ECLI:NL:PHR:2025:80

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
22/04463
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlokking van diefstal met geweld, resulterend in de dood van het slachtoffer

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1988, veroordeeld door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch voor medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en uitlokking van diefstal met geweld, waarbij de dood van het slachtoffer is veroorzaakt. De verdachte heeft een gevangenisstraf van acht jaar opgelegd gekregen, met aftrek van voorarrest. De zaak betreft een diefstal van hennepplanten uit de woning van het slachtoffer, waarbij geweld is gebruikt, resulterend in de dood van het slachtoffer. De verdachte heeft een middel van cassatie ingediend, waarin hij aanvoert dat de bewezenverklaring van de uitlokking ontoereikend is gemotiveerd. Het hof heeft overwogen dat de verdachte op de hoogte was van de hennepkwekerij en dat hij anderen heeft aangezet tot het plegen van de diefstal. De verdachte heeft verschillende uitlokkingsmiddelen gebruikt, waaronder het bieden van geld en het aanwijzen van de woning van het slachtoffer. Het hof concludeert dat aan alle vereisten voor uitlokking is voldaan. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat leidt tot strafvermindering. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/04463
Zitting21 januari 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 23 november 2022 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch wegens onder 1 subsidiair “medeplichtigheid aan/tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod” en onder 2 primair “uitlokking van diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van voorarrest. [1]
1.2
Namens de verdachte heeft J. Zevenboom, advocaat in Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van uitlokking onder 2 primair ontoereikend is gemotiveerd, doordat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte (i) dubbel opzet heeft gehad en (ii) een ander heeft aangezet tot het plegen van het feit.
2.2
Ten laste van de verdachte is onder 2 primair bewezenverklaard dat:
“ [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] op 19 maart 2017 te [plaats] , tezamen en in vereniging, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben weggenomen een hoeveelheid hennepplanten, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer ] , welke diefstal werd vergezeld van geweld (de dood ten gevolgen hebbende) tegen [slachtoffer ] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] uitwendig inwerkend geweld op die [slachtoffer ] hebben toegepast en de handen en voeten van die [slachtoffer ] hebben vastgemaakt en die voornoemde [slachtoffer ] een prop plastic in de mond hebben gestopt en vervolgens de mond van die [slachtoffer ] hebben afgeplakt en ingesnoerd,
welk misdrijf verdachte, omstreeks de periode van 17 maart 2017 tot en met 19 maart 2017 te Gent (België) en/of Bergen op Zoom en/of [plaats] door het verschaffen van gelegenheid en middelen en inlichtingen opzettelijk heeft uitgelokt, door
- tegen [betrokkene 1] te zeggen dat hij werk voor haar had, waarmee zij goed geld kon verdienen en
- die [betrokkene 1] in België op te halen en naar Nederland te vervoeren/brengen en
- die [betrokkene 1] enig geldbedrag of een deel van de buit aan te bieden om de aandacht van [slachtoffer ] af te leiden en de deur van de woning op een kier te laten staan en
- de woning van [slachtoffer ] aan [betrokkene 1] aan te wijzen.”
2.3
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:

1. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 31 augustus 2017 (pg. 266 t/m 290), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van verdachte [betrokkene 1] :
(pg. 266)
V = Vraag verbalisanten
A = Antwoord verdachte
O = Opmerking verbalisanten
(pg. 268)
A: Ik heb gewerkt in een café in België, in Gent. Nadat ik gestopt was met werken had ik gevraagd aan [betrokkene 5] om mij te helpen met het vinden van een baan zodat ik mijzelf in levensonderhoud kon voorzien. De volgende dag al zei hij tegen mij dat hij werk voor me had maar daarvoor moest ik naar Nederland. Ik ben akkoord gegaan. We zijn naar een voor mij onbekende stad in Nederland gegaan en daar heb ik [verdachte] (
het hof begrijpt hier en telkens hierna: de verdachte) ontmoet.
(pg. 269)
A: Vervolgens vertelde hij
(het hof begrijpt: de verdachte) mij dat hij werk voor me had en dat ik daar heel veel geld mee zou verdienen.
V: Hoeveel geld?
A: 1000,- euro.
Hierna vertelde hij dat het enige wat van mij werd verwacht naar een adres te gaan wat hij me zou wijzen, en daar hoefde ik alleen maar aan te bellen.
(pg. 270)
A: Een paar dagen na het gesprek heeft [verdachte] gebeld. Een paar uurtjes later is hij samen met zijn vriendin naar ons toe gekomen. Hij reed in een personenauto van het merk Peugeot.
