ECLI:NL:PHR:2025:239

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
23/02742
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging tot doodslag met geweld tegen minderjarigen

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1973, veroordeeld voor het medeplegen van poging tot doodslag op twee minderjarige slachtoffers. Het gerechtshof Amsterdam heeft op 6 juli 2023 de verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. De zaak betreft een gewelddadige confrontatie die plaatsvond op 23 januari 2020 in Bergen (NH), waarbij de verdachte samen met medeverdachten ernstige geweldshandelingen heeft gepleegd tegen de slachtoffers, die hen verwondingen toebrachten met een honkbalknuppel en hun vuisten. De verdachte en zijn medeverdachten hebben de slachtoffers langdurig en met kracht geslagen, wat leidde tot ernstig letsel, waaronder breuken en andere verwondingen. De verdachte heeft in hoger beroep cassatie ingesteld, waarbij het middel zich richt tegen de bewezenverklaring van het voorwaardelijk opzet op de dood van de slachtoffers. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de geweldshandelingen de aanmerkelijke kans op de dood van de slachtoffers hebben opgeleverd. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich bewust was van deze kans en dat hij deze heeft aanvaard. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 23/02742

Zitting18 februari 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte

Inleiding

1. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 6 juli 2023 de verdachte wegens (1) primair
“medeplegen van poging tot doodslag, meermalen gepleegd”en (2)
“diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek conform artikel 27 lid 1 Sr. Daarnaast is een in beslag genomen voorwerp verbeurdverklaard, zijn beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en zijn aan de verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander zoals nader in het arrest bepaald.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. D. Bektesevic, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt over de bewezenverklaring van feit 1, meer in het bijzonder dat het voorwaardelijk opzet op de dood niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid. Voordat ik overga tot een bespreking van het middel, geef ik de kern van de zaak, de bewezenverklaring en de bewijsconstructie van het hof weer.

De zaak

4. Het hof heeft de zaak – in het kader van de strafmotivering – op de volgende wijze kernachtig samengevat:
“De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten, in het bijzonder een poging tot doodslag op twee 17-jarigen. Nadat de gestolen bromfiets van de dochter van de verdachte door (een van) de aangevers te koop werd aangeboden, is de verdachte - nadat daartoe door (een) ander(en) een afspraak met (een van) de aangevers was gemaakt - samen met de twee medeverdachten naar een afgesproken plaats gereden, waar hij zich samen met één van de medeverdachten voordeed als vader en zoon en als geïnteresseerden in de bromfiets. Op enig moment is medeverdachte [medeverdachte 2] , na een seintje van de, verdachte, met een honkbalknuppel ter plaatse gekomen. Vervolgens hebben zij minuten lang ernstig geweld uitgeoefend op de twee minderjarige slachtoffers. Daarbij hebben zij niet alleen hun vuisten, maar ook de honkbalknuppel gebruikt. Hiermee is door een van de verdachten zo hard tegen het lichaam van een van de slachtoffers geslagen, dat deze afbrak. Met de afgebroken knuppel is vervolgens (meerdere malen) geslagen tegen de hoofden van de slachtoffers. Zij hebben hier beiden ernstig letsel door opgelopen, onder andere gaten en breuken in het hoofd en in het gezicht. Slachtoffer [slachtoffer 2] moest zelfs aan zijn verwondingen in zijn gezicht worden geopereerd. Daarvan ondervindt hij tot op heden nog steeds last en hinder. Nadat het geweld tot een einde was gekomen, zijn de verdachten ervandoor gegaan, met medeneming van de bromfiets. [1]

