ECLI:NL:PHR:2025:601

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
23/04242
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekverlening in hoger beroep en detentie in het buitenland

In deze zaak gaat het om de vraag of het gerechtshof Amsterdam terecht verstek heeft verleend tegen de verdachte, die niet ter terechtzitting is verschenen. De verdachte was op het moment van de zitting in hoger beroep gedetineerd in Zwitserland. Het gerechtshof had de verdachte eerder niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter, waarin hij was veroordeeld voor mishandeling, eenvoudige belediging aan een ambtenaar en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De advocaat van de verdachte heeft in cassatie aangevoerd dat het hof ten onrechte verstek heeft verleend, omdat er ernstige twijfels zijn over de vrijwilligheid van de afwezigheid van de verdachte. De conclusie van de procureur-generaal is dat de beslissing van het hof om verstek te verlenen onjuist was, gezien de omstandigheden van de detentie van de verdachte in Zwitserland. De procureur-generaal heeft daarom geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/04242
Zitting3 juni 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 28 maart 2023 door het gerechtshof Amsterdam [1] bij verstek niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 juni 2022, waarbij de verdachte ter zake van 1 “mishandeling”, 2 “eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd” en 3 “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod” is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.
1.2
Namens de verdachte heeft J. Kuijper, advocaat in Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel klaagt dat het hof (achteraf bezien) ten onrechte verstek heeft verleend tegen de niet verschenen verdachte, aangezien het ernstige vermoeden rijst dat de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde was gedetineerd en hij niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.
2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 28 maart 2023 houdt, voor zover van belang het volgende in:
“De verdachte, gedagvaard als
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
adres: [a-straat 1] , [plaats] .
is niet ter terechtzitting verschenen.
De raadsman van de verdachte, mr. M.L. van Gaalen, advocaat te Amsterdam, is evenmin ter terechtzitting verschenen.
De advocaat-generaal legt over een formulier waaruit blijkt dat zowel op de datum van het uitreiken van de dagvaarding als twee dagen voor de zitting van heden door middel van geautomatiseerde informatiesystemen (SKDB) is gecontroleerd of de verdachte in een Nederlandse penitentiaire inrichting verbleef, hetgeen niet het geval bleek te zijn.
Het hof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.”
2.3
In cassatie is door middel van aanhechting aan de schriftuur een ‘Urteil’ van het ‘Strafgericht des kantons Basel-Stadt’ d.d. 18 augustus 2023 overgelegd. Daaruit volgt (pagina 4 en 5 van de bijlage) dat aan de verdachte een gevangenisstraf is opgelegd voor de duur van 10 maanden, onder aftrek van de tijd die de verdachte sinds 14 september 2022 in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
2.4
Als uitgangspunt heeft te gelden dat indien de dagvaarding in hoger beroep op juiste wijze is betekend, de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen en de raadsman ter terechtzitting te kennen heeft gegeven dat hij niet door verdachte uitdrukkelijk is gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren of deze niet is verschenen, de rechter, behoudens duidelijke aanwijzingen van het tegendeel, kan uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. [2]
2.5
Uit het hiervoor vermelde ‘Urteil’ – waarvan aan de herkomst en betrouwbaarheid in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld – moet worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn zaak in hoger beroep in verband met een andere strafzaak in Zwitserland was gedetineerd in de [penitentiaire inrichting], zodat de beslissing van het hof om tegen de verdachte verstek te verlenen en het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten, achteraf bezien onjuist was. Gelet op het grote belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de verdachte de mogelijkheid dient te hebben om zijn zaak alsnog in hoger beroep in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen. [3]
2.6
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

3.1
Het middel slaagt.
3.2
Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen voor vernietiging van de uitspraak van het hof.
3.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Parketnummer: 23-001768-22.
2.Vgl. HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3224, r.o. 2.3 en HR 8 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:388, r.o. 2.3.
3.Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Spronken van 16 februari 2021, ECLI:NL:PHR:2021:77, onder 2.5. Vgl ook HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3224, r.o. 2.4 en HR 8 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:388, r.o. 2.4.