Vervolgens reden [verdachte] , zijn vriendin en ik naar Nederland. Onderweg zei hij tegen mij dat hij hulpjes nodig had voor datgene dat hij van plan was.
(pg. 271)
Wij waren in Nederland aangekomen en daar reden wij langs het huis van het slachtoffer. [verdachte] moest aanwijzen waar ik moest aanbellen. Wij zijn daar twee keer langs gereden, langs het huis.
(pg. 272)
Nadat we bij de woning van de man zijn langsgereden om te kijken, zijn we naar de woning van [verdachte] gegaan. Ik, [verdachte] en zijn vriendin.
(pg. 274)
We zijn om een uur of 11 in de ochtend opgestaan en om een uur of 12 gingen wij daar weg. Vervolgens zijn we richting [plaats] gereden.
(pg. 275)
Onderweg zijn we bij een benzinestation gestopt. Daar bleef [verdachte] wachten in hun auto. De vriendin van [verdachte] en ik gingen in de auto van de 2 mannen zitten. De vriendin van [verdachte] , de 2 mannen en ik zijn vertrokken naar het huis in [plaats] , dat was rond 18.30 uur a 19.00 uur. Wij reden door naar [plaats] en de vriendin van [verdachte] was degene die de route aanwees richting [plaats] vanaf het benzinestation. Wij zijn aangekomen bij het huis, dat [verdachte] mij de dag ervoor had aangegeven.
Daarna stapte ik samen met 1 van de mannen uit de auto en liepen we richting het huis. Ik heb aan de deur getikt, de man deed de deur open. Ik vertelde dat ik autopech gekregen had dus hij heeft mij gevraagd naar binnen te komen maar ik heb de deur niet achter mij dicht gedaan.
(pg. 276)
De vriendin van [verdachte] belde. En zij riep dat ik meteen uit het huis moest komen. Ik zei dat ik weg ging en terwijl ik mijn schoenen aan het aan doen was en mijn jas aan het aantrekken was, belde ze mij nog een keer om te vragen of ik weg was daar.
(pg. 277)
Ik liep op straat recht voor me, een kwartiertje later of 15 à 20 minuten later belde [betrokkene 4] (
het hof begrijpt hier en telkens hierna: [betrokkene 4] )mij. Hij vertelde dat hij me kwam ophalen, dat ik in de buurt moest blijven en niet weg moest lopen. Ik ben toen gaan lopen en ging ergens zitten in de buurt van het huis.
(pg. 279)
Een uur later kwam [betrokkene 4] aan. Ik stapte bij hem in de auto. In de auto zaten nog 2 mannen achterin. We kwamen uit waar het huis stond van het slachtoffer.
(pg. 281)
Ik ben bij het huis aangekomen. Ik heb toen gebeld, de man deed open. Hij gebaarde dat ik naar binnen mocht. Toen kwamen [betrokkene 2] (
het hof begrijpt hier en telkens hierna: [betrokkene 2] ), [betrokkene 3] (
het hof begrijpt hier en telkens hierna: [betrokkene 3] )en [betrokkene 4] onverwachts en plotseling binnenstormen. [betrokkene 2] deed met zijn hand de mond van de man dicht en [betrokkene 2] heeft met hulp van [betrokkene 4] en [betrokkene 3] hem op de grond gedaan. Hij lag op de grond. Hij werd enkele keren met vuisten in zijn gezicht en tegen het bovenlichaam geslagen.
(pg. 282)
[betrokkene 4] sloeg hem voornamelijk op zijn hoofd. Ik zag hoe de man bijna zijn bewustzijn verloor. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] hielden de man van de zijkant vast. Ze sloegen de man allemaal.
(pg. 283)
Ik zag hennep en toen zei [betrokkene 3] tegen mij dat ik die zakken moest opendoen en dat ik moest beginnen met vullen.
2. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 augustus 2017 (pg. 381 t/m 385), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [betrokkene 4] :
(pg. 382)
[betrokkene 1] belde naar een kennis van haar in België om ons te bellen om hennep te gaan stelen. [betrokkene 1]
(Het hof begrijpt hier en telkens hierna: [betrokkene 1] )heeft ons ook op zaterdag en op zondag gebeld.
3. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 31 augustus 2017 (pg. 387 t/m 407), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van verdachte [betrokkene 4] :
(pg. 383)
A: [betrokkene 1] vertelde dat zij ons naar iemand wilde brengen die bevriend met deze man
(het hof begrijpt: [slachtoffer ] )was. Toen wij hadden afgesproken om het huis binnen te gaan (
het hof begrijpt: de woning van [slachtoffer ] )toen vertelde [betrokkene 1] dat die andere man haar in contact had gebracht met deze man en dat de hennep van hen tweeën was.
