ECLI:NL:PHR:2025:806

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
25/00500
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in het belang der wet betreffende het getuigenverhoor door een senior gerechtsjurist in plaats van een raadsheer-commissaris

In deze zaak gaat het om een vordering tot cassatie in het belang der wet, ingediend door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad. De zaak betreft een pilot van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij getuigen in geselecteerde strafzaken worden verhoord door een senior gerechtsjurist in plaats van door een raadsheer-commissaris. De Procureur-Generaal stelt dat deze werkwijze een deugdelijke wettelijke grondslag ontbeert, aangezien de wet niet voorziet in de mogelijkheid om getuigenverhoren door een senior gerechtsjurist te laten uitvoeren. De zaak is ontstaan uit een hoger beroep van een verdachte die was veroordeeld door de rechtbank Midden-Nederland. De verdediging had verzocht om het horen van twee getuigen, maar deze verhoren zijn uitgevoerd door een senior gerechtsjurist zonder aanwezigheid van een raadsheer-commissaris. De Procureur-Generaal concludeert dat de raadsheer-commissaris zelf de getuigen had moeten horen, en dat de huidige pilot niet voldoet aan de wettelijke vereisten voor een eerlijk proces. De Hoge Raad wordt gevraagd om duidelijkheid te verschaffen over de vraag of het verhoor van getuigen door een senior gerechtsjurist in het kabinet van de raadsheer-commissaris is toegestaan, en om de beslissing van het hof te vernietigen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer25/00500 CW
18 juli 2025
VORDERING TOT CASSATIE IN HET BELANG DER WET
F.W. Bleichrodt
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte

1.Inleiding en aanleiding

1.1
De aanleiding voor deze vordering tot cassatie in het belang der wet is een pilot van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna ook: “het hof”) die ziet op het horen van getuigen in het kabinet van de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken.
1.2
De pilot houdt in dat getuigen in geselecteerde zaken, met instemming van de advocaat-generaal en de verdediging, worden verhoord door een door de raadsheer-commissaris aan te wijzen senior gerechtsjurist. Het getuigenverhoor vindt plaats buiten aanwezigheid van een raadsheer-commissaris. De werkwijze van de pilot gaat wel uit van de instemming van de verdediging en de advocaat-generaal, maar vergt niet dat de getuige vooraf instemt met een verhoor door een senior gerechtsjurist.
1.3
In juli 2023 is de pilot aangekondigd in de Nieuwsbrief Strafrecht van het Balie Bulletin van de Orde van Advocaten Midden Nederland. [1] Begin februari 2024 is de pilot gestart. [2] Voor zover mij bekend, is de werkwijze door andere hoven niet overgenomen. Daarbij speelt een rol dat geen consensus bestaat dat de inbreng van senior gerechtsjuristen bij getuigenverhoren, zoals die plaatsvindt in de pilot, toelaatbaar is.
1.4
In november 2024 heeft het hof mij uit eigen beweging geïnformeerd over de werkwijze. [3] In december 2024 zijn op mijn verzoek van de zijde van het hof nadere inlichtingen over de pilot verstrekt. Daaruit blijkt dat bij de pilot de volgende werkwijze wordt gevolgd:
“* Er wordt een selectie gemaakt van de zaken die geschikt zijn.
* De verdediging en de advocaat-generaal stemmen op voorhand in met een verhoor door een senior gerechtsjurist (SGJ).
* SGJ’s die worden ingezet om getuigen te horen, hebben bij meerdere raadsheren-commissaris verhoren bijgewoond, ze hebben de SSR-leerlijn “getuigenverhoren” gevolgd waaronder een verhoortraining met acteurs en bij hun eerste (eigen) verhoren en enkel latere verhoren is een raadsheer-commissaris bij het verhoor aanwezig voor het opleiden in de praktijk en coaching.
* Het verhoor wordt afgenomen onder de verantwoordelijkheid van een raadsheer-commissaris die alleen aan het eind van het verhoor aanwezig is. Het verhoor wordt formeel gesloten door een raadsheer-commissaris, die aan het eind van het verhoor -het is niet de bedoeling dat de raadsheer-commissaris er gedurende het hele verhoor bijzit- vaststelt (door te informeren bij de getuige, de raadsman/vrouw en de AG) of het verhoor op een correcte manier heeft plaatsgevonden en of de weergave in het proces-verbaal de juiste is. Inmiddels wordt ook in het proces-verbaal nog eens opgenomen dat de verdediging heeft ingestemd met deze werkwijze.
* De griffier, de SGJ én de raadsheer-commissaris ondertekenen het proces-verbaal.
*Er is altijd een raadsheer-commissaris in de buurt i.g.v. incidenten en voor overleg en het nemen van beslissingen (de kerntaak van de rechter). Bijvoorbeeld om een getuige te beëdigen een antwoord te beletten of als twijfels ontstaan bij partijen over de neutraliteit van de gerechtsjurist.“
1.5
In een e-mail van 5 februari 2025 zijn namens mij vijf vragen over de pilot gesteld. Hierop is van de zijde van het hof bij e-mail van 27 maart 2025 inhoudelijk gereageerd. Die e-mail bevat twee bijlagen: een document genaamd
‘Notitie Horen getuigen door SGJ 2023’(hierna ook: de notitie) en een rapport van bureau Andersson Elffers Felix van 25 maart 2025 getiteld
‘Evaluatie pilot ‘horen van getuigen door senior gerechtsjuristen’ Eindrapport onderzoek in opdracht van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden’(hierna ook: het rapport). Voor zover voor deze vordering relevant, komt hetgeen in het rapport wordt vermeld over de juridische grondslag en de werkwijze van de pilot overeen met de opmerkingen daarover in de notitie.
1.6
In de genoemde e-mail van 27 maart 2025 worden de vragen over de pilot als volgt beantwoord:
“-
Hoe vindt de selectie plaats van geschikte zaken (welke criteria worden gehanteerd?)?
Voor de selectie van zaken en criteria geldt dat er sprake is van maatwerk. Het is namelijk heel moeilijk om ‘harde’ criteria te formuleren aan de hand waarvan wordt bepaald of een zaak zich wel of niet leent voor de pilot. De stelregel is dat het moet gaan om eenvoudige zaken waarin voorshands geen problemen worden voorzien. Maar wat een eenvoudige zaak is, is moeilijk te bepalen. Meerdere factoren spelen bij de beoordeling een rol (de aard van het feit, de omvang van het dossier, de bewijsconstructie, de opgelegde straf). Daarnaast kan een eenvoudige zaak een ingewikkelde getuige hebben en een iets complexere zaak kan een eenvoudig[e] getuige hebben. Het is maatwerk waarin ‘harde’ criteria eenvoudigweg niet te formuleren zijn. De selectie wordt dus per casus gedaan door een raadsheer-teamleider. (…)
-
Zijn de SGJ’s gerechtsauditeurs of rijksambtenaren?
De SGJ’s zijn geen gerechtsauditeurs. Zij zijn rijksambtenaren.
-
Is de raadsheer-commissaris betrokken bij de beslissing welke vragen aan de getuigen worden gesteld?
Zoals hierboven al is vermeld, zijn de zaken waarin de SGJ de getuigen hoort, eenvoudig van aard en worden de getuigen op verzoek van de verdediging gehoord. Uit de appelschriftuur of uit het verzoek blijkt (als het goed is) waarom de verdediging deze getuige wenst te horen. De SGJ bereidt de verhoren voor door het dossier te bestuderen (inclusief proces-verbaal en vonnis eerste aanleg en de motivering van het verzoek om een getuige te horen), beoordeelt de rol van de getuige en bespreekt waar nodig eventuele bijzonderheden met de RHC van dienst. De SGJ bereidt vervolgens zelfstandig de te stellen vragen voor en betrekt de RHC van dienst indien hij dat van belang acht. Hierbij is de SGJ zich ervan bewust dat het de verdediging is die heeft verzocht om het horen van de getuigen en in de gelegenheid moet worden gesteld het ondervragingsrecht uit te oefenen. De RHC is niet actief betrokken bij de beslissing welke vragen aanvullend aan de getuigen moeten worden gesteld.
-
Zijn er schriftelijke instructies voor de SGJ’s of beleidsstukken opgesteld waarin de werkwijze wat uitvoeriger wordt beschreven?
Zie in de bijlage de notitie aan de hand waarvan de pilot binnen de afdeling is besproken en waarin de feitelijk[e] gang van zaken is beschreven. Daarnaast beschikt de SGJ over de informatie en de stukken die hem in het kader van de leerlijn bij de SSR “het horen van getuige” zijn verstrekt.
-
Controleert de raadsheer-commissaris of alle relevante vragen zijn gesteld? Stelt de raadsheer-commissaris in voorkomende gevallen aanvullende vragen?
Bij sluiting van het verhoor wordt door de RHC bij de getuige, de verdediging en, indien aanwezig, de AG geïnformeerd of het verhoor daadwerkelijk met instemming van de raadsman en de AG door de SGJ heeft plaatsgevonden, op een correcte manier is uitgevoerd en of de weergave in het proces-verbaal de juiste is en of de verdediging (en de AG) het ondervragingsrecht volledig heeft kunnen uitoefenen. In alle situaties tot nog toe hebben de getuige, de verdediging en de AG de RHC laten weten tevreden te zijn over de wijze waarop het verhoor heeft plaatsgevonden en zich te kunnen vinden in de weergave van de verklaring in het proces-verbaal. Geen enkele keer heeft de verdediging laten weten dat het ondervragingsrecht niet volledig en naar tevredenheid uitgeoefend kon worden. Er heeft zich - mede gelet hierop - nog geen situatie voorgedaan waarbij de RHC voor sluiting van het verhoor nog aanvullende vragen heeft gesteld.”
1.7
Het rapport vermeldt in de managementsamenvatting: [4]

