatiemiddel hebben betrekking op de poging doodslag (feit 1 primair), meer specifiek op het bewijs van het voorwaardelijk opzet van de verdachte.

De zaak

4. Op 4 augustus 2021 vond in [plaats] een schietpartij plaats waarbij [aangever] gewond is geraakt. De verdachte heeft op een afstand van ongeveer zes meter drie frontale schoten gelost op de auto waarin de aangever zich bevond. Daarna is de verdachte naar de passagierszijde van de auto gelopen. Daar is een worsteling ontstaan waarbij een kogel is afgevuurd die de aangever in zijn hand heeft geraakt. Omdat onduidelijkheid bestaat over de precieze feitelijke toedracht van die worsteling, sprak het hof de verdachte vrij van het onderdeel van de tenlastelegging dat daarop betrekking heeft. Voor het afvuren van de eerste drie kogels, die de aangever niet hebben geraakt, is de verdachte veroordeeld voor poging doodslag.

Het middel

5. Het middel bevat twee deelklachten over de begrijpelijkheid van de motivering van het oordeel dat (1) een aanmerkelijke kans op de dood bestond en (2) de verdachte die kans bewust heeft aanvaard.

De bewijsvoering van het hof

6. Ten laste van de verdachte heeft het hof onder 1 primair bewezen verklaard dat:
“hij op 4 augustus 2021 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen drie kogels (frontaal) heeft geschoten op en in de richting van een personenauto (Kia Picanto met [kenteken] ) waarin die [aangever] zich als bestuurder bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid”
7. De bewijsmotivering van het hof houdt in:
“De raadsman heeft ten aanzien van het primair tenlastegelegde vrijspraak bepleit en daartoe - kort gezegd - het volgende aangevoerd. Ten aanzien van beide verwijten - het driemaal frontaal en eenmaal vanaf de passagierszijde schieten - is het bewijs ter zake van het tenlastegelegde opzet op de dood van de aangever ontoereikend. De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij welbewust in de richting van de lege passagiersstoel heeft geschoten, vormt een contra-indicatie voor het vereiste opzet. Tevens is niet genoegzaam bekend in welke richting het wapen precies is gehouden of afgevuurd en wat de schotbaan is geweest. Alleen met dergelijke gegevens kan immers worden vastgesteld of een bepaalde kans op overlijden heeft bestaan en of deze kans ook aanmerkelijk te noemen is, aldus de raadsman. Tot slot kan niet uit de bewijsmiddelen volgen dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van de aangever bewust heeft aanvaard.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 4 augustus 2021 met een geladen vuurwapen naar de [a-straat] in [plaats] is gegaan alwaar hij een afspraak had met [aangever] (hierna: de aangever).