(pg. 394)
V: je zegt:
die man, die man. Kun je daar namen bij zetten?
A: Die man, die mogelijk [verdachte] heet, die heeft [betrokkene 1] aan de man van de woning voorgesteld.
V: Wie zouden allemaal een deel krijgen?
A: die andere man die mogelijk [verdachte] heet, [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 1] en ik.”
2.4
Het hof heeft over de bewezenverklaring onder meer overwogen:

Uitlokking
Het hof dient eerst te beoordelen of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 primair tenlastegelegde: de uitlokking van het medeplegen van de diefstal met geweld van hennep uit de woning van [slachtoffer ] , de dood ten gevolgen hebbende.
Om te kunnen spreken van (strafbare) uitlokking op grond van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), dient te worden voldaan aan een vijftal vereisten: 1) de uitlokker moet willen dat een specifiek strafbaar feit wordt gepleegd en dat een ander dat gaat doen, hij moet met andere woorden zowel opzet hebben op het uitlokken als op het strafbare feit dat hij uitlokt (dubbel opzet), 2) hij moet die ander op het idee brengen (aanzetten) het strafbare feit te begaan, 3) de uitlokker moet gebruik maken van een of meer uitlokkingsmiddelen, 4) het uitgelokte delict moet zijn gevolgd en 5) degene die is uitgelokt, moet strafbaar zijn.
Uit de hiervoor door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat medeverdachten [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] de woning aan de [a-straat 1] zijn binnengedrongen om de aldaar aanwezige hennep weg te nemen. Om deze diefstal te vergemakkelijken is de bewoner van de woning [slachtoffer ] vastgebonden bij zijn handen en enkels en mishandeld. Verder is er een prop in de mond van [slachtoffer ] gestopt en is zijn mond afgeplakt, waarna [slachtoffer ] na de diefstal van de hennep is achtergelaten in de woning en om het leven is gekomen.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen dat de verdachte het wegnemen van de hennep uit de woning van [slachtoffer ] heeft bedacht en bij meerdere personen heeft uitgelokt. Het hof heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen. De verdachte was op de hoogte van de hennepkwekerij in de woning van [slachtoffer ] , nu hij zelf een aandeel in deze kwekerij had. De verdachte heeft rond de periode dat de hennep oogstrijp was [betrokkene 1] benaderd voor een klus waarvoor hij meerdere personen nodig had en waarmee [betrokkene 1] volgens de verdachte geld kon verdienen. Vervolgens heeft de verdachte [betrokkene 1] in België opgehaald en naar Nederland gebracht, waarna hij diezelfde avond/nacht meermalen samen met [betrokkene 1] door de [a-straat 1] is gereden en daarbij de woning van [slachtoffer ] aan [betrokkene 1] heeft getoond. Op deze wijze is [betrokkene 1] op de hoogte geraakt van de aldaar aanwezige hennepkwekerij. De verdachte heeft vervolgens aan [betrokkene 1] meegegeven om bij de woning van [slachtoffer ] aan te bellen en de aandacht van [slachtoffer ] af te leiden, om vervolgens de deur van de woning op een kier te laten staan. [betrokkene 1] heeft, nadat de verdachte aan haar heeft medegedeeld dat hij meerdere mensen nodig heeft voor de klus, contact opgenomen met onder meer [betrokkene 4] . [betrokkene 1] heeft - volgens de verklaring van [betrokkene 4] bij de politie - aan [betrokkene 4] telefonisch medegedeeld dat een kennis van haar hennep wilde stelen en dat ze daarbij hulp nodig hadden. Het hof leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat [betrokkene 1] en de overige medeverdachten op deze wijze, door toedoen van de verdachte, op het idee zijn gebracht om de hennep weg te nemen uit de woning van [slachtoffer ] . Daartoe heeft de verdachte verschillende hierboven reeds vermelde uitlokkingsmiddelen aangewend. Op 19 maart 2017 is de woning van [slachtoffer ] dan ook daadwerkelijk binnengedrongen en is de aldaar aanwezige hennep weggenomen, waarbij geweld is toegepast jegens [slachtoffer ] , als gevolg van welk geweld [slachtoffer ] is overleden. Gezien bovenstaande feiten en omstandigheden heeft de verdachte naar het oordeel van het hof zowel opzet gehad op het uitlokken als opzet op het medeplegen van diefstal met geweld. De verdachte heeft door het uitlokken van het medeplegen van diefstal bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het binnendringen van de woning met meerdere personen om de hennep weg te nemen, kan leiden tot het aanwenden van geweld jegens de bewoner van de woning, waarvan de verdachte bovendien wist dat hij in zijn woning aanwezig was aangezien [betrokkene 1] door de verdachte was opgedragen om de aandacht van [slachtoffer ] af te leiden.