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had te maken met stevige achterstanden bij Strafrecht
Begin 2024 was er al geruime tijd sprake van een onderbezetting van raadsheren bij de afdeling Strafrecht van het hof Arnhem-Leeuwarden. De doorlooptijden van zaken namen als gevolg van deze structurele onderbezetting toe. Ook het kabinet Raadsheer-commissaris (kabinet RHC) had te kampen met de gevolgen van deze onderbezetting. Begin 2024 moest[en] in een groot aantal zaken getuigenverhoren nog gepland worden. Een substantieel deel van deze zaken wachtte al meer dan een jaar op behandeling door de RHC. Onder meer de Keskin-jurisprudentie had gezorgd voor een toename in het aantal getuigenverhoren dat door het Hof moet worden afgenomen.
Het Hof heeft tegen deze achtergrond een pilot gestart waarin gerechtsjuristen getuigen horen
Om deze achterstanden in te lopen en doorlooptijden te verbeteren heeft het Hof een innovatieve werkwijze ontwikkeld. Het horen van getuigen gebeurde tot op heden enkel door raadsheer-commissarissen (RHC’s). In de pilot is een tweetal ervaren senior gerechtsjuristen (SGJ’s) in relatief eenvoudige zaken getuigen gaan horen, onder verantwoordelijkheid van een RHC. Daarbij zijn verschillende kwaliteits- en zorgvuldigheidswaarborgen ingebouwd. Een verhoor door een SGJ vindt alleen plaats als de verdediging en de advocaat-generaal (AG) daarmee instemmen. Ook is een RHC altijd beschikbaar als achtervang, en verzorgt de RHC de formele sluiting van het verhoor.
(…)
In de pilot zijn in totaal 148 getuigen verhoord, in 101 zaken
Tussen februari 2024 en januari 2025 deed het kabinet 427 zaken af waarin getuigen werden gehoord. Daarvan werden er 97 via de pilot afgedaan. Dat staat gelijk aan 23%. In deze periode verhoorden SGJ’s 148 getuigen in 101 zaken. Dat is ca. 12% van het totaal aantal verhoren van het kabinet RHC in deze periode. In totaal werden 126 zaken geselecteerd voor deelname aan de pilot. In 10 zaken verleenden advocaten geen instemming voor verhoor door een SGJ. 15 zaken waren op het moment dat de dataverzameling voor dit rapport [plaatsvond] nog in behandeling door het kabinet.
De pilot heeft in belangrijke mate de doelen rond werkvoorraad en doorlooptijd bereikt
Dit rapport laat zien in welke mate de doelen op het gebied van werkvoorraad, doorlooptijden en kwaliteit zijn bereikt. De belangrijkste conclusies op dat vlak zijn als volgt:
 De
werkvoorraadvan het kabinet is significant gedaald in de pilotperiode: van in totaal 532 zaken in oktober 2023 tot 312 zaken in december 2024. (…)
(…)
 Als we kijken naar het doel van
doorlooptijden,dan blijkt dat in het ‘pilotjaar’ zaken bij het kabinet RHC
minder langop de plank lagen. Vooral de categorieën van zaken die 9 tot 12 maanden of meer dan een jaar op de plank liggen, zijn in de periode tussen januari 2024 en december 2024 fors teruggebracht (respectievelijk met 72% en 55%).
(…)
De kwaliteit van verhoren, processen-verbaal en procedurele rechtvaardigheid zijn op orde
Het derde doel van de pilot was om de kwaliteit van verhoren te waarborgen. De belangrijkste conclusies op dat vlak zijn:
 Raadsheren zijn
zeer positiefover de inhoudelijke kwaliteit van de door SGJ’s opgestelde processen-verbaal. Meermaals wordt genoemd dat er geen sprake is van merkbaar verschil in de PV’s die door SGJ’s zijn opgesteld ten opzichte van die van RHC’s. Ook de kwaliteit van de verhoren die uit de PV’s blijkt wordt vaak genoemd. Er komen op dit vlak geen verbeterpunten naar voren.
 Ook de
ervaren procedurele rechtvaardigheidin de pilot is op orde. Geïnterviewde advocaten ervaren de verhoren als kwalitatief goed. Advocaten geven aan dat zij de ingebouwde waarborgen (zoals het benodigde akkoord) voldoende achten om de positie en belangen van hun cliënt te kunnen waarborgen. Ook getuigen ervaren de verhoren als prettig, respectvol en duidelijk.
Met het oog op de toekomst schetsen we drie scenario’s en doen we vijf aanbevelingen
De opgedane ervaringen bieden ruimte voor een vervolg, waarvoor we drie scenario’s schetsen:
 Een eerste scenario is dat van de inzet van SGJ’s als ‘noodvoorziening’, waarin zij getuigen horen in omstandigheden waarin er sprake is van oplopende voorraden en toenemende achterstanden.
 Een tweede scenario is het continueren van de pilotwerkwijze. Dan wordt vast gehouden aan de uitgangspunten van de pilot. In dit scenario blijven SGJ’s 10-20% van alle verhoren doen.
 Een derde scenario is het scenario ‘Opschalen’. In dit scenario worden de positieve ervaringen uit de pilot vertaald in een strategie om de inzet van SGJ’s voor het horen van getuigen uit te breiden, door bijvoorbeeld de inzet te intensiveren of uit te breiden naar meer complexe verhoren.
(…)”
1.8
In het rapport staat over het juridisch kader het volgende vermeld: [5]