De bewezenverklaring en bewijsconstructie van het hof ten aanzien van feit 1

5. Ten laste van de verdachte is door het hof onder 1 primair bewezen verklaard dat:
“hij op 23 januari 2020 te Bergen (NH), tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, die voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
-
een of meerdere malen geslagen met een honkbalknuppel en
-
meerdere malen met kracht geslagen met gebalde vuist tegen de hoofden en lichamen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
6. De bewezenverklaring steunt op de volgende, in de bijlage bij het arrest opgenomen bewijsmiddelen:
1. Een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 3 februari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar (H, blz. 1 t/m 13).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant[verbalisant 8]:
Ik heb de mobiele telefoon van verdachte [verdachte] onderzocht.
In de telefoon zag ik een WhatsApp-gesprek met het contact [betrokkene 1] gedateerd op 23 januari 2020. [betrokkene 1] is de dochter van verdachte [verdachte] .
In het WhatsApp-gesprek werd gesproken over de scooter. Door [betrokkene 1] werd een afbeelding verzonden van een te koop aangeboden scooter. Door verdachte [verdachte] werd een afbeelding verzonden van een witte bestelbus.
Het relevante gedeelte van het WhatsApp-gesprek is bij dit proces-verbaal van bevindingen gevoegd.
Bijlagen:
06:25 ( [betrokkene 1] ) mn scooter is gestolen
12:44 ( [betrokkene 1] ) papa kijk
12:44 ( [betrokkene 1] )afbeelding van een te koop aangeboden scooter
12:44 ( [betrokkene 1] ) dat is mijn scooter
13:06 (verdachte) Ja en nu?
13:11 ( [betrokkene 1] ) (…) zijn afspraak aan het maken met die guys
13:12 (verdachte) Misschien moet ik ook mee?
13:12 ( [betrokkene 1] ) en dan gaan of hun daarheen en gaan me scooter terug brengen en hem mee naar huis nemen (…)
13:12 (verdachte) Als jullie willen ga ik ook mee
13:13 ( [betrokkene 1] ) ja isgoed
13:13 ( [betrokkene 1] ) ik zeg als die afspraak staat goed?
17:26 ( [betrokkene 1] ) hoelaat kom je
17:26 (verdachte) Nu
19:23 (verdachte)afbeelding van een witte bestelbus
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 11 augustus 2020.
Deze verklaring houdt in, voor over van belang en zakelijk weergegeven:
Er is een afspraak gemaakt. Op 23 januari 2020 ben ik samen met [medeverdachte 1] in mijn bus naar de afspraak gegaan. Ik ben samen met [medeverdachte 1] naar binnen gegaan in de schuur. Wij hebben ons voorgesteld als vader en zoon. De oom van mijn dochter(het hof begrijpt: [medeverdachte 2]
) wilde ook mee naar de afspraak. Hij was er op het moment van de ontmoeting nog niet bij. Ik zag dat de scooter die in de schuur stond, de scooter van mijn dochter was. Ik zei tegen de jongens: ‘ik ga het buiten met mijn zoon bespreken’. Buiten zei ik tegen [medeverdachte 1] dat wij de scooter gingen meenemen. Ik heb die zwager, [medeverdachte 2] , gebeld. Ik zag dat de jongens wilden vluchten. Ik wilde ze tegenhouden. De jongens gingen de schuur in. [medeverdachte 2] kwam erbij. Op een gegeven moment waren wij binnen. De beide jongens waren ook binnen. Ik heb uiteindelijk de scooter opgetild en in de bus gezet, met hulp van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
3. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 15 juni 2023.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 23 januari 2020 in Bergen geweld heb gebruikt tegen de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Ik heb mijn vuisten gebruikt en ik heb alle twee de jongens geslagen, overal, ook in het gezicht. Het klopt dat ik eerst met [medeverdachte 1] haar binnen ben gegaan en op enig moment weer naar buiten. Daarna zijn we met [medeverdachte 2] naar binnen gegaan. Toen hij het raam insloeg, heb ik de knuppel gezien. [medeverdachte 2] nam de knuppel mee naar binnen. De knuppel was nog niet stuk toen [medeverdachte 2] het raam insloeg. De knuppel moet in de schuur stuk zijn gegaan. Ik heb een deel van de knuppel uit iemands handen gerukt.
4. Een proces-verbaal van bevindingen van 28 januari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar (E11, blz. 1 t/m 2).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant[verbalisant 1]:
Ik deelde [verdachte] mede dat de slachtoffers behoorlijk letsel hadden. Ik deelde [verdachte] ook mede dat door de aangevers is verklaard dat zij met een honkbalknuppel zijn geslagen. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat de derde persoon(het hof begrijpt: naast de verdachte en [medeverdachte 1] )
dit heeft gedaan. Ik hoorde [verdachte] uiteindelijk zeggen dat dit [medeverdachte 2] is.
Ik hoorde [verdachte] samengevat zeggen; "U zei dat die grote jongen een gebroken kaak en een blauw oog heeft, dat kan wel kloppen. Die grote jongen heb ik vuistslagen in zijn gezicht gegeven. Ik heb vanaf mijn 14de op boksen en kickboksen gezeten en ik zit nu nog op de sportschool, dus er zit echt goed kracht achter mijn slagen. Die kleine jongen heb ik ook flink met mijn vuist geslagen. Ik heb hem ook een paar keer opgepakt en weggegooid tegen een muur. Ik zag dat er hierdoor ook bloed aan de muur was gekomen. Ik ben echt flink tekeer gegaan.”
5. Een proces-verbaal van verhoor van 26 januari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar (Z1, blz. 5 t/m 9).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 26 januari 2020 ten overstaan van verbalisant [verbalisant 1] afgelegde verklaring van aangever[slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2002:
[slachtoffer 2] werd in de middag van 23 januari 2020 gebeld of hij iemand een scooter kon laten bezichtigen. [slachtoffer 2] sprak om 20.00 uur met diegene af bij de loods, daar waar het dus gebeurd was.
Het waren twee personen, het leken wel vader en zoon. Ze kwamen bij de scooter kijken. Ze wilden even overleggen buiten. Ik ging ook buiten staan. Toen riep [slachtoffer 2] ineens: " [slachtoffer 1] ". Ik rende naar binnen en ik dacht dat [slachtoffer 2] de deur op slot deed.
