In deze zaak is de verdachte, geboren in 1982, veroordeeld door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken en een taakstraf van 50 uren. De advocaat van de verdachte, J. Visscher, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel betreft de klacht dat de bewezenverklaring onvoldoende is onderbouwd, omdat het hof de eigen waarneming van de rechter heeft gebruikt als bewijs, terwijl deze niet conform de wettelijk voorgeschreven wijze is gedaan. Het hof heeft echter geoordeeld dat de camerabeelden, die door de voorzitter ter sprake zijn gebracht, in lijn zijn met de verklaringen van de aangeefster. Het tweede middel betreft de verwerping van het verweer dat onvoldoende vaststaat dat de verdachte de dader is, en dat mogelijk sprake is van persoonsverwisseling. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster en de verdachte overeenkomen en dat de uiterlijke kenmerken van de verdachte overeenkomen met het signalement dat door de aangeefster is gegeven. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep, waarbij wordt opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak op 3 februari 2025 wordt overschreden, maar dat dit geen grond voor vernietiging oplevert.