Overdracht van bevoegdheden door de RHC
Artikel 177 Sv regelt welke bevoegdheden een rechter-commissaris kan overdragen en aan wie hij deze kan overdragen. Daarin wordt verwezen naar artikelen 141 Sv en 142 lid 1 Sv, waarin verschillende typen (buitengewone) opsporingsambtenaren zijn genoemd aan wie de rechter-commissaris bevoegdheden kan overdragen. Hieronder vallen onder meer politieambtenaren, militairen van de Marechaussee en opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten. (…) Senior gerechtsjuristen worden niet in de wet genoemd als ambtenaren aan wie de rechter-commissaris (danwel raadsheer-commissaris) zijn bevoegdheden kan overdragen.
(…)
Invulling van juridisch kader in de pilot
Tegen de achtergrond van bovenstaand juridisch kader heeft het Gerechtshof een aantal overwegingen gemaakt. Zo acht het Hof het voor de pilot relevant dat de wet het toestaat dat de RHC bepaalde onderzoekshandelingen kan delegeren. De senior gerechtsjurist is niet in de wet genoemd als een functionaris aan wie delegatie kan plaatsvind[en], maar de wet sluit dit ook niet expliciet uit. Een SGJ kan in de opvatting van het Hof “net als de RHC en zeker als de (buitengewone) opsporingsambtenaar als voldoende objectief en onpartijdig worden beschouwd.”
Ook stelt het projectplan dat, indien het verhoor door een SGJ wordt afgenomen, het recht op een eerlijk proces niet wordt geschonden. In deze lezing is de kern van de Keskin-jurisprudentie dat de verdediging zijn ondervragingsrecht moet kunnen effectueren indien een getuige belastend heeft verklaard. Dat is volgens het Hof nog steeds het geval als het verhoor door een SGJ wordt afgenomen. Ten slotte noemt het projectplan dat “benadrukt dient te worden dat het niet de bedoeling is om de SGJ in te zetten op alle zaken”, maar alleen in eenvoudige zaken. (…)”

2.De onderhavige zaak

2.1
Deze vordering tot cassatie in het belang der wet gaat over het verhoor in het kabinet van de raadsheer-commissaris van twee getuigen, [getuige 1] en [getuige 2] , in de strafzaak tegen de verdachte die aanhangig was bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (zittingsplaats Arnhem).
2.2
De verdachte was in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 10 oktober 2023, waarbij de verdachte tot een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf was veroordeeld wegens het opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
2.3
De verdediging heeft in hoger beroep onder verwijzing naar art. 411a Sv onderzoekswensen kenbaar gemaakt. Zij verzocht de raadsheer-commissaris twee getuigen die belastend jegens de verdachte hadden verklaard, te weten [getuige 1] en [getuige 2] , te horen. Op 8 februari 2024 is als beslissing van de poortraadsheer aan de raadsman van de verdachte kenbaar gemaakt dat het verzoek tot het horen van beide genoemde getuigen is toegewezen. Daaraan is toegevoegd dat er nog contact met de raadsman zou worden opgenomen voor de planning van het verhoor bij de raadsheer-commissaris.
2.4
Een teamvoorzitter/senior raadsheer in het hof heeft ten aanzien van deze getuigenverhoren bij e-mail van 20 maart 2024 het volgende aan de advocaat van de verdachte geschreven:
“(…)
In het kader van het programma ‘tijdige rechtspraak’ en [de] hiermee samenhangende wens om de doorlooptijden en achterstanden bij het kabinet RHC weg te werken, zijn we bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gestart met een pilot waarbij in een aantal speciaal daarvoor geselecteerde zaken getuigen o.l.v. een raadsheer-commissaris zullen worden gehoord door ervaren en daarvoor opgeleide senior gerechtsjuristen. Het is vanzelfsprekend de bedoeling dat u uw ondervragingsrecht kunt uitoefenen op dezelfde manier als vond het verhoor door de raadsheer-commissaris plaats. Het verhoor zal in ieder geval worden gesloten door de raadsheer-commissaris die zich er bij sluiting van het verhoor van zal vergewissen dat het verhoor volgens de regelen der kunst is afgenomen en dat de weergave in het proces-verbaal de juiste is.
De zaak van uw cliënt [verdachte] werd in het kader van deze pilot geselecteerd. In die zaak verzocht u om [getuige 1] en [getuige 2] te horen als getuigen. Graag zou ik alvorens tot de planning van de verhoren over te gaan van u een schriftelijk bevestiging ontvangen dat u er geen bezwaar tegen heeft dat de getuigen op bovengenoemde manier worden gehoord. Mocht u vragen hebben over dit project dan nodig ik u uit om contact met mij op te nemen. Vooralsnog vertrouw ik op uw welwillende medewerking.
(…)”
2.5
Bij e-mail van 27 maart 2024 heeft de advocaat van de verdachte aan de teamvoorzitter van de afdeling strafrecht bericht dat van de zijde van de verdediging inderdaad geen bezwaar bestaat tegen het horen door een senior gerechtsjurist. De advocaat heeft een nadere vraag gesteld over de gang van zaken, die de teamvoorzitter op 28 maart 2024 heeft beantwoord.
2.6
De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] zijn op 24 mei 2024 gehoord. In de processen-verbaal van beide getuigenverhoren worden als aanwezigen genoemd: de senior gerechtsjurist, de griffier, de raadsman van de verdachte, de advocaat van de getuige (als toehoorder) en de partner van de getuige respectievelijk de dochter van de getuige (als toehoorder). De raadsheer-commissaris wordt in deze processen-verbaal niet als aanwezige vermeld. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat bij het verhoor geen raadsheer-commissaris aanwezig is geweest.
2.7
De processen-verbaal van beide getuigenverhoren bevatten de volgende passages:

proces-verbaal van verhoor getuige
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Arnhem
Kabinet raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken
(…)
Nadat de getuige was aangezegd de waarheid en niets dan de waarheid te verklaren, antwoordde de getuige op de gestelde vragen als volgt:
Op de vragen van de senior gerechtsjurist antwoordt de getuige als volgt:
U legt mij uit dat het vandaag gaat over de tenlastegelegde feiten en niet over de achterliggende casus.
Op de vragen van de raadsman antwoordt de getuige als volgt:
(…)
Voorgelezen, volhard en getekend.
De getuige:
[ondertekening]
Waarvan proces-verbaal,
De griffier, De senior gerechtsjurist,
[ondertekening] [ondertekening]
[naam] [naam]
Ten overstaan van de raadsheer-commissaris bevestigen de getuige en de raadsman dat hetgeen is vastgelegd in het opgemaakte proces-verbaal en zojuist is voorgelezen een juiste zakelijke weergave is van hetgeen door de getuige is verklaard, dat het verhoor zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat de verdediging in de gelegenheid is gesteld het ondervragingsrecht uit te oefenen.
De raadsheer-commissaris sluit daarop het verhoor.
De raadsheer-commissaris,
[ondertekening]
[naam]
Een afschrift van dit proces-verbaal van verhoor getuige is verzonden aan:
 De raadsman van verdachte
 De advocaat-generaal”
2.8
Het proces-verbaal van het getuigenverhoor van [getuige 1] bevat ook de volgende passage:
“8. Met welke voorinformatie ging u destijds naar de woning van [verdachte] ?
Ik wil mij met betrekking tot deze vraag beroepen op mijn verschoningsrecht.
De senior gerechtsjurist geeft aan dat in het dossier gegevens bekend zijn over zorgen over geweld in het gezin. De raadsman geeft aan dat de voorinformatie niet gaat over het gezin, maar over [verdachte] .Zoals in de aangifte staat, had ik [verdachte] die middag ook gesproken. Dus daar wist ik wat van, maar verder niets.”
2.9
Op 12 augustus 2024 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden.
2.1
De verdachte is bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 26 augustus 2024 (parketnummer 21-004686-23) wegens onder 1 “opzettelijk en weder-rechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen” en onder 2 subsidiair en onder 3 subsidiair “poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van drie jaren en met toepassing van een bijzondere voorwaarde, en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
2.11
Uit het arrest blijkt verder onder meer het volgende. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde een beroep gedaan op noodweer, subsidiair noodweerexces. De raadsman stelt dat de verklaring van de verdachte wordt bevestigd door de getuige [getuige 2] . Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan dat verweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk geworden. Volgens het hof vindt de lezing van de verdediging zijn weerlegging in feiten en omstandigheden die het hof ontleent aan de aangiften van [getuige 1] en [getuige 2] .
2.12
Tegen dit (op tegenspraak gewezen) arrest is geen rechtsmiddel aangewend. Het arrest is onherroepelijk geworden.

3.Cassatie in het belang der wet

3.1
Cassatie in het belang der wet is mogelijk op grond van art. 78 lid 1 Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) in verbinding met art. 456 Sv. Volgens art. 78 lid 1 Wet RO neemt de Hoge Raad onder meer kennis van een beroep in cassatie tegen de handelingen, arresten, vonnissen en beschikkingen van de gerechtshoven en de rechtbanken ingesteld in het belang der wet door de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Cassatie in het belang der wet kan niet worden ingesteld indien voor partijen een gewoon rechtsmiddel openstaat en brengt geen nadeel toe aan de rechten door partijen verkregen (art. 78 lid 7 Wet RO).
3.2
Den Hartog Jager schrijft in zijn dissertatie dat in beginsel iedere handeling of beslissing van een gerechtshof of een rechtbank in het belang der wet aan het oordeel van de Hoge Raad moet kunnen worden onderworpen. [6] Dit standpunt vindt steun in rechtspraak van de Hoge Raad. Ik geef een paar voorbeelden:
- In een beschikking uit 2021 heeft de Hoge Raad een maatregel van een kantonrechter jegens een werkneemster van een bewindvoerderskantoor, die was opgenomen in een brief van de kantonrechter aan de werkneemster, gekwalificeerd als een rechterlijke beslissing en deze beslissing in het belang der wet vernietigd. [7]
- In een uitspraak uit 1923 heeft de Hoge Raad kennisgenomen van een vordering tot cassatie in het belang der wet tegen het aannemen door een kantonrechter van een scheepsverklaring waarbij de eed niet in de Nederlandse taal was afgelegd. [8]
3.3
Het onderscheid tussen handelingen en beslissingen is niet messcherp. Veelal zal aan een handeling een beslissing als bedoeld in art. 78 lid 1 Wet RO voorafgaan. Die samenhang tussen een handeling en een beslissing wordt bijvoorbeeld geïllustreerd in een arrest in een zaak waarin mijn ambtsvoorganger Silvis de wijze waarop de terechtzitting had plaatsgevonden in een vordering tot cassatie in het belang der wet aan de orde had gesteld. De Hoge Raad overwoog:
“De
beslissingvan de voorzitter om de zaak tijdens de fysieke zitting inhoudelijk te behandelen terwijl één van de andere rechters aan het onderzoek ter terechtzitting deelneemt door middel van een tweezijdig audiovisueel communicatiemiddel, betreft een
handelingwaartegen geen hoger beroep of cassatieberoep openstaat.” (curs. PG) [9]
3.4
Met de pilot worden, voor zover mij bekend, voor het eerst getuigen (structureel) verhoord door een (senior) gerechtsjurist. [10] Uit het rapport blijkt dat op het moment van het opstellen daarvan al 148 getuigen in 101 zaken op deze wijze waren verhoord en dat ruimte wordt gezien voor voortzetting van die werkwijze (zie hiervoor 1.7). Het is in het belang van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling om duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of het verhoor van een getuige in het kabinet van de raadsheer-commissaris mag plaatsvinden door een senior gerechtsjurist.
3.5
De vordering tot cassatie in het belang der wet is gericht tegen:
- de beslissing van de raadsheer-commissaris, althans het hof, tot, althans de handeling bestaande uit het doen horen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] in het kabinet van de raadsheer-commissaris door een senior gerechtsjurist in plaats van door een raadsheer-commissaris.
3.6
Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open. Uit het voorgaande volgt dat cassatie in het belang der wet wel mogelijk is.