De verdachte heeft verklaard dat hij met een doorgeladen vuurwapen in zijn hand op de auto van de aangever is afgelopen en dat hij op een afstand van ongeveer 6 meter drie schoten frontaal heeft afgevuurd op de auto waarin zich de aangever op dat moment als bestuurder bevond. Eén kogel is in de motorkap terechtgekomen en de twee andere kogels zijn in de voorruit onder de ruitenwissers terechtgekomen. Vervolgens is de verdachte naar de passagierszijde van de auto gelopen, alwaar een worsteling is ontstaan om de telefoon van de aangever. De verdachte heeft ten aanzien van de drie frontale kogels verklaard dat hij bewust niet in de richting van de aangever heeft geschoten, omdat hij niet de intentie had om de aangever te raken, maar hem enkel zwaar wilde bedreigen.
Het hof stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep vast dat de aangever niet is geraakt door een kogel op het moment waarop de verdachte de eerste drie schoten heeft gelost in de richting van de auto, maar door de vierde kogel die tijdens de worsteling tussen de verdachte en de aangever is afgevuurd. De aangever is gewond geraakt aan zijn hand.
Ten aanzien van de vierde kogel merkt het hof op dat deze klaarblijkelijk is afgevuurd ten tijde van de worsteling om de telefoon, maar dat niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte degene is geweest die de kogel (actief) heeft afgevuurd. Wegens de gerede twijfel daarover moet de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat het afvuren van de eerste drie schoten door de verdachte dient te worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. Het hof stelt voorop dat naar algemene ervaringsregels het op korte afstand met een vuurwapen met een korte loop schieten op een auto waarin een persoon zich bevindt, de aanmerkelijke kans oplevert dat die persoon daardoor komt te overlijden. Daar komt bij dat, ook al zou de verdachte de bedoeling hebben gehad om bewust in de richting van de lege passagiersstoel te schieten, zodat hij de aangever niet zou raken, hij dan nog daarmee - naar het oordeel van het hof - welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever, daarbij dodelijk - in hoofd of bovenlijf - zou kunnen worden getroffen. Bij slechts een lichte afwijking van de armen of de handen van de verdachte, zou de schietrichting naar boven of zijdelings hebben kunnen afwijken waardoor aangever wel (dodelijk) geraakt had kunnen worden. Daarbij betrekt het hof dat de verdachte geen geoefend of professioneel schutter was en terwijl hij schoot op de auto van de aangever afliep. Ook de positie van de bestuurder, die zich beschoten weet, is niet zeker. Bovendien is de richting waarin een gericocheerde kogel zich begeeft in sterke mate afhankelijk van de precieze hoek van inslag en van het materiaal waarop de kogel inslaat alsmede van de precieze ronding van de plaats waar de kogel de motorkap of de voorruit raakt, en daardoor vooraf niet te voorspellen. Door aldus te handelen, heeft de verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever dodelijk zou worden getroffen.
8. Het hof heeft voor de bewezenverklaring van feit 1 primair de volgende bewijsmiddelen gebruikt:

1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 3 oktober 2022.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 4 augustus 2021 was ik in [plaats] . Ik wist dat [aangever] (het hof begrijpt: [aangever] ) daar zou zijn. Ik kwam aanlopen, had het wapen met twee handen vast en toen schoot ik gelijk. Ik heb drie schoten op de auto afgevuurd. Het is en blijft een risico dat ik [aangever] dodelijk had kunnen raken.
2. Een proces-verbaal PL1 100-2021161799 van 14 augustus 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 305-312].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 augustus 2021 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring vanverdachte:
Ik heb 3 of 4 keer geschoten. Ik liep op de auto af. Ik schat dat het op een afstand van ongeveer 6 meter was.
3. Een proces-verbaal aangifte, met bijlagen, met nummer PLI 100-2021161799-5 van 4 augustus 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [doorgenummerde pagina's 100 tot en met 107].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 augustus 2021 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [aangever] :
Feit: Doodslag/moord (poging)
Plaats delict: [a-straat] [plaats]
Pleegdatum/tijd: Tussen woensdag 4 augustus 2021 om 14:50 uur en woensdag 4 augustus 2021 om 17:00 uur
Op 4 augustus 2021 omstreeks 16:00 waren wij, [verbalisant 4] en [verbalisant 3] , in het [A] ziekenhuis in [plaats] . Aldaar troffen wij [aangever] (het hof begrijpt hier en telkens: [aangever] ). Wij zagen dat [aangever] in een ziekenhuisbed lag.
Wij, verbalisanten, hoorden [aangever] zeggen dat er meerdere keren geschoten is op hem. De aangever verklaarde, samengevat, het volgende:
Ik was in [plaats] in de [a-straat] (het hof begrijpt hier en telkens: de [a-straat] ). Ik was naar de [a-straat] gekomen in mijn auto, een Kia Picanto. Ik zat in mijn auto en ik zag een jongen aan komen lopen uit het tunneltje onder de flat. De naam van de jongen die schoot is [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte). Ik zag dat hij ( [verdachte] ) lopend en schietend naar mijn auto liep. Hij heeft op mijn auto geschoten.
4. Een proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, met nummer PLI 100-2021161799-9 van 4 augustus 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] [doorgenummerde pagina’s 71 tot en met 85].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling vanverbalisant:
HOEDANIGHEID
Op 4 augustus 2021 waren wij, verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , belast met noodhulp surveillance.
MELDING
Omstreeks 15.00 uur kregen wij de melding dat op de [a-straat] te [plaats] door een persoon op een andere persoon met een gasdruk wapen geschoten zou zijn. Tijdens het aanrijden kregen wij, verbalisanten, te horen via het operationeel centrum Noord-Holland dat er bij het [A] ziekenhuis ( [A] ) te [plaats] een voertuig met kogelgaten en een gewonde man aan was komen rijden. Hierop zijn wij ter plaatse gegaan naar de hoofdingang van genoemd ziekenhuis.
TER PLAATSE ZIEKENHUIS
Op woensdag 4 augustus 2021, omstreeks 15.13 uur kwamen wij ter plaatse bij het [A] ziekenhuis ( [A] ) te [plaats] . Bij de hoofdingang hoorde ik, [verbalisant 5] , een werknemer van het ziekenhuis tegen collega [verbalisant 6] zeggen dat het betrokken voertuig 15 minuten eerder vertrokken was in de richting van de [B] te [plaats] . Ik, [verbalisant 5] , werd direct aangesproken door de onder aan dit proces-verbaal genoemde betrokkene [betrokkene 1] . Ik hoorde [betrokkene 1] zeggen dat:
- zij bij buiten bij de hoofdingang zat;
- er een auto aan kwam rijden bij de hoofdingang van het ziekenhuis;
- er een Turks/Marokkaans uitziende jongen uitstapte;
- deze jongen een bebloede hand had;
- deze jongen naar de beveiliger bij de hoofdingang liep;
- zij de jongen hoorde vragen waar hij heen moest omdat hij beschoten zou zijn;
- zij een kogelgat in de auto zag zitten waarmee de jongen zojuist was komen aanrijden;
- er even later twee andere Turks/Marokkaans uitziende jongens de auto mee namen;
- zij foto’s heeft gemaakt van de auto en de jongens.
De foto’s welke betrokkene [betrokkene 1] heeft genomen worden afzonderlijk aan dit proces-verbaal bevindingen toegevoegd.
Bladzijde 74: Foto voertuig slachtoffer gemaakt bij het [A] met daarop te zien gaten in de voorruit en de motorkap van de KIA personenauto en waarop een deel van het kenteken is te lezen; [kenteken] .
TER PLAATSE [b-straat ]
Op woensdag 4 augustus 2021, omstreeks 15.45 uur kwam ik, [verbalisant 5] , samen met [betrokkene 2] ter plaatse aan de [b-straat 1] te [plaats] . [betrokkene 2] wees mij op de onder aan dit proces-verbaal genoemde zwarte Kia Picanto. Ik hoorde [betrokkene 2] zeggen dat dit het voertuig van [aangever] was. Ik zag dat er een ovaalvormig gat van ongeveer 1 centimeter bij 2 centimeter in de motorkap van het voertuig zat. Ik zag dat in de voorruit aan de bijrijderskant 2 kleine ronde gaten van ongeveer een centimeter groot zaten. Ik zag dat deze net onder de ruitenwissers zaten. Voertuig: personenauto, Kia Picanto, 1.1 M/, kleur zwart, Nederland, [kenteken] .