Die mannen kwamen nu met zijn drieën. Ik zag 1 honkbalknuppel. Daar sloegen ze het raam van de deur mee in en toen kwamen ze binnen. [slachtoffer 2] en ik renden richting de nooddeur maar die kregen we niet open. Daar achterin de loods werden we helemaal in elkaar geslagen. Ze sloegen meerdere keren met een honkbalknuppel. Ik werd getrapt in mijn ballen en geslagen op mijn hoofd. Ze sloegen mij met die honkbalknuppel in mijn buik, maar doordat ik mijn spieren aanspande brak die knuppel. Één pakte toen het achterste deel van de honkbalknuppel en één pakte het achterste gedeelte van de knuppel(het hof begrijpt: één van de mannen pakte een deel en een andere man pakte een ander deel).
Ik geloof dat ik met het achterste gedeelte hierna 2 keer op mijn hoofd ben geslagen. Na die eerste klap, ik had toen mijn handen over mijn hoofd, keek ik naar mijn handen en zag ik alleen maar bloed. Toen ik dit zag werd ik nog een keer op mijn hoofd geslagen. Ze sloegen [slachtoffer 2] ook helemaal in elkaar, hetzelfde als bij mij eigenlijk.
De loods zit aan de [a-straat] in [plaats] . De scooter betrof een Piaggio.
Dader 1(het hof begrijpt: de verdachte
) en 2(het hof begrijpt: [medeverdachte 1] )
kwamen op mij over als vader en zoon. Ik zag de honkbalknuppel bij dader 3(het hof begrijpt: [medeverdachte 2] )
in zijn handen. Bij dader 1 zag ik eerst niets, maar later de andere kant van de honkbalknuppel(het hof begrijpt: een deel van de honkbalknuppel)
in de handen. Dader 1 en 3 hadden een deel van de honkbalknuppel die dus doormidden was gebroken. Ze hebben ons echt de tyfus in geslagen. Ik dacht echt dat ik dood zou gaan. Ze bleven maar doorgaan. Ze hebben een minuut of 10 met zijn drieën op ons ingeslagen met dus een honkbalknuppel. Er is meerdere keren met die knuppel op mijn hoofd geslagen, waarbij ik mij heb verweerd met mijn handen. Ondanks dat ben ik wel meerdere keren geraakt op mijn hoofd en ook veel keren op mijn handen, op mijn rug en benen ben ik ook meerdere keren geslagen. Ze hebben alle 3 die knuppel vast gehad, of delen daarvan en ze hebben mij er alle drie mee geslagen. Ik heb dader 3 voornamelijk [slachtoffer 2] zien slaan. Ik ben ook in mijn ballen getrapt, dat deed dader 1.
Ik heb onder meer 2 behoorlijke sneeën op mijn achterhoofd.
6. Een proces-verbaal van verhoor van 26 januari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar (Z2, blz. 4 t/m 7).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 26 januari 2020 ten overstaan van verbalisant [verbalisant 2] afgelegde verklaring van aangever[slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2002:
Ik heb op 23 januari 2020 telefonisch gesproken met degene die mijn scooter wilde kopen. Ik heb een afspraak gemaakt om 20.00 uur. Toen heb ik samen met [slachtoffer 1] de scooter laten zien aan twee mannen, een wat jongere en een wat oudere. Het leek wel vader en zoon. Toen zeiden ze dat ze even 5 minuten gingen overleggen over de scooter. Toen zag ik opeens drie mannen. Eentje had iets achter zijn rug, dat was een knuppel. Ik riep [slachtoffer 1] terug. Toen deed ik de deur heel snel dicht en dacht ik dat we veilig waren, maar ze sloegen gelijk het raam van de deur in. Toen zijn [slachtoffer 1] en ik gelijk naar achteren gerend. Daar zijn twee deuren maar die waren op slot. Op dat moment begonnen ze te slaan met de knuppel en hun vuisten. Ik weet dat ik geslagen ben door een man met een knuppel. Ik heb vuisten gezien. Ik ben heel veel geslagen en ik heb heel veel geblokt, afgeweerd. Dit heeft een lange tijd geduurd. Ik denk dat ze zeker wel 7 minuten binnen zijn geweest. Op enig moment zag ik [slachtoffer 1] op de grond liggen en toen kwamen ze met zijn tweeën op mij af. Ik was in de hoek gedreven.
Toen kreeg ik van de man met de knuppel, een klap met die knuppel tegen mijn hoofd. Dit was de hardste klap die ik gehad heb. Ik zag daarna bijna niets meer. Ik zag alles vierdubbel. Ik weet dat de honkbalknuppel kapot is geslagen. De man met de knuppel riep tussendoor ook steeds dat ik de scooter buiten moest zetten.
De oudere man uit de bus(het hof begrijpt: de verdachte)
heeft meer bij [slachtoffer 1] gedaan en op het laatst waren de twee oudere mannen(het hof begrijpt: de verdachte en [medeverdachte 2] )
bij mij. De oudere man uit de bus sloeg mij met iets tegen mijn knieën en de man met de knuppel sloeg mij toen met die knuppel tegen mijn hoofd. De man uit de bus sloeg [slachtoffer 1] vaak. Deze man heeft mij, denk ik, twee keer geslagen, een keer tegen mijn knieën en een keer met zijn vuist.
7. Een geschrift, te weten een brief van forensisch arts B. Kruyver van 28 februari 2020 waarin is geciteerd de inhoud van een bericht van de afdeling Spoedeisende Hulp van het Noordwest Ziekenhuis in Alkmaar (Z1, blz. 22 en 23):
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2002, bezocht op 23 januari 2020 de afdeling Spoedeisende hulp.
Conclusie:
17-jarige man niet blanco voorgeschiedenis presenteert zich na een handgemeen waarbij opgelopen:
1. Trauma capitis (hoofdtrauma) met multipele hematomen (meerdere bloeduitstortingen), amnesie (geheugenverlies), bewustzijnsverlies (...).
2. Barstwond 2x behaarde hoofdhuid wv gesloten middels agraves (nietjes).
3. Pijnklachten hand links: contusie, (...).
4. Pijnklachten hand rechts; contusie, (...).
5. Pijnklachten hemithorax (1 zijde borstkas) / scapula blad (schouderblad); contusie, (...).
6. Strangulatie: striem in hals rechts, CTa hals; (...).
7. CK (bepaalde labwaarde) verhoogd tgv multipele verwondingen.
8. Een geschrift, te weten de letselrapportage met betrekking tot [slachtoffer 1] , van forensisch arts B. Kruyver van 26 januari 2020 (Z1, blz. 12 t/m 21).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk, weergegeven:
Bij [slachtoffer 1] is op 26 januari 2020 letselonderzoek uitgevoerd.