4.De toepasselijke wettelijke bepalingen

Relevante bepalingen in de Wet RO
4.1
In de Wet RO is, voor zover voor deze vordering van belang, het volgende geregeld over de taken van gerechtsambtenaren:

Artikel 14
1. Bij een gerecht zijn werkzaam:
a. rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, en
b. gerechtsambtenaren.
2. Bij een gerecht kunnen rechters in opleiding, senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs werkzaam zijn.
3. De daartoe door het bestuur van een gerecht aangewezen gerechtsambtenaren, rechters in opleiding, senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs verrichten de werkzaamheden die bij of krachtens de wet aan de griffier zijn opgedragen. Zij zijn bevoegd deze werkzaamheden ook voor andere gerechten uit te voeren. De aanwijzing geschiedt schriftelijk.
(…)
7. Indien een gerechtsambtenaar, rechter in opleiding, senior-gerechtsauditeur, gerechtsauditeur of buitengriffier griffierswerkzaamheden verricht ter ondersteuning van een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast of een deskundig lid, is hij verplicht te voldoen aan de aanwijzingen van die rechterlijk ambtenaar of dat deskundig lid.”
Relevante bepalingen in Sv
4.2
Voor deze vordering tot cassatie in het belang der wet zijn de volgende bepalingen in het Wetboek van Strafvordering van belang:

Tweede boek. Strafvordering in eersten aanleg
(…)
Titel II. De rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken
(…)
Artikel 172
1. De rechter-commissaris doet door den griffier een nauwkeurig proces-verbaal opmaken van hetgeen bij het onderzoek is verklaard, verricht en voorgevallen of door hem is waargenomen; daarbij moeten tevens zooveel mogelijk uitdrukkelijk worden opgegeven de redenen van wetenschap.
(…)
Artikel 177
1. De rechter-commissaris kan, zoveel mogelijk door tussenkomst van de officier van justitie, in het belang van het onderzoek, het doen van nasporingen opdragen en bevelen geven aan de ambtenaren genoemd in artikel 141 onder b, c en d en aan de personen genoemd in artikel 142, eerste lid.
(…)
Titel III. Onderzoek door de rechter-commissaris
(…)
Vierde afdeeling. Het verhoor van den getuige
Artikel 210
1. De rechter-commissaris verhoort den getuige, wiens verhoor door hem wenschelijk wordt geoordeeld, door den rechter wordt bevolen of door den officier van justitie wordt gevorderd. Hij kan diens dagvaarding bevelen.
(…)
Derde boek. Rechtsmiddelen
(…)
Titel II. Hooger beroep van uitspraken
(…)
Artikel 411a
1. Indien tegen het vonnis in eerste aanleg hoger beroep is ingesteld, doch het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep nog niet is aangevangen, kan de rechter-commissaris behorende bij de rechtbank die in eerste aanleg heeft gevonnist of de raadsheer-commissaris behorende bij het gerechtshof, op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, nader onderzoek verrichten.
2. Het onderzoek door de rechter-commissaris of raadsheer-commissaris vindt plaats overeenkomstig de tweede tot en met vijfde en zevende afdeling van de Derde Titel van het Tweede Boek.
(…)
Artikel 420
1. In de gevallen van de artikelen 295, 316 en 347 wordt het onderzoek gevoerd door een rechter-commissaris in de rechtbank die in eerste aanleg heeft gevonnist dan wel een raadsheer-commissaris bij het gerechtshof waar de zaak aanhangig is.
2. Het onderzoek door een rechter- of raadsheer-commissaris, bedoeld in het eerste lid wordt overeenkomstig de tweede tot en met de vijfde en de zevende afdeling van de Derde Titel van het Tweede Boek gevoerd. Bij het onderzoek door de raadsheer-commissaris is de Tweede Titel van het Tweede Boek van overeenkomstige toepassing.
3. Indien het onderzoek geschiedt door een raadsheer-commissaris, geldt al hetgeen bepaald is omtrent de rechtbank, de rechter-commissaris, de officier van justitie en de griffier, ten aanzien van het gerechtshof, de raadsheer-commissaris, de advocaat-generaal en de griffier van het gerechtshof.
(…)”
4.3
Bij de Staten-Generaal is een voorstel in behandeling voor de vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafvordering. Het wetsvoorstel is op 1 april 2025 aangenomen door de Tweede Kamer en is thans aanhangig bij de Eerste Kamer. Dit voorstel bevat bepalingen met – voor zover hier relevant - dezelfde strekking als de artikelen 172 lid 1, 177 lid 1, 210 lid 1, 411a en 420 leden 1-3 Sv. [11]