Het beoordelingskader

De ‘vaststelling’ van de aanmerkelijke kans
9. Onder een ‘aanmerkelijke kans’ op een bepaald gevolg verstaat de Hoge Raad: een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat dit gevolg zal intreden. Naar het oordeel van de Hoge Raad zijn er geen algemene regels te geven over de exacte grootte van de kans die in het algemeen of voor een bepaald type delict minimaal vereist zou zijn. Een wetenschappelijk verantwoorde calculatie van een kans is in veruit de meeste gevallen ook niet te geven. Op basis van algemene ervaringsregels zal doorgaans wel redelijkerwijs aangenomen kunnen worden dat de kans op het intreden van een gevolg reëel en niet onwaarschijnlijk is. [1]
10. Een relevante vraag is in hoeverre bij het bepalen van de grootte van de kans de concrete omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen. Bepaald moet worden welke informatie bij de beoordeling van de kans op het gevolg wel en welke niet in aanmerking wordt genomen. Neemt de rechter bij een voltooid delict alle beschikbare informatie mee in zijn beoordeling, dan zal hij moeten vaststellen dat de kans op het intreden van het gevolg 100% was. [2] Het gevolg ís immers ingetreden. Bij een poging geldt het omgekeerde. In dat geval zal de rechter, als hij alle beschikbare informatie meeweegt, uitkomen op een kans van 0%, aangezien er altijd een reden is waarom het voorgenomen delict niet is voltooid. Mijns inziens is het goed verdedigbaar dat het bij het bepalen van de grootte van de kans slechts gaat om informatie over de gedraging en haar mogelijke gevolgen, beoordeeld naar de kenbare, ‘uiterlijke verschijningsvorm’ van die gedraging.
Enige rechtspraak over poging doodslag door in de richting van of op een ander te schieten
11. De Hoge Raad heeft zich eerder uitgelaten over zaken met een vergelijkbaar feitencomplex als in de onderhavige zaak. Een voorbeeld is HR 30 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:117. De verdachte schoot in die zaak op een afstand van 20 tot 25 meter met een vuurwapen op een auto waarin drie mensen zaten en waar één persoon naast stond. De kogels raakten de ruit van het linker achterportier. Hoewel de verdachte verklaarde dat hij de aangevers enkel wilde afschrikken en hij niet de bedoeling had hen te doden, werd hij veroordeeld voor poging doodslag. Het hof nam – terwijl er ‘maar’ drie kogels waren afgevuurd – voorwaardelijk opzet aan op de dood van elk van de vier aangevers (en dus ook ten aanzien van de persoon die niet in de auto zat). Dat oordeel getuigde volgens de Hoge Raad niet van een onjuiste rechtsopvatting en was niet onbegrijpelijk. Een andere vergelijkbare zaak is die uit HR 19 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1769. Hierin ging het om een schietpartij waarbij de verdachte en drie mannen over en weer op elkaar schoten. De verdachte raakte de auto waar de andere mannen dicht bij stonden. Ondanks het feit dat de andere mannen zich niet in die auto bevonden, oordeelde het hof dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van die mannen had aanvaard, aangezien hij op korte afstand in hun richting schoot en aldus de aanmerkelijke kans bestond dat deze mannen met dodelijk gevolg in vitale delen zouden worden geraakt. De Hoge Raad achtte dat oordeel niet onbegrijpelijk.
12. Verder vermeld ik hier nog HR 30 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:973, omdat de steller van het middel daarnaar verwijst (zie hierna onder randnummer 14). Hierin stelde het hof vast dat de aangever in een gang naar de verdachte toe liep en de verdachte vanaf die korte afstand gericht eenmaal in het been van de aangever schoot. Het hof oordeelde voorwaardelijk opzet van de verdachte aanwezig omdat de gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer op de dood van de aangever waren gericht dat het niet anders kon zijn dan dat hij die aanmerkelijke kans bewust had aanvaard. De Hoge Raad achtte dat oordeel echter niet zonder meer begrijpelijk vanwege ’s hofs vaststelling dat de verdachte gericht laag schoot en wegens zijn verklaring
“ik heb toen eenmaal geschoten, ik schoot laag”.

De toelichting op het middel

13. Ten aanzien van de eerste deelklacht over de aanmerkelijke kans wordt in de toelichting betoogd dat het hof onvoldoende vaststellingen heeft gedaan om te kunnen oordelen dat een aanmerkelijke kans op de dood bestond. Daarbij wordt opgemerkt dat het schieten met een vuurwapen met korte loop op een auto met daarin een inzittende gevaarzettend is, maar op zichzelf geen zodanige kans op het overlijden van die persoon in het leven roept dat deze als ‘aanmerkelijk’ kan worden beschouwd. Gelet op de feitelijke vaststelling die het hof wel heeft gedaan, namelijk dat het slachtoffer niet door de kogels
isgeraakt, en de verklaring van de verdachte dat hij de aangever ook niet
wilderaken, is het oordeel van het hof dat de kans op overlijden aanmerkelijk was, onbegrijpelijk en ontoereikend gemotiveerd.
14. De tweede deelklacht wordt tevens onderbouwd door te wijzen op de verklaring van de verdachte dat hij bewust op de passagiersstoel heeft geschoten en niet de bedoeling had de aangever te doden. Gelet daarop en in aanmerking nemende dat het slachtoffer door de drie kogels inderdaad niet is geraakt, kon het hof niet oordelen dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood bewust heeft aanvaard. De steller van het middel staaft dat standpunt door een parallel te trekken met HR 30 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:973.