De gemelde toedracht past goed bij het letsel.
Toelichting:
Er is sprake van huidverkleuringen passende bij een stompe geweldsinwerking, zoals bv door slaan/schoppen al of niet met een voorwerp.
De lijnvormige huidbeschadigingen aan de behaarde hoofdhuid kunnen bij een stompe geweldsinwerking passen als dit scheur/splijtwonden betreffen. Eventueel kunnen deze huidbeschadigingen ook passen bij een contact met een scherprandig voorwerp, als het meer snijwonden zouden betreffen.
De lijnvormige huidbeschadigingen aan de rechterhand kunnen passen bij een contact met een scherprandig voorwerp.
9. Een geschrift, te weten een brief van forensisch arts B. Kruyver van 28 februari 2020 waarin is geciteerd de inhoud van een bericht van de afdeling Spoedeisende Hulp van het Noordwest Ziekenhuis in Alkmaar (Z2, blz. 19 t/m 22).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2002, bezocht op 23-01-2020 de afdeling Spoedeisende hulp. Conclusie:
17 jarige man met status na mishandeling met:
1. Trauma capitis (hoofdtrauma) zonder traumatisch intracranieel letsel (zonder afwijkingen schedelinhoud).
2. Lefort type 111 eenzijdig links met uitgebreide aangezichtsfracturen links.
3. Contusie thorax (borstkas) links.
Mond-Kaak-Aangezicht Chirurgie:
24-01-2020 Kliniek: vervolgconsult
Lichamelijk onderzoek:
Laceratie (scheurwond) infra-orbitaal links, reeds gehecht, enkele excoriaties (huidbeschadigingen) aangezicht.
Diagnose:
Zygomafractuur (breuk jukbeen) links met dislocatie en functionele stoornis, bestaande uit herniatie rectus inferior en sensibiliteitsstoornis n. infra-orbitalis links.
Chirurgie:
Bovengenoemde patiënt werd opgenomen op 23-01-2020 op de afdeling Chirurgie. Op 24-01-2020 is patiënt in verband met een zygomafractuur (breuk jukbeen) links geopereerd. Het zygoma werd gerepositioneerd met een eentandsbeenhaak en gefixeerd op de laterale orbitarand (zijwand oogkas) met een 4-gats KLS Martin plaatje, waarna de huid in lagen werd gesloten.
10. Een geschrift, te weten de letselrapportage met betrekking tot [slachtoffer 2] , van forensisch arts B. Kruyver van 26 januari 2020 (Z2, blz. 10 t/m 18).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Bij [slachtoffer 2] is op 26 januari 2020 letselonderzoek uitgevoerd. De gemelde toedracht past goed bij het letsel.
Toelichting:
Er is sprake van letsel passende bij een stompe geweldsinwerking, zoals bv door slaan/schoppen al of niet met een voorwerp.
De lijnvormige huidbeschadigingen in het aangezicht kunnen bij een stompe geweldsinwerking passen als dit scheur/splijtwonden betreffen. Eventueel kunnen deze huidbeschadigingen ook passen bij een contact met een scherprandig voorwerp, als het meer snijwonden zouden betreffen.
De huidverkleuringen aan de linkerzijde van de rug, buitenzijde linker bovenarm en linker bovenbeen vertonen de specifieke kenmerken van letsel dat het gevolg kan zijn van een geweldsinwerking met een cilindrisch voorwerp, zoals bv door slaan met een knuppel.
11. Een proces-verbaal van bevindingen van 23 januari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar (E1, blz. 1 t/m 2).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant[verbalisant 3]:
Op 23 januari 2020 omstreeks 20.15 uur hoorde ik via de portofoon de melding dat er een vechtpartij gaande was op de [a-straat] te [plaats] . Terwijl ik aanrijdend was, hoorde ik dat een collega doorgaf dat er vanaf de plaats van het incident een witte bestelbus wegreed. Collega [verbalisant 4] gaf door dat hij de bestelauto staande hield op de [b-straat] te [plaats] . Ik ben naar de [b-straat] gegaan om [verbalisant 4] te assisteren.
Ik zag in de bestelbus een Piaggio scooter liggen. Ook zag ik naast de scooter een deel van een houten honkbalknuppel liggen. Ik zag dat er rode strepen, van vermoedelijk bloed, op de knuppel zaten.
12. Een proces-verbaal van bevindingen van 23 januari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar (E2, blz. 1 en 2).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant[verbalisant 5]:
Op 23 januari 2020 omstreeks 20.30 uur kwam ik ter plaatse op de [b-straat] te [plaats] . Hier waren [verbalisant 4] en [verbalisant 3] doende met een staande houding. [verbalisant 4] vroeg mij om het voertuig [kenteken 1] , ten name van [verdachte] , over te brengen naar het bureau van de politie in Alkmaar. Achter in het voertuig zag ik een grijze scooter liggen. Ik zag dat het ging om een bromfiets Piaggio Vespa Sprint met kenteken [kenteken 2] . Verder zag ik dat er nabij de achterdeuren, daar waar ik de scooter had weggetild, een gedeelte van een honkbalknuppel lag. Ik herkende het uiteinde van de knuppel als het gedeelte waar je je handen omheen doet om de knuppel vast te houden. Ik zag dat er gedeeltes rood gekleurd waren. De knuppel lag in een stuk handdoek.
13. Een proces-verbaal van bevindingen van 23 januari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar (E3, blz. 1 en 2).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant[verbalisant 6]:
Op 23 januari 2020 omstreeks 20.14 uur kreeg ik de melding om te gaan naar de [a-straat] te [plaats] . Ter plaatse zag ik dat er voor [a-straat 1] een witte bestelbus stond, die snel optrok en wegreed.
Ik heb dit doorgegeven middels de portofoon.
Ik werd aangesproken door [slachtoffer 2] : Ik zag dat [slachtoffer 2] een bebloed gezicht had. Ik hoorde hem zeggen dat hij een brommer wilde verkopen en dat de kopers daarvan hem helemaal in elkaar hadden geslagen met een honkbalknuppel. Toen ik hem vroeg waar zich dit had afgespeeld gaf hij aan dat dit in een schuur achter perceel [a-straat 1] gebeurd was. Ik zag achter perceel [a-straat 1] een deur van een schuur open staan. Ik zag dat de ruit van de deur kapot was. Ik zag dat er overal bloed op de grond lag.
14. Een proces-verbaal van verhoor van 24 januari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (C10 t/m C13).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 24 januari 2020 ten overstaan van verbalisant [verbalisant 7] afgelegde verklaring vanverdachte [medeverdachte 1]:
We hebben de scooter, een grijze Vespa Sprint, met zijn drieën achter in het busje gelegd.”
7. Het hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voor wat betreft feit 1 verder het volgende overwogen: [2]
Feit 1
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag. Daartoe heeft hij betoogd dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de geweldshandelingen van de verdachten de aanmerkelijke kans hebben opgeleverd dat de aangevers daardoor zouden komen te overlijden. Hoewel volgens de advocaat-generaal wel kan worden vastgesteld dat door medeverdachte [medeverdachte 1] is geslagen met een hamer, kan niet worden vastgesteld dat hij dit met zodanige kracht heeft gedaan dat daardoor een aanmerkelijke kans op de dood ontstond. Wel kan worden bewezen hetgeen onder 1 subsidiair ten laste is gelegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het medeplegen van poging tot doodslag, nu niet kan worden vastgesteld dat is voldaan aan de voorwaarden van voorwaardelijk opzet op de dood. Het dossier bevat in het bijzonder onvoldoende aanwijzingen om vast te stellen dat de geweldshandelingen, te weten het slaan met een knuppel en/of het slaan met vuisten tegen het hoofd, de aanmerkelijke kans in het leven hebben geroepen dat de aangevers als gevolg daarvan zouden overlijden.
Het hof overweegt als volgt.
Niet is komen vast te staan dat de verdachte zogenoemd vol opzet had op de dood van de aangevers. Het hof dient daarom te beoordelen of bij de verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet op die dood. Hiervoor is vereist dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangevers als gevolg van zijn handelen zouden komen te overlijden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Factoren die hierbij in een zaak als de onderhavige van belang kunnen zijn, zijn het voorwerp waarmee is geslagen, de plaats waar het voorwerp het slachtoffer heeft geraakt en de kracht waarmee dit is gebeurd. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Dat is een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Naar het oordeel van het hof levert het uit het dossier blijkende hevige geweld dat tegen beide aangevers is gepleegd de aanmerkelijke kans op dat zij beiden hierdoor zouden komen te overlijden. Hoewel het hof met de raadsman, en anders dan de advocaat-generaal, van oordeel is dat met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat door de verdachten is geslagen met een hamer, laat dat onverlet dat door de verdachten gedurende een langere tijd ernstig geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is gebruikt. De verdachten hebben meermalen op vele plaatsen van het lichaam van de aangevers, waaronder het hoofd, welbewust, doelgericht en met kracht geslagen met een honkbalknuppel en met vuisten. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat hij met de honkbalknuppel zodanig hard in zijn buik is geslagen, dat de honkbalknuppel daardoor doormidden is gebroken. Daarna is hij met een gedeelte van de afgebroken honkbalknuppel nog meerdere malen op zijn hoofd geslagen. Ook [slachtoffer 2] is met de honkbalknuppel zodanig hard tegen zijn hoofd geslagen dat hij daarna bijna niets meer kon zien. Het letsel in het aangezicht - waaronder meerdere breuken - dat hierdoor is ontstaan, is door een forensisch arts onderzocht en fotografisch vastgelegd. Het letsel dat bij de beide aangevers is aangetroffen, past volgens de letselrapportages bij hetgeen de slachtoffers omtrent de vechtpartij hebben verklaard. Dat een enorme vechtpartij heeft plaatsgevonden, blijkt ook uit het feit dat overal in de schuur bloed is aangetroffen, dat, gezien de letselbeschrijvingen, afkomstig is van de aangevers.
Het is een algemene ervaringsregel dat delen van het hoofd dusdanig kwetsbaar zijn dat, indien daarop ernstig geweld wordt uitgeoefend, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft. De verdachte moet dit hebben geweten. Door met een (afgebroken) houten honkbalknuppel (meerdere malen) en met vuisten, terwijl de verdachte een vechtsportachtergrond heeft, op de hoofden en het bovenlichaam van de aangevers te slaan, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangevers hierdoor zouden komen te overlijden. Zoals vermeld, is het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel, maar ook de andere delen van de lichamen van de aangevers die zijn geraakt, bevinden zich in enkele gevallen in de directe nabijheid van vitale organen. Voorts levert het bij beide aangevers vastgestelde letsel, te weten onder meer verwondingen aan het achterhoofd van [slachtoffer 1] en breuken in het gezicht van [slachtoffer 2] , eveneens als meerdere, huidverkleuringen en bloeduitstortingen op verschillende plekken op het lichaam van beiden, een indicatie van de kracht waarmee het geweld door de verdachten is uitgeoefend. Kijkend naar de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachten, moet de conclusie worden getrokken dat zij de aanmerkelijke kans op de dood van de aangevers bewust op de koop hebben toegenomen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat de verdachte en zijn medeverdachten volgens afspraak naar de bewuste locatie zijn gegaan en dat zij daar gelijktijdig, gedurende enige tijd, in een besloten schuur, excessief geweld hebben uitgeoefend tegen de aangevers. Dit kan niet anders worden aangemerkt dan als een gezamenlijk optreden, waaraan de verdachte bewust heeft deelgenomen. Daarbij overweegt het hof dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte 2] met de honkbalknuppel de ruit heeft zien stukslaan en die mee de schuur in heeft zien nemen.
Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde, te weten medeplegen van poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , heeft begaan.”