5.De senior gerechtsjurist als gerechtsambtenaar

5.1
Art. 14 lid 1 Wet RO bepaalt dat bij een gerecht werkzaam zijn: rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast en gerechtsambtenaren. Onder ‘gerechtsambtenaren’ worden verstaan burgerlijke rijksambtenaren op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam bij een gerecht (art. 1 aanhef en onder d Wet RO). De senior gerechtsjurist, die als zodanig geen wettelijke verankering heeft, is een gerechtsambtenaar. Anders dan een (senior-)gerechtsauditeur, is de senior gerechtsjurist geen rechterlijk ambtenaar. De senior gerechtsjurist legt de eed of belofte voor rijksambtenaren af, die afwijkt van die van rechterlijke ambtenaren. [12] Anders dan rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, worden gerechtsambtenaren niet voor het leven benoemd en geldt voor hen niet de bescherming dat zij slechts door een bij de wet aangewezen, tot de rechterlijke macht behorend gerecht kunnen worden geschorst of ontslagen (art. 117 lid 1 en lid 3 Grondwet). Daarmee wordt het verschil in positie in de rechterlijke organisatie – en daarmee in de onafhankelijke rechtspraak – tussen rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast aan de ene kant en gerechtsambtenaren aan de andere kant onderstreept. Andere waarborgen, zoals het raadkamergeheim, gelden zowel voor rechterlijke ambtenaren als voor gerechtsambtenaren (art. 7 lid 3 Wet RO).
5.2
Over de inhoud van het werk van gerechtsambtenaar is in de Wet RO nauwelijks iets te vinden. Een gerechtsambtenaar verricht volgens art. 14 lid 3 Wet RO de werkzaamheden die bij of krachtens de wet aan de griffier zijn opgedragen. Op grond van art. 14 lid 7 Wet RO is een gerechtsambtenaar die griffierswerkzaamheden verricht voor een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, verplicht te voldoen aan de aanwijzingen van die rechterlijk ambtenaar. Marseille merkt op dat de Wet RO noch houvast noch inspiratie biedt voor het beantwoorden van de vraag hoe gerechtsjuristen het best kunnen worden ingezet bij de taakvervulling door de rechter. Hij kenschetst de gerechtsjurist als adviseur van de rechter. [13]
5.3
Gerechtsambtenaren vervullen in de rechtspraktijk een cruciale rol bij de ondersteuning van rechters. [14] Dit geldt ook bij de voorbereiding van zittingen en tijdens zittingen. Gerechtsambtenaren kunnen de rechter daarbij ondersteunen, maar niet vervangen. De verantwoordelijkheid die de wet op tal van gebieden aan de rechter toevertrouwt, kan niet worden overgeheveld naar gerechtsambtenaren. Dat wordt in
Opinion no. 22 (2019)van de
Consultative Council of European Judges(CCJE), met de titel
The role of judicial assistants, in de volgende aanbeveling tot uitdrukking gebracht: [15]
“19. The role of the judicial assistant follows from the role of the judge. Judicial assistants must support judges in their role, not replace them. Whatever their duties are, they must be supervised by the judge or judges who remain responsible for the decisionmaking in all aspects. However, by supporting judges in their adjudicative process, judicial assistants are involved in the exercise of judicial tasks. Therefore, they must comply with the highest professional and ethical standards and thereby help to build high public trust in judicial institutions.”
5.4
De professionele standaarden van rechters in de strafrechtspraak [16] vermelden onder andere dat de strafrechter vakinhoudelijk op adequate wijze wordt ondersteund (punt 1.4), dat de strafrechter samenwerkt met een gerechtsjurist (punt 2.4 onder 1) en dat de voorzitter de gerechtsjurist instrueert over de wijze waarop zaken worden voorbereid (punt 2.5 onder 5). [17] Ook deze standaarden onderstrepen daarmee dat de gerechtsjurist de rechter ondersteunt en niet vervangt.
6.
Geen wettelijke grondslag voor een getuigenverhoor door een senior gerechtsjurist
6.1
Art. 210 lid 1 Sv gaat over het getuigenverhoor in het kabinet van de rechter-commissaris. [18] Dit artikellid bepaalt dat
de rechter-commissarisde getuige verhoort. De getuige legt zijn of haar verklaring in beginsel af zonder zich van een schriftelijk opstel te bedienen (art. 220 Sv). Dit wettelijk systeem brengt mee dat de getuige mondeling door de rechter-commissaris moet worden gehoord. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag dat de waarheid wordt gediend door het mondelinge verhoor, waarin de getuige minder gelegenheid heeft de rechtstreekse beantwoording van een vraag te ontlopen, de consistentie van zijn of haar zienswijze beter kan worden getoetst en kan worden nagegaan of het verhaal van horen-zeggen is. [19] Volgens art. 172 Sv doet de rechter-commissaris door de griffier een proces-verbaal opmaken van hetgeen bij het onderzoek is verklaard, verricht en voorgevallen of door hem is waargenomen. In hoger beroep zijn die bepalingen van overeenkomstige toepassing op verhoren in het kabinet van de raadsheer-commissaris (art. 411a en 420 Sv).
6.2
De rechter-commissaris of raadsheer-commissaris is in dit wettelijk systeem belast met het getuigenverhoor. De wet voorziet niet in de mogelijkheid dat het verhoor van een getuige in het kabinet van de rechter-commissaris of raadsheer-commissaris geschiedt door een ander, zoals een senior gerechtsjurist. Hetzelfde geldt voor het doen opmaken van het proces-verbaal van het getuigenverhoor. Hierbij is het volgende van belang.
6.3
Het bepalen van de vragen, het feitelijk verhoren van de getuige en het doen opmaken van het proces-verbaal zijn in de gegeven context van het verhoor in het kabinet van de rechter-commissaris of raadsheer-commissaris taken die exclusief bij de betrokken rechterlijk ambtenaar zijn belegd. Een gedagvaarde getuige is verplicht voor de rechter-commissaris of raadsheer-commissaris te verschijnen (art. 213 lid 1 Sv). De rechter-commissaris of raadsheer-commissaris heeft bevoegdheden om de getuige te bewegen een verklaring af te leggen, zoals beëdiging en in het uiterste geval gijzeling (art. 216 lid 2 Sv en art. 221 lid 1 Sv). De rechter-commissaris of raadsheer-commissaris kan beletten dat aan een vraag gevolg wordt gegeven (art. 187b lid 1 Sv) en is ook de aangewezen rechterlijk ambtenaar om in verband met het verschoningsrecht de grenzen van het verhoor te bewaken. [20] Juist vanwege de verplichting om te verschijnen en verklaren, is voorzien in een verhoor door een rechter dat met bepaalde waarborgen is omkleed. De werkwijze van de pilot brengt mee dat deze waarborgen niet (rechtstreeks) door een rechter worden gehandhaafd. Dat blijkt bijvoorbeeld ten aanzien van het verschoningsrecht uit de geciteerde passage uit het verhoor van de getuige [getuige 1] (zie hiervoor 2.8). Bij een verhoor volgens de pilot zijn deze waarborgen dus niet op de bij wet voorziene wijze gegarandeerd. Daaraan doet niet af dat een raadsheer-commissaris “in de buurt” is voor het geval zich incidenten voordoen.
6.4
In het kader van de pilot is er van de zijde van het hof op gewezen dat de rechter-commissaris of de raadsheer-commissaris een getuigenverhoor op grond van art. 177 Sv kan opdragen aan een opsporingsambtenaar (zie hiervoor 1.8). In dat verband heeft het hof zich op het volgende standpunt gesteld:
“De senior gerechtsjurist is niet in de wet genoemd als een functionaris aan wie delegatie kan plaatsvind[en], maar de wet sluit dit ook niet expliciet uit. Een SGJ kan in de opvatting van het Hof “net als de RHC en zeker als de (buitengewone) opsporingsambtenaar als voldoende objectief en onpartijdig worden beschouwd.””
Deze redenering gaat niet op. Ik merk daartoe het volgende op.
6.5
Art. 177 lid 1 Sv houdt in dat de rechter-commissaris in het belang van het onderzoek het doen van nasporingen kan opdragen en bevelen kan geven aan (kort gezegd) opsporingsambtenaren. Op grond van die bepaling kan de rechter-commissaris of raadsheer-commissaris een getuigenverhoor opdragen aan een opsporingsambtenaar. [21] Dit betreft dan echter geen verhoor in het kabinet van de rechter-commissaris of raadsheer-commissaris met de daarbij geldende waarborgen, maar een verhoor door een opsporingsambtenaar waartoe de rechter-commissaris of raadsheer-commissaris bevel heeft gegeven. In de context van art. 177 Sv is dus geen sprake van een “gedelegeerd RC-verhoor” maar van een concrete opdracht aan een opsporingsambtenaar om