De door de verdachte geschetste lezing van de gebeurtenissen luidt dat hij niet op de hoogte was van het feit dat de hennep in de woning van [slachtoffer ] weggenomen zou worden, laat staan dat de verdachte dit plan heeft bedacht. Het benaderen van [betrokkene 1] en [betrokkene 5] door de verdachte had enkel het doel om te laten controleren of de hennep in de woning van [slachtoffer ] al geoogst was, zodat hij zijn deel van de opbrengst uit de hennepkwekerij kon veiligstellen. Naar het oordeel van het hof valt echter niet in te zien waarom verdachte twee personen van Bulgaarse afkomst en wonend in België, te weten [betrokkene 5] en [betrokkene 1] , en waarvan [betrokkene 1] naar eigen zeggen nog nooit in Nederland was geweest, nodig had om te controleren of [slachtoffer ] over een nog niet geoogste hennepplantage beschikte. Verdachte kende het slachtoffer en hij was volgens eigen verklaring twee tot drie keer bij het slachtoffer in de woning geweest om hem te adviseren bij de hennepteelt en om een schakelbord te installeren. Verdachte had geen ruzie met het slachtoffer. Niets stond eraan in de weg om bij [slachtoffer ] aan te bellen en zelf te vragen en constateren of de hennepplanten er nog waren. Verdachte heeft geen redenen aangevoerd waarom hij niet zo gehandeld heeft. Het hof is van oordeel dat die alternatieve lezing van de verdachte op grond van de gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien zoals beschreven, volstrekt ongeloofwaardig is en derhalve dient te worden uitgesloten. [betrokkene 1] en medeverdachten [betrokkene 4] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] hebben tezamen en in vereniging met geweld hennep gestolen uit de woning van [slachtoffer ] door welk geweld laatstgenoemde is overleden. Uit geen enkel feit of omstandigheid in het dossier kan gedestilleerd worden dat alle niet in Nederland woonachtige plegers van de diefstal met geweld op andere wijze op de hoogte zijn geraakt van een hennepkwekerij bij een alleenstaande man in een dorpje in de provincie Zeeland, te weten [plaats] en toen uit eigener beweging het plan hebben opgevat om met geweld die hennep te stelen. Het kan niet anders dan dat zij die gedetailleerde informatie hebben gekregen (via [betrokkene 1] ) van verdachte. En het was verdachte die [betrokkene 1] liet bellen om meer mensen op te trommelen om ‘zijn plan te laten uitvoeren’. Alle vier plegers zijn inmiddels in eerste aanleg veroordeeld, waarvan drie onherroepelijk, voor die diefstal met geweld de dood ten gevolgen hebbende.
Aldus is naar het oordeel van het hof aan alle vijf vereisten van uitlokking voldaan. Concluderend kan worden vastgesteld dat de verdachte het medeplegen van de diefstal met geweld in de woning van [slachtoffer ] heeft uitgelokt. Weliswaar heeft [betrokkene 1] bij de politie niet verklaard dat zij op voorhand op de hoogte was van het voornemen om de hennep weg te nemen uit de woning, het hof leidt uit de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien en de hierboven opgenomen feiten en omstandigheden desalniettemin af dat de verdachte het voornemen om de hennep weg te nemen met [betrokkene 1] heeft gedeeld en minst genomen via haar met de overige plegers van de diefstal met geweld. Derhalve heeft verdachte opzet gehad op de uitlokking van het strafbare feit. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging op dit onderdeel.”
2.5
Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de uitlokking van het medeplegen van de diefstal met geweld van hennep uit de woning van [slachtoffer ] , de dood ten gevolge hebbende. Daartoe heeft het hof allereerst uit de bewijsmiddelen afgeleid dat de verdachte het wegnemen van de hennep uit de woning van [slachtoffer ] heeft bedacht en dat medeverdachte [betrokkene 1] en de overige medeverdachten door de verdachte op het idee zijn gebracht om de hennep uit de woning van [slachtoffer ] weg te nemen, waarbij de verdachte uitlokkingsmiddelen heeft aangewend. Ten aanzien van het opzet van de verdachte op het bij de diefstal uiteindelijk toegepaste geweld heeft het hof overwogen dat de verdachte door het uitlokken van het medeplegen van de diefstal bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het binnendringen van de woning met meerdere personen om de hennep weg te nemen, kan leiden tot het aanwenden van geweld jegens de bewoner van de woning, waarvan de verdachte bovendien wist dat hij in zijn woning aanwezig was aangezien hij [betrokkene 1] had opgedragen om de aandacht van [slachtoffer ] af te leiden. Het hof heeft daarom geoordeeld dat de verdachte zowel opzet heeft gehad op het uitlokken als opzet op het medeplegen van diefstal met geweld.