Het middel en de toelichting erop

8. Het middel komt op tegen de bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag, meermalen gepleegd. In het middel wordt geklaagd dat het voorwaardelijk opzet op de dood niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Meer in het bijzonder wordt geklaagd dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de bewezen verklaarde gedragingen de aanmerkelijke kans in het leven hebben geroepen dat de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zouden komen te overlijden, althans dat de bewezenverklaring op dit punt ontoereikend is gemotiveerd.
9. Daartoe voert de steller van het middel aan dat het hof geen vaststellingen heeft gedaan over de grootte van de honkbalknuppel en/of de grootte van de twee delen van de honkbalknuppel nadat deze in tweeën was gebroken. Het oordeel dat het slaan met (een deel van) een honkbalknuppel een aanmerkelijke kans op de dood oplevert, is volgens de steller van het middel daarmee ontoereikend gemotiveerd. Daarbij vestigt de steller van het middel de aandacht op het feit dat het letsel op en rondom het hoofd van de aangevers niet van dien aard is dat daaruit zonder meer kan worden afgeleid dat met zo veel kracht moet zijn geslagen, dat een aanmerkelijke kans op de dood heeft bestaan. Verder wordt benadrukt dat de omstandigheid dat tevens met vuisten op het hoofd is geslagen en geweld op andere delen van het lichaam is uitgeoefend dit niet anders maakt, nu die geweldshandelingen op zichzelf beschouwd naar hun aard niet kunnen bijdragen aan het oordeel dat een aanmerkelijke kans op de dood heeft bestaan.
Algemene beschouwingen over voorwaardelijk opzet en de aanmerkelijke kans op het gevolg
De eisen die de Hoge Raad stelt aan het aannemen van voorwaardelijk opzet
10. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van een ander – aanwezig wanneer de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. [3] Uit die rechtspraak kan worden afgeleid dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg drie condities dienen te zijn vervuld. Dat zijn:
(1) de ten laste gelegde gedraging heeft
een aanmerkelijke kansop een bepaald gevolg in het leven geroepen;
(2) de verdachte heeft ten tijde van de gedraging
wetenschapgehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg door zijn gedraging zal intreden. Met andere woorden, de verdachte is zich van die aanmerkelijke kans
bewustgeweest;
(3) de verdachte heeft die aanmerkelijke kans ten tijde van de gedraging
aanvaard, c.q.
op de koop toegenomen.
11. Conditie 2 betreft het kenniselement van voorwaardelijk opzet, en conditie 3 het wilselement van voorwaardelijk opzet, tezamen het ‘willens en wetens’. Conditie 3 heeft naast conditie 2 zelfstandige betekenis. Uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard. Immers kan ook sprake zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
12. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Conditie 1: het ‘kanselement’ van voorwaardelijk opzet [4]
13. Onder een ‘aanmerkelijke kans’ op een bepaald gevolg verstaat de Hoge Raad: een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat dit gevolg zal intreden. Met ‘aanmerkelijke kans’ wordt naar het oordeel van de Hoge Raad geen wezenlijk andere of grotere mate van waarschijnlijkheid tot uitdrukking gebracht dan met de formulering ‘de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans’. [5] Vijf opmerkingen over het vaststellen van de – op zijn aanmerkelijkheid te beoordelen – kans.
14. In de eerste plaats heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er geen grond is om de inhoud van het begrip ‘aanmerkelijke kans’ afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. [6] De ernst van het gevolg, zelfs als dat de dood van meer mensen betreft, heeft dus naar het oordeel van de Hoge Raad geen invloed op de hoogte die een kans minimaal moet bedragen wil zij nog als ‘aanmerkelijk’ kunnen worden betiteld. De drempelwaarde (het minimum) van ‘aanmerkelijkheid’ betreft zodoende een
vastewaarde, die niet varieert naargelang de aard en ernst van het gevolg. [7]
15. Daardoor rijst in de tweede plaats de vraag naar de minimale hoogte van de kans die de Hoge Raad bij de begrippen ‘aanmerkelijk’ en ‘geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen’ voor ogen staat. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat geen algemene regels kunnen worden gegeven over de exacte grootte van de kans die in het algemeen of voor een bepaald type delict minimaal vereist zou zijn. De reden hiervoor is niet principieel, maar pragmatisch van aard. Dat is namelijk om de strafrechtspraak niet op te zadelen met weinig vruchtbare, oeverloze discussies over frequenties en statistieken. Met gemillimeter achter de komma is niemand gebaat. In veruit de meeste gevallen is de grootte van de kans op het intreden van een bepaald gevolg immers niet wetenschappelijk verantwoord te calculeren, terwijl tegelijkertijd op basis van algemene ervaringsregels wel degelijk redelijkerwijze kan worden aangenomen dat de kans op het intreden van dat gevolg geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen is, of dat het intreden van een bepaald gevolg een reële mogelijkheid betreft die niet onwaarschijnlijk is.
16. Vanwege het voorgaande kan uit rechtspraak van de Hoge Raad worden afgeleid dat de drempelwaarde voor ‘aanmerkelijkheid’ betrekkelijk klein is, namelijk: een reële, niet-onwaarschijnlijke mogelijkheid. Dat is m.i. het spiegelbeeld van ‘waarschijnlijk’, een grote kans. [8] Het spreekt dus bepaald niet voor zich dat een aanmerkelijke kans in de praktijk ook uitkomt.
17. Ten derde. De hoogte van de hier besproken kansen vormt een afspiegeling van onze onzekerheid omtrent de toestand van de fysieke werkelijkheid. Ik licht dit toe. Het gebrekkige karakter van onze kennis van de werkelijkheid brengen we tot uitdrukking door over die werkelijkheid waarschijnlijkheidsuitspraken te doen. Als er daarna meer informatie tot ons komt, kunnen we onze kansinschattingen zo nodig aanpassen, hoewel er aan de werkelijkheid zelf niets is veranderd. De grootte van een kans hangt dus af van het kennisniveau van degene die een schatting van die kans maakt. [9] Als we bijvoorbeeld zeggen dat er 50% kans is dat het nu in Stockholm regent, willen we niet zeggen dat het in één helft van Stockholm regent, maar alleen dat we niet weten of het daar nu wél of niét regent. Als een bezoeker van Stockholm ons daarna appt over de weersomstandigheden aldaar, zullen we die regenkansen daarentegen meer nauwkeurig kunnen inschatten en met een hoge graad van waarschijnlijkheid accurate uitspraken kunnen doen (‘5% regenkans’). Het weer zelf verandert er niet door.
18. Zo werkt het ook bij het kanselement van voorwaardelijk opzet. Bij het bepalen van de kans op de aantasting van het beschermde rechtsgoed (bijvoorbeeld het leven of de gezondheid van anderen) zijn we onbekend met allerlei detailkennis omtrent de gedraging die de aantasting van het beschermde rechtsgoed tot gevolg kan hebben en omtrent de omstandigheden waaronder die gedraging plaatsvindt. Indien bij het bepalen van de kans op het intreden van een bepaald gevolg
alledetails van de fysieke werkelijkheid tot in de finesses bekend zouden zijn, was achteraf bezien iedere poging tot de voltooiing van een delict gedoemd te mislukken, en stond de ongelukkige afloop van een met voorwaardelijk opzet voltooid delict reeds bij voorbaat vast. Dergelijke bovenmenselijke kennis speelt in het strafrecht geen rol.
19. Ten vierde. In wezen gaat het bij de beoordeling van het kanselement van voorwaardelijk opzet dus om een rechtspolitieke keuze. Bepaald moet worden welke informatie bij de beoordeling van de kans op het kwalijke gevolg wel en welke informatie hierbij niet in aanmerking wordt genomen. Verdedigbaar is dat het bij het bepalen van de grootte van de kans op de aantasting van een rechtsgoed in het algemeen slechts gaat om informatie over de gedraging en haar mogelijke gevolgen, beoordeeld naar de kenbare, ‘uiterlijke verschijningsvorm’ van die gedraging. [10] Kortom, het bepalen van de grootte van de – op zijn aanmerkelijkheid te beoordelen – kans vindt m.i. plaats op basis van (i) slechts
globale– menselijkerwijs kenbare – kennis van de gedraging, bezien naar haar aard en tegen de achtergrond van de omstandigheden van het geval, en (ii) algemene ervaringsregels (generalisaties) omtrent het optreden van causale verbanden tussen een
dergelijkegedraging en de potentiële gevolgen ervan.
20. Ten vijfde. Leidend bij de beoordeling van de aanmerkelijkheid van de kans op het gevolg is de vraag of die kans naar
objectievemaatstaven aanwezig kon worden geacht. [11] ‘Objectief’, omdat het gaat om een beoordeling van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging en een inschatting van de kans op het intreden van de potentiële gevolgen ervan
door een objectieve buitenstaander, zoals de rechter. Bepalend is dus niet de inschatting ervan door de dader. Die inschatting komt pas aan bod bij de tweede conditie voor het bewijs van voorwaardelijk opzet, te weten de eis dat de verdachte zich tijdens zijn gedraging bewust is geweest van de aanmerkelijke kans op het intreden van een bepaald gevolg (het kenniselement). [12]
21. Zoals mijn voormalige ambtgenoot Knigge al eens benadrukte, is met name die objectieve maatstaf van belang ingeval het – zoals in casu – gaat om een poging. Voor een strafbare poging mag worden geëist dat – ofschoon het gevolg niet is ingetreden – het beschermde rechtsgoed daadwerkelijk in gevaar is gebracht. [13]