in de hoedanigheid van opsporingsambtenaarde betrokkene te horen. Het is ook niet de bedoeling dat langs deze weg capaciteitsproblemen bij het kabinet van de rechter-commissaris of raadsheer-commissaris worden opgelost. De memorie van toelichting bij het voorstel voor de vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafvordering is hierover duidelijk: [22]
“Gebleken is dat een duidelijke behoefte bestaat aan de mogelijkheid voor de rechter-commissaris om in gevallen die zich daarvoor lenen, het verhoor van een getuige op te dragen aan een opsporingsambtenaar. Voor deze figuur, die in de praktijk dus al wordt toegepast op grond van het huidige artikel 177, is nu een duidelijke wettelijke regeling getroffen.
(…)
De rechter-commissaris geeft dus wel het bevel tot het verhoor (…), maar er is geen sprake van een verhoor door de rechter-commissaris. Er is dus geen sprake van delegatie van het verhoor en er moet dus ook niet worden gesproken over een «gedelegeerd R-C-verhoor». (…)
(…)
De rechter-commissaris neemt de beslissing om het verhoor op te dragen aan een opsporingsambtenaar vanwege de toegevoegde waarde die het verhoor door een opsporingsambtenaar in dat geval heeft boven het afnemen van het verhoor door de rechter-commissaris zelf. Het is niet de bedoeling dat langs deze weg capaciteitsproblemen bij het kabinet van de rechter-commissaris het hoofd worden geboden. (…)”
6.6
Het huidige wetboek voorziet in de artikelen 178a lid 2, 203, 211 en 232 Sv in de mogelijkheid dat de rechter-commissaris onder de in die bepalingen genoemde bijzondere omstandigheden het verhoor van verdachten, getuigen en deskundigen opdraagt of overdraagt aan een andere rechter. In die bepalingen gaat het uitsluitend om de overdracht/opdracht aan rechterlijke ambtenaren, niet aan gerechtsambtenaren.
6.7
Art. 14 lid 3 Wet RO bepaalt dat daartoe door het bestuur van een gerecht aangewezen gerechtsambtenaren de werkzaamheden verrichten die bij of krachtens de wet aan de griffier zijn opgedragen. Daartoe behoort het verhoren van getuigen, zoals in de onderhavige zaak is gebeurd, niet.
6.8
Het voorgaande betekent dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor het (doen) horen van getuigen in het kabinet van de rechter-commissaris of raadsheer-commissaris door een senior gerechtsjurist en voor het (doen) opmaken van de processen-verbaal van die verhoren door een senior gerechtsjurist in plaats van door een rechter-commissaris of raadsheer-commissaris. De opmerking van de zijde van het hof, zoals geciteerd in het rapport, dat de wet niet uitsluit dat delegatie in dit verband aan de senior gerechtsjurist plaatsvindt, komt geen enkele betekenis toe, omdat ons stelsel van strafvordering nu eenmaal niet inhoudt dat alles wat niet expliciet in het wetboek wordt uitgesloten, is toegestaan. Dat uitgangspunt zou een omkering van het legaliteitsbeginsel betekenen. Strafvordering heeft volgens (onder meer) art. 1 Sv alleen plaats op de wijze bij de wet voorzien. [23] Ook geeft de passage blijk van een onjuiste rechtsopvatting over art. 177 Sv, zoals in het voorgaande is toegelicht.
6.9
De pilot ontbeert daarmee een deugdelijke wettelijke grondslag. De verantwoordelijkheid voor het verhoor wordt in de pilot in de kern door de raadsheer-commissaris overgedragen aan een daartoe niet bevoegde gerechtsambtenaar. De opmerking dat het verhoor “onder de verantwoordelijkheid van een raadsheer-commissaris” plaatsvindt, doet daaraan niet af. Deze opmerking staat immers haaks op de praktijk van de pilot, waarin de senior gerechtsjurist de getuige verhoort, terwijl de raadsheer-commissaris afwezig is. Ook het hof spreekt in dit verband volgens het eerder aangehaalde rapport van “delegatie” van de bevoegdheid van de raadsheer-commissaris aan de senior gerechtsjurist, hetgeen zich niet laat verenigen met de opmerking dat het verhoor onder de verantwoordelijkheid van de raadsheer-commissaris plaatsvindt.
6.1
Aan het voorgaande doet niet af dat het getuigenverhoor in de pilot formeel wordt gesloten door een raadsheer-commissaris. Die ‘sluiting’ houdt niet meer in dan dat de raadsheer-commissaris bij de getuige, de verdediging en de advocaat-generaal informeert of het verhoor met instemming van de raadsman van de verdachte en de advocaat-generaal door een senior gerechtsjurist is verricht en op een correcte manier is uitgevoerd, of de weergave in het proces-verbaal juist is en of het ondervragingsrecht volledig kon worden uitgeoefend (zie hiervoor 1.4 en 1.6). Die vragen laten onverlet dat de raadsheer-commissaris het getuigenverhoor aan een ander heeft overgelaten, zoals ook al blijkt uit de vraagstelling in het kader van de ‘sluiting’ van het verhoor.
6.11
Ook de omstandigheid dat het getuigenverhoor volgens de pilot alleen met instemming van de verdediging en de advocaat-generaal door een senior gerechtsjurist geschiedt, kan het ontbreken van een wettelijke grondslag niet helen. Ik wijs daartoe nog op het volgende.
6.12
De werkwijze van de pilot doet, ook in geval van instemming van de verdediging en het Openbaar Ministerie, geen recht aan de bijzondere positie van een rechterlijk ambtenaar.
6.13
Zoals opgemerkt, worden rechtsprekende leden van de rechterlijke macht met het oog op hun onafhankelijkheid voor het leven benoemd (art. 117 lid 1 Grondwet en art. 2 lid 1 Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra)). Zij kunnen alleen door de Hoge Raad worden ontslagen (art. 117 lid 3 Grondwet en hoofdstuk 6A Wrra). Deze waarborgen gelden niet voor een senior gerechtsjurist. Het verschil in positie in de rechterlijke organisatie wordt ook geïllustreerd door de verschillen bij de beëdiging. Bij het afleggen van de eed of belofte van een senior gerechtsjurist wordt gebruikgemaakt van het formulier dat is bestemd voor een rijksambtenaar in plaats van het formulier dat is bedoeld voor de beëdiging van een rechterlijk ambtenaar. [24] Hierbij merk ik nog op dat diverse bepalingen die strekken ter bescherming van de procespartijen, zoals art. 512 e.v. Sv (mogelijkheid tot wraking) en art. 13a e.v. Wet RO (wettelijke klachtregeling), alleen ten opzichte van rechterlijke ambtenaren en niet ten opzichte van senior gerechtsjuristen (gerechtsambtenaren) gelden.
6.14
Die bijzondere positie wordt ook beklemtoond in art. 6 EVRM en art. 17 lid 1 Grondwet. Die bepalingen formuleren een recht op toegang tot een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie die bij wet is ingesteld. [25] De eis van een
‘onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld’, zoals bedoeld in art. 6 EVRM, omvat ook de eis dat in een concrete zaak in overeenstemming met de nationale wettelijke regels wordt gehandeld. Het gaat dan met name over bepalingen betreffende de onafhankelijkheid van de leden van een gerecht, de duur van hun ambtstermijn en hun onpartijdigheid die, indien geschonden, de deelname van een of meer rechters aan de behandeling van een zaak
‘irregular’maakt. [26] Over het begrip “bij wet ingesteld” overwoog het EHRM onder meer:
“Accordingly, if a tribunal does not have jurisdiction to try a defendant in accordance with the provisions applicable under domestic law, it is not “established by law” within the meaning of Article 6 § 1 [27] Ik realiseer mij dat de zittingsrechter en de onderzoeksrechter in dit verband niet inwisselbaar zijn, gelet op hun verschillende rollen in het strafproces. Dat betekent echter niet dat de vereisten van onafhankelijkheid en onpartijdigheid als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM voor een raadsheer-commissaris zonder betekenis zijn. [28]
6.15
De pilot heeft als doel het verkorten van de doorlooptijden. Dat is een behartenswaardig doel. Dat laat onverlet dat de werkwijze van de pilot een deugdelijke grondslag ontbeert. Toegespitst op de onderhavige zaak, moet worden geconcludeerd dat de wet er niet in voorziet dat het verhoor van een getuige in het kabinet van de raadsheer-commissaris op de voet van art. 411a Sv geschiedt door een senior gerechtsjurist. De raadsheer-commissaris had dan ook, na de toewijzing van het verzoek van de zijde van de verdediging, zelf de betrokken getuigen moeten horen.