De bespreking van het middel

15. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op ongeveer zes meter afstand met een vuurwapen met korte loop drie keer frontaal heeft geschoten op een auto, dat de aangever zich op de bestuurdersstoel van die auto bevond, dat één kogel in de motorkap en de andere twee in de voorruit onder de ruitenwisser zijn terechtgekomen en dat de aangever niet is geraakt door die drie kogels. Op basis van deze feiten oordeelt het hof dat bij de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever bestond.
16. Ten aanzien van de aanmerkelijke kans overweegt het hof dat het op korte afstand schieten met een vuurwapen met korte loop op een auto, terwijl daarin een persoon zit, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op het overlijden van die persoon meebrengt. De verdachte heeft die kans volgens het hof bovendien bewust aanvaard door op die manier te handelen. Het hof bespreekt verder hoe de verklaring van de verdachte zich tot het voorwaardelijk opzet verhoudt. In dat verband overweegt het hof dat de verdachte, al zou hij inderdaad de bedoeling gehad hebben in de richting van de lege passagiersstoel te schieten, dan nog bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever dodelijk zou worden getroffen. Immers, zo motiveert het hof, de verdachte was geen geoefend schutter zodat de exacte richting waarin de kogel zich zou bewegen voor de verdachte onvoorspelbaar was, terwijl de aangever bij een geringe afwijking van de schietrichting al dodelijk geraakt had kunnen worden. Bovendien was het gedrag van de aangever, als degene die beschoten werd, voor de verdachte niet te voorzien.
17. Mijns inziens heeft het hof – in tegenstelling tot wat de steller van het middel betoogt – voldoende feitelijke vaststellingen gedaan om te kunnen oordelen over de aanmerkelijkheid van de kans op de dood van de aangever. Het hof heeft namelijk acht geslagen op (1) de (ontbrekende) ervaring van de verdachte als schutter, (2) de afstand van waaraf de verdachte schoot, (3) het aantal kogels dat is afgevuurd, (4) de plek waar die kogels in de auto zijn ingeslagen en (5) de aanwezigheid van de aangever in die auto. Tot het doen van nadere vaststellingen was het hof niet gehouden. In de toelichting wordt overigens ook niet aangegeven welke vaststellingen het hof zou hebben verzuimd te doen. In weerwil van de vaststellingen waarop de steller van het middel wél wijst, namelijk dat de verdachte heeft verklaard de aangever niet te hebben willen raken en dat de aangever inderdaad door geen van de drie kogels is geraakt, heeft het hof toereikend gemotiveerd waarom deze niet afdoen aan de aanmerkelijkheid van de kans op de dood van de aangever. Dat oordeel is, gelet op de overige gedane vaststellingen, niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik ook in aanmerking dat het feit dat een delict niet is voltooid eigen is aan de figuur van de poging en de rechter in dit verband – zoals ik onder randnummers 9 en 10 ook heb uiteengezet – niet geacht kan worden het niet-intreden van de dood een bepalende rol toe te kennen bij de beoordeling van de grootte van de kans op de dood.
18. Aan de klacht dat het hof niet kon oordelen dat de verdachte de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard, legt de steller van het middel ten grondslag dat de verdachte heeft verklaard dat hij bewust in de richting van de passagiersstoel heeft geschoten. Ik merk hier allereerst op dat de steller van het middel lijkt te miskennen dat het hof voorwaardelijk opzet heeft aangenomen en het bij voorwaardelijk opzet niet gaat om het willen van een bepaald gevolg, maar om de aanvaarding van de kans dat dat gevolg intreedt. Het hof kon oordelen dat de verdachte – hoewel hij wellicht niet direct de bedoeling had om de aangever te doden – de kans daarop wel bewust heeft aanvaard door driemaal op die de auto te schieten. Dat de verdachte zich bewust was van die kans kon het hof daarbij opmaken uit zijn verklaring “
Het is en blijft een risico dat ik [aangever] dodelijk had kunnen raken”. [3] De vergelijking die de steller van het middel maakt met HR 30 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:973, gaat in dit verband niet op. In die zaak schoot de verdachte in een relatief overzichtelijke situatie heel
gerichteenmaal in het been van de aangever, terwijl de verdachte in de onderhavige zaak niet één, maar drie kogels
richtingde aangever heeft gelost. Die kogels zijn op verschillende plekken in de auto ingeslagen terwijl voor de verdachte niet voorspelbaar was waarheen de aangever zich zou begeven op het moment dat hij werd beschoten. Aldus bezien vertoont deze zaak meer gelijkenis met HR 30 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:117, en HR 19 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1769, waarin ook een zekere mate van ‘gerichtheid’ van de schoten ontbrak.
19. Gelet op al het voorgaande acht ik het oordeel van het hof dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van de aangever bewust heeft aanvaard, niet-onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.

Slotsom

20. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
21. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
22. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.In een recente conclusie heb ik eerdere beschouwingen van mijn kant over voorwaardelijk opzet en het daarbij behorende ‘kanselement’ herhaald. Dat ga ik hier niet nogmaals dunnetjes overdoen. Voor verwijzingen naar rechtspraak en literatuur: CAG 18 februari 2025, ECLI:NL:PHR:2025:239.
2.Zie ook J. de Hullu & P.H.P.H.M.C. van Kempen,
3.Bewijsmiddel 1.