De bespreking van het middel

22. Het hof heeft bewezen verklaard dat de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
“een of meerdere malen[zijn]
geslagen met een honkbalknuppel”en
“meerdere malen met kracht[zijn]
geslagen met gebalde vuist tegen de hoofden en lichamen”.
23. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, meer in het bijzonder de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, [14] volgt dat medeverdachte [medeverdachte 2] de honkbalknuppel mee naar binnen nam en deze toen nog niet stuk was. Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat medeverdachte [medeverdachte 2] met een honkbalknuppel heeft geslagen [15] en dat de verdachte later een deel van de knuppel uit iemands handen heeft gerukt. [16] Aangever [slachtoffer 1] heeft hierover verklaard dat de verdachten meerdere keren met een honkbalknuppel sloegen, dat hij met die knuppel in zijn buik werd geslagen en dat die knuppel door het aanspannen van zijn spieren afbrak, waarna één van de verdachten het ene deel van de knuppel pakte en een andere verdachte het andere deel. [slachtoffer 1] verwijst daarbij naar de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] . Verder verklaart [slachtoffer 1] dat hij gelooft dat hij met een gedeelte hierna twee keer [17] op zijn hoofd is geslagen, waarbij hij na de eerste klap – toen hij zijn handen over zijn hoofd had – alleen maar bloed op zijn handen had, dat hij ook meerdere keren op zijn handen, rug en benen is geslagen en dat ze hem en [slachtoffer 2]
“echt de tyfus in [hebben] geslagen”, waarbij hij dacht dat hij dood zou gaan omdat ze maar door bleven gaan. [18] Tot slot geeft [slachtoffer 1] aan dat alle drie de verdachten met (delen van) de knuppel hebben geslagen. Aangever [slachtoffer 2] verklaart dat hij een klap met de knuppel tegen zijn hoofd heeft gekregen, dat dit de hardste klap was die hij heeft gehad, hij daarna bijna niets meer zag en alles vierdubbel zag. Verder heeft hij verklaard dat de verdachte hem met iets tegen zijn knieën sloeg, waarna medeverdachte [medeverdachte 2] – zo begrijp ik zijn verklaring – hem met de knuppel tegen het hoofd sloeg. [19]
24. Met betrekking tot het meermalen met kracht slaan met gebalde vuist tegen de hoofden en lichamen van de aangevers volgt uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat hij met zijn vuisten beide aangevers overal heeft geslagen, ook in het gezicht. [20] In het voor het bewijs gebezigde proces-verbaal van bevindingen wordt de door de verdachte gegeven verklaring op dit onderdeel als volgt samengevat:
“u zei net dat die grote jongen een gebroken kaak en een blauw oog heeft, dat kan wel kloppen. Die grote jongen heb ik vuistslagen in zijn gezicht gegeven. Ik heb vanaf mijn 14de op boksen en kickboksen gezeten en ik zit nu nog op de sportschool, dus er zit echt goed kracht achter mijn slagen. Die kleine jongen heb ik ook flink met mijn vuist geslagen. Ik heb hem ook een paar keer opgepakt en weggegooid tegen een muur. Ik zag dat er hierdoor ook bloed aan de muur was gekomen. Ik ben echt flink tekeer gegaan”. [21] Aangever [slachtoffer 1] verklaart hierover dat ze helemaal in elkaar werden geslagen, dat hij werd geslagen op zijn hoofd en door de verdachte “
in [zijn] ballen”werd getrapt. [22] Aangever [slachtoffer 2] geeft aan dat hij veel (vuist)slagen heeft gehad, veel slagen heeft kunnen afweren en door verdachte, denkt hij, twee keer is geslagen, een keer tegen zijn knieën en een keer met zijn vuist. [23]
25. Voor wat betreft het letsel van de aangevers volgt uit de bewijsvoering dat bij [slachtoffer 1] onder meer sprake was van verwondingen aan het achterhoofd, dat bij [slachtoffer 2] sprake was van onder meer een gebroken jukbeen en dat beide aangevers meerdere huidverkleuringen en bloeduitstortingen op verschillende plekken op het lichaam, waaronder in het gezicht, hebben opgelopen.
26. Uit de inhoud van deze bewijsmiddelen heeft het hof afgeleid dat het geweld tegen beide aangevers de aanmerkelijke kans heeft opgeleverd dat zij beiden hierdoor zouden komen te overlijden. Het hof verwijst daarvoor naar het feit dat
“gedurende een lange tijd ernstig geweld”is gebruikt tegen de aangevers, waarbij de verdachten “
meermalen op vele plaatsen van het lichaam van de aangevers, waaronder het hoofd, welbewust, doelgericht en met kracht[hebben]
geslagen met een honkbalknuppel en met vuisten”, waarna een opsomming wordt gegeven van de geweldshandelingen en het ontstane letsel. [24] Voor wat betreft de aanmerkelijke kans op overlijden wijst het hof vervolgens op de
“algemene ervaringsregel dat delen van het hoofd dusdanig kwetsbaar zijn dat, indien daarop ernstig geweld wordt uitgeoefend, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft”en wordt verder gewezen op het feit dat ook de andere delen van de lichamen van de aangevers die zijn geraakt zich in enkele gevallen in de directe nabijheid van vitale organen bevinden. Tevens wijst het hof op het vastgestelde letsel, wat een indicatie geeft van de kracht waarmee het geweld jegens de aangevers is uitgeoefend. [25]
27. Het middel werpt de vraag op of het hof op grond van deze vaststellingen heeft
kunnenoordelen dat het jegens de slachtoffers uitgeoefende geweld de aanmerkelijke kans op de dood van beiden heeft doen ontstaan. In de toelichting op het middel wordt gewezen op het feit dat het ontbreken van vaststellingen over de grootte van de (op enig moment in tweeën gebroken) honkbalknuppel, de vaststellingen over de aard van het letsel op en rondom het hoofd van de aangevers en de vaststellingen over de overige geweldshandelingen tegen het hoofd en het lichaam maken dat ’s hofs oordeel dat sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood van beide aangevers niet zonder meer begrijpelijk is.
28. In dat kader merk ik op dat het bij de beantwoording van de vraag of bij geweldshandelingen tegen het hoofd sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood, dit afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij kan onder meer relevant zijn of met of zonder een voorwerp is geslagen, wat de aard van het eventuele voorwerp was en met welke kracht is geslagen (alsmede het ontstane letsel als indicatie voor die kracht). [26]
29. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders gedurende een lange tijd de aangevers meermalen op vele plaatsen van het lichaam, waaronder het hoofd,
“welbewust, doelgericht en met kracht”hebben geslagen met vuisten en een (in tweeën gebroken) houten honkbalknuppel. Voor wat betreft de aanmerkelijkheid van de kans op overlijden heeft het hof gewezen (i) op de
“algemene ervaringsregel dat delen van het hoofd dusdanig kwetsbaar zijn dat, indien daarop ernstig geweld wordt uitgeoefend, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft”, en heeft het hof uiteengezet (ii) dat tevens andere delen van de lichamen van aangevers die zijn geraakt zich in enkele gevallen in de directe nabijheid van vitale organen bevinden en (iii) dat het vastgestelde letsel een indicatie geeft van de kracht waarmee het geweld is uitgeoefend.
30. Dat het hof gelet op de aard en intensiteit van het gepleegde geweld onder verwijzing naar onder meer de kwetsbaarheid van het hoofd heeft geoordeeld dat sprake was van een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel, mede in aanmerking genomen de vechtsportachtergrond van de verdachte en zijn voor het bewijs gebezigde verklaring daaromtrent, [27] acht ik niet onbegrijpelijk. Tot nadere vaststellingen omtrent de grootte van de (in tweeën gebroken) houten honkbalknuppel was het hof m.i. niet gehouden, met name vanwege ’s hofs vaststellingen over de wijze waarop c.q. intensiteit waarmee het geweld jegens de aangevers is uitgeoefend.
31. Het middel faalt.