7.Cassatiemiddel en vordering

7.1
Ik stel het volgende middel van cassatie voor:
Schending dan wel verkeerde toepassing van het recht, in het bijzonder van art. 14 lid 3 Wet RO, art. 1 Sv, art. 411a en art. 210 lid 1 Sv, doordat, na toewijzing van het verzoek van de verdediging aan de raadsheer-commissaris tot het horen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , het horen van de genoemde getuigen heeft plaatsgevonden door een senior gerechtsjurist in plaats van door een raadsheer-commissaris.
7.2
Op grond van het voorgaande vorder ik dat de Hoge Raad in het belang der wet zal vernietigen de beslissing tot, althans de handeling bestaande uit het doen horen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] in het kabinet van de raadsheer-commissaris door een senior gerechtsjurist in plaats van door een raadsheer-commissaris.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

Voetnoten

1.Zie: www.baliebulletin-middennederland.nl/nieuwsbrief-strafrecht/.
2.Zie p. 4 en 15 van het rapport van Andersson Elffers Felix (zie daarover hierna 1.5, 1.7 en 1.8).
3.De contacten hebben plaatsgevonden met een raadsheer in het hof, die tevens fungeert als kwaliteitscoördinator.
4.Zie p. 4-5 van het rapport. In het citaat zijn de voetnoten weggelaten.
5.Zie p. 11-12 van het rapport. In het citaat zijn de voetnoten weggelaten.
6.W.H.B. den Hartog Jager, Cassatie in het belang der wet, diss. 1994, p. 176.
7.HR 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1921, NJ 2022/118 m.nt. S.F.M. Wortmann.
8.HR 14 december 1923, ECLI:NL:HR:1923:45, NJ 1924/177.
9.HR 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2037. Zie in dit verband ook de vordering van de toenmalige plaatsvervangend procureur-generaal Langemeijer voorafgaand aan HR 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1921.
10.Bij de rechtbank Rotterdam bestond enige tijd een regeling die inhield dat een getuige in een civiele zaak met instemming van partijen buiten aanwezigheid van de rechter-commissaris op het kantoor van een advocaat kon worden verhoord (Regeling inzake Kantoorverklaringen). Die regeling is bij gebrek aan belangstelling in onbruik geraakt. Zie: S.H. Verrips, De kantoorverklaring is zo verschRIKkelijk nog niet, WPNR 2017/7142, p. 237-243.
11.Kamerstukken II, 2022-2023, 36 327, nr. 2 (Voorstel van Wet) en Kamerstukken I, 2024-2025, 36 327, nr. C (Gewijzigd Voorstel van Wet). Zie in dit verband de volgende ontwerp-bepalingen: art. 2.10.10 lid 1 (i.p.v. art. 172 lid 1 Sv), art. 2.10.8 en 2.10.9 lid 1 (i.p.v. art. 177 lid 1 Sv), art. 2.10.26 lid 1 (i.p.v. art. 210 lid 1 Sv), art. 5.4.9 leden 1 en 3 (i.p.v. art. 411a Sv), art. 5.4.16 en art. 5.4.23 leden 1 en 2 (i.p.v. art. 420 leden 1-3 Sv).
12.Zie hierover nader HR 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1438,
13.A.T. Marseille, De normering van de taak van gerechtsjuristen binnen de rechtspraak, Rechtstreeks 2023/2, p. 14 en p. 24.
14.Zie hierover nader: Nina Holvast, In the shadow of the judge. The involvement of judicial assistants in Dutch district courts, Eleven international publishing 2017.
15.Zie: https://rm.coe.int/opinion-22-en/168098eecb. In het citaat zijn de voetnoten weggelaten. Zie hierover ook Anne Sanders, Judicial assistants in Europe – A Comparative Analysis, (2020) 11(3) International Journal for Court Administration, p. 13.
16.De professionele standaarden zijn te vinden op: www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Rechtspraak-in-Nederland/Rechters/Paginas/De-professionele-standaarden-van-de-rechters.aspx.
17.Deze weergave is mede ontleend aan: A.T. Marseille, De normering van de taak van gerechtsjuristen binnen de rechtspraak, Rechtstreeks 2023/2, p. 20-21.
18.Aangenomen moet worden dat de bepaling in verbinding met art. 411a lid 2 Sv ook van toepassing is in geval van de toewijzing van een verzoek van de verdediging als bedoeld in art. 411a lid 1 Sv.
19.A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen (red.), Het Wetboek van Strafvordering, commentaar op art. 220 Sv, aant. 3, met verwijzing naar A.J. Blok en L.Ch. Besier, Het Nederlandsche strafproces, deel I, 1925, p. 546. Zie in gelijke zin: Rechtbank ‘s-Gravenhage 7 april 2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:BI1801, rov. 3.
20.Vgl. Kamerstukken II, 2022–2023, 36 327, nr. 3, p. 758 (MvT bij Vaststelling nieuw Wetboek van Strafvordering).
21.Corstens, Borgers & Kooijmans,
22.Kamerstukken II, 2022–2023, 36 327, nr. 3, p. 754-755 (MvT bij Vaststelling nieuw Wetboek van Strafvordering).
23.Zie daarover: Keulen & Knigge, Strafprocesrecht 2024/1.4 en Corstens, Borgers & Kooijmans, Het Nederlands strafprocesrecht 2021/II.1.
24.Zie in dit verband HR 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1438.
25.Zie daarover nader: P.P.T. Bovend’Eert, Rechter, rechterlijke organisatie en rechtspraak in de democratische rechtsstaat, Deventer: Wolters Kluwer 2022, par. 2.2 e.v.
26.Zie EHRM 1 december 2020, nr. 26374/18 (
27.EHRM 25 oktober 2011, nr. 54809/07 (
28.Zie nader: EHRM 6 januari 2010, nr. 74181/01 (