2.6
In de schriftuur wordt allereerst aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte de diefstal met geweld heeft bedacht en vervolgens anderen daartoe heeft uitgelokt. Daarnaast wordt aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat [betrokkene 1] , [betrokkene 4] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] door één van de door het hof vastgestelde uitlokkingsmiddelen zijn aangezet tot het plegen van de diefstal met geweld. Verder wordt aangevoerd dat ook uit de overwegingen van het hof dat de verdachte op de hoogte was van de hennepkwekerij, [betrokkene 1] heeft benaderd voor een klus waarvoor meerdere personen nodig waren, geld heeft geboden, [betrokkene 1] heeft opgehaald en haar de woning van [slachtoffer ] heeft getoond, niet volgt – ook niet in samenhang met de voor het bewijs gebruikte verklaring van [betrokkene 3] – dat de verdachte het plan heeft bedacht en dat dus de anderen “door toedoen” van de verdachte “op het idee zijn gebracht om de hennep weg te nemen uit de woning van [slachtoffer ] ”.
2.7
De klachten falen. Ik merk daarbij allereerst op dat het middel feitelijke grondslag mist voor zover het tot uitgangspunt neemt dat het hof heeft geoordeeld dat de verdachte de diefstal met geweld heeft bedacht. Het hof heeft immers geoordeeld dat de verdachte de diefstal heeft bedacht, en dat de verdachte door het uitlokken van die diefstal bewust de aanmerkelijke kans op geweld jegens de bewoner van de woning heeft aanvaard. Ook verder faalt het middel, omdat de bewijsconstructie van het hof toereikend is. Uit de voor het bewijs gebruikte verklaringen heeft het hof kunnen afleiden dat de verdachte de diefstal heeft bedacht. Uit de verklaring van de getuige [betrokkene 1] (bewijsmiddel 1) volgt dat de verdachte haar vertelde dat hij werk voor haar had en dat zij daar heel veel geld mee zou verdienen, dat de verdachte haar vertelde “dat het enige wat van mij werd verwacht naar een adres te gaan wat hij me zou wijzen, en daar hoefde ik alleen maar aan te bellen”, dat de verdachte haar zei “dat hij hulpjes nodig had voor datgene dat hij van plan was” en dat de verdachte met haar langs het huis van het slachtoffer is gereden en moest aanwijzen waar zij moest aanbellen. Uit de verklaring van de getuige [betrokkene 4] (bewijsmiddel 3) volgt verder allereerst dat “toen wij hadden afgesproken om het huis binnen te gaan […] [betrokkene 1] [vertelde] dat die andere man haar in contact had gebracht met deze man en dat de hennep van hen tweeën was” en dat de man die mogelijk [verdachte] heet “ [betrokkene 1] aan de man van de woning [heeft] voorgesteld”. Verder volgt uit beide bewijsmiddelen dat de verdachte de betrokkenen een geldbedrag in het vooruitzicht heeft gesteld voor medewerking aan het plan. Het oordeel van het hof dat de verdachte het plan van de diefstal heeft bedacht, is daarom niet onbegrijpelijk. Dat geldt – mede gelet op de bewijsoverweging daaromtrent – ook voor het oordeel van het hof dat de verdachte met de uitlokking van de diefstal voorwaardelijk opzet heeft gehad op de toepassing van geweld, en daarmee ook het geweld heeft uitgelokt. Verder volgt uit de bewijsmiddelen zonder meer dat de verdachte de bewezenverklaarde uitlokkingsmiddelen (het verschaffen van gelegenheid en middelen en inlichtingen) heeft gebruikt.
2.8
Daarmee is de bewezenverklaring van uitlokking van diefstal met geweld wat mij betreft toereikend gemotiveerd. Voor zover in de schriftuur tot slot wordt geklaagd dat “uit de uitsluiting van de alternatieve lezing niet [volgt] dat het bewijsleemte gevuld wordt”, faalt het middel daarom ook: die bewijsleemte is er wat mij betreft niet.

3.Slotsom

3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
3.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak gaat doen nadat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak, zoals bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM, op 30 november 2024 is overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering. [2] Verder heb ik ambtshalve geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
3.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Hof ’s-Hertogenbosch 23 november 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4007.
2.Vgl. HR 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:492.