Slotsom

32. Het middel faalt en kan naar mijn inzicht worden afgedaan met een aan artikel 81 lid 1 RO ontleende overweging. [28]
33. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
34. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Arrest hof, p. 6.
2.Arrest hof, p. 2-4.
3.HR 14 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1563,
4.Die hiernavolgende bespreking van het kanselement van het voorwaardelijk opzet betreft een licht aangepaste (en in voetnoten geactualiseerde) versie van de bespreking van dit onderwerp in mijn conclusie van 6 juni 2023, ECLI:NL:PHR:2023:555, vóór HR 26 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1303 (Jos B.). Hierdoor ben ik nu in staat meer in algemene zin te verwijzen naar J. de Hullu & P.H.P.H.M.C. van Kempen,
5.HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718,
6.Dit oordeel is voor het eerst tot uitdrukking gebracht in: HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049,
7.Met de overweging dat de inhoud van het begrip ‘aanmerkelijke kans’ niet afhankelijk is van de aard van het gevolg, nam de Hoge Raad in het hiv I-arrest duidelijk stelling tégen de opvatting van verscheidene van de advocaten-generaal in het parket bij de Hoge Raad. Die advocaten-generaal hadden namelijk in de aan dat arrest voorafgaande periode betoogd (uitgedrukt in mijn woorden) dat de – op zijn aanmerkelijkheid te beoordelen – kans gelijkstaat aan het product van ‘de kans op een bepaald gevolg’ en ‘de maatschappelijk kosten c.q. de aard en ernst van dat gevolg’, oftewel tezamen: het
8.Met die woorden breng ik de volgende gedachtegang tot uitdrukking. Het begrip ‘waarschijnlijk’ is in de Nederlandse taal niet nauwkeurig gedefinieerd, dus ik sla er een slag naar. Mogelijk vallen onder het begrip ‘waarschijnlijk’ kansen van grofweg
9.Statistici spreken in dit verband van een ‘subjectief’ kansbegrip.
10.Ik realiseer me dat Arendse heeft betoogd dat de ‘uiterlijke verschijningsvorm’ als maatstaf in de rechtspraak van de Hoge Raad geen (duidelijke) rol speelt bij het bepalen van de grootte van de – op zijn aanmerkelijkheid te beoordelen – kans. Zie S.S. Arendse,
11.Zie ook J. de Hullu & P.H.P.H.M.C. van Kempen,
12.Zie bijv. de bespreking van dit aspect in J. de Hullu & P.H.P.H.M.C. van Kempen,
13.Zie zijn conclusie voorafgaand aan HR 18 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4871, onder 12, 14 en 19.
14.Bewijsmiddel 3.
15.Bewijsmiddel 4, inhoudende een proces-verbaal van bevindingen waarin verbalisant Ligthart hetgeen hij de verdachte heeft horen zeggen heeft geverbaliseerd.
16.Bewijsmiddel 3, alsmede bewijsmiddel 5 (
17.Later in zijn verklaring spreekt [slachtoffer 1] over “
18.Bewijsmiddel 5.
19.Bewijsmiddel 6.
20.Bewijsmiddel 3.
21.Bewijsmiddel 4. Dat overal bloed zat, volgt tevens uit bewijsmiddel 13 (
22.Bewijsmiddel 5.
23.Bewijsmiddel 6.
24.Arrest hof, p. 3.
25.Arrest hof, p. 3-4.
26.Zie hierover o.a. W.L.J.M. Duijst, ‘Feiten van algemene bekendheid betreffende geweldhandelingen tegen het hoofd’,
27.Vgl. in dat kader HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:710,
28.Gelet op de opmerking in randnummer 11 van de schriftuur merk ik op dat van een situatie zoals omschreven in HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:40,