ECLI:NL:PHR:2025:835

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
23/02394
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van productie synthetische drugs en overtreding Waterwet

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1973, veroordeeld voor het medeplegen van de productie van synthetische drugs en het overtreden van de Waterwet. De verdachte is bij arrest van 13 juni 2023 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest. De zaak betreft de productie van methamfetamine in een drugslab, waar de verdachte samen met anderen betrokken was. De verdachte heeft drie middelen van cassatie voorgesteld, waarbij het eerste middel zich richt op de bewijsklachten met betrekking tot de bewezenverklaring van de feiten. Het hof heeft geoordeeld dat de bewezenverklaring niet enkel is gebaseerd op de aanwezigheid van de verdachte op de locatie, maar op meerdere bewijsmiddelen, waaronder DNA-onderzoek en historische verkeersgegevens van de telefoon van de verdachte. Het tweede middel betreft het opzet ten aanzien van de overtreding van de Waterwet, waarbij het hof oordeelt dat de verdachte op de hoogte was van de lozing van drugsafval in het oppervlaktewater. Het derde middel betreft de motivering van de strafoplegging, waarbij het hof oordeelt dat de standaardformulering in de uitspraak voldoende is. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot strafvermindering vanwege overschrijding van de redelijke termijn, maar verwerping van de overige middelen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/02394
Zitting2 september 2025
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 13 juni 2023 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [1] wegens:
- onder 1 “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”;
- onder 2 “medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen of stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit”;
- onder 4 “de eendaadse samenloop van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”;
- onder 5 “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”; en
- onder 6 “medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 6.2 van de Waterwet, opzettelijk gepleegd”,
veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest.
1.2
Namens de verdachte heeft S.J. van der Woude, advocaat in Amsterdam , drie middelen van cassatie voorgesteld.

2.Het eerste middel

2.1
Het eerste middel klaagt allereerst dat de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 (kort gezegd het in 2019 en 2020 te [plaats 1] medeplegen van het bereiden van methamfetamine en van het voorbereiden daarvan) niet uit de bewijsmiddelen kan blijken. Daarnaast klaagt het middel dat het hof in zijn bewijsoverweging een omstandigheid heeft genoemd waarop de bewezenverklaring mede steunt, terwijl deze omstandigheid niet blijkt uit enig bewijsmiddel en het hof evenmin heeft aangegeven aan welk bewijsmiddel het deze omstandigheid heeft ontleend en deze omstandigheid bovendien niet redengevend is voor de bewezenverklaring.
2.2
Ten laste van de verdachte is onder 1 en 2 bewezenverklaard dat:
“1.
hij omstreeks de periode omvattende het jaar 2019 en/of het jaar 2020 (tot en met 31 januari 2020) te [plaats 1] ,
in een of meer pand(en) gelegen aan of bij [a-straat 1] , aldaar,
meermalen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
telkens opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd, hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende methamfetamine (crystal meth) en/of methamfetamine olie en/of methamfetamine kristallen en/of een of meer ander(e) stoffen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, zijnde methamfetamine (crystal meth) en/of die een of meer ander(e) stoffen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, telkens (elk) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij omstreeks de periode omvattende het jaar 2019 en/of het jaar 2020 (tot en met 31 januari 2020) te [plaats 1] ,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van en/of vervaardigen van, methamfetamine (crystal meth) en/of een of meerdere ander(e) stof(fen) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen,
tezamen en in vereniging met zijn mededader(s),
toen aldaar in een of meer pand(en) gelegen aan of bij [a-straat 1] , aldaar, grondstof(fen), te weten (ongeveer)
- (287 liter) (Bio) ethanol
- (394 kilogram) Caustic soda
- (313 kilogram) Wijnsteenzuur
- (13,3 kilogram) Kwik-2-chloride
- (30 liter) Aceton
- (2 liter) BMK (Benzylmethylketon)
- (295 liter) Zoutzuur
- (230 liter) Methylamine en
een/of meer (technische) appara(a)t(en) en/of (laboratorium)glaswerk en/of gereedschap en/of trechter(s) en/of maatbeker(s), geschikt voor het vervaardigen van methamfetamine (crystal meth) en/of een of meer ander(e) middel(en)/stof(fen) als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voorhanden gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)”
2.3
Met betrekking tot het onder 1 en 2 bewezenverklaarde heeft het hof de volgende bewijsoverweging in het arrest opgenomen:

Bewijsoverweging met betrekking tot feiten 1 en 2
Verdachte heeft ter zitting in eerste aanleg verklaard dat hij in [plaats 1] aanwezig was om kluswerkzaamheden te verrichten in het woongedeelte van de boerderij. Anders dan de rechtbank acht het hof die verklaring niet aannemelijk. Verdachte heeft zijn verklaring niet op enige wijze onderbouwd aan de hand van verifieerbare gegevens, terwijl het dossier ook geen ondersteuning geeft om te veronderstellen dat kluswerkzaamheden in het woongedeelte plaatsvonden of hadden plaatsgevonden. Gelet op de verklaring die [betrokkene 1] heeft gegeven over de in opdracht van hem als eigenaar van de boerderij uitgevoerde werkzaamheden, was er op dat moment ook geen aanleiding om werkzaamheden in het woongedeelte te verrichten. Hij heeft verder verklaard dat hij op verzoek Ikeakasten en -meubels in elkaar heeft gezet, maar daarvan blijkt uit het dossier echter niets.”
2.4
De steller van het middel voert als eerste deelklacht aan dat zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet duidelijk is hoe het hof op grond van de enkele aanwezigheid van de verdachte in [plaats 1] op de in zijn verklaring vermelde data buiten redelijke twijfel heeft kunnen vaststellen dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk medeplegen van, kort gezegd, het produceren van synthetische drugs (feit 1) en de voorbereiding daarvan (feit 2). Deze deelklacht is aldus gebaseerd op de veronderstelling dat het hof de bewezenverklaring slechts heeft gebaseerd op de aanwezigheid van de verdachte in [plaats 1] op de in zijn verklaring vermelde data in 2019 en 2020.
2.5
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde is, gelet op de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen, kennelijk gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden:
i) Op de in de bewezenverklaring genoemde locatie (een boerderij) is, na meerdere bij de politie binnengekomen (anonieme) tips, op 13 februari 2020 een productielocatie van synthetische drugs aangetroffen (bewijsmiddelen 2 en 3). Het betrof een in werking zijnd drugslaboratorium en een laboratorium in aanbouw (bewijsmiddel 6).
ii) Op de locatie zijn goederen en chemicaliën aangetroffen die te relateren zijn aan de vervaardiging van (synthetische) drugs, waaronder BMK, aceton en zoutzuur (bewijsmiddel 3).
iii) Op de werktafel in de kelder van het woongedeelte van de boerderij bevond zich een laboratorium waarin twee halfgelaatmaskers zijn aangetroffen. Op een van deze maskers is een DNA-mengprofiel aangetroffen van celmateriaal van minimaal twee donoren. Een vergelijkend DNA-onderzoek met het DNA-profiel van de verdachte, heeft vervolgens uitgewezen dat de verdachte donor kan zijn van een relatief geringe hoeveelheid van het op het halfgelaatmasker aangetroffen celmateriaal. Op het andere masker is een DNA-profiel aangetroffen van [medeverdachte 1] . In de vuilniszak in de woonkamer zat een flesje waarop een DNA-profiel van de verdachte is aangetroffen (bewijsmiddelen 5, 6 en 7).
iv) Uit de historische verkeersgegevens van de telefoon die op naam van de verdachte is geregistreerd, blijkt dat zijn telefoon op 11, 12, 13, 14, 15 en 23 december 2019 alsmede 11 januari 2020 aanstraalt in de buurt van het drugslab (bewijsmiddel 8).
v) De verdachte heeft verklaard dat hij op de voornoemde data in [plaats 1] is geweest (bewijsmiddel 1).
vi) [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hem door een tussenpersoon van Chinese afkomst is gevraagd om uit drugsafval 10 tot 15 procent van de resterende drugs te halen, dat hij, aangekomen op de locatie in [plaats 1] door twee ‘Nederlandse’ mannen is gevraagd of hij in staat was het afval te verwerken, dat hij een paar keer in [plaats 1] is geweest en dat het elke keer ging om een andere partij drugsafval (bewijsmiddel 9).
2.6
Het hof heeft de bewezenverklaring, anders dan de steller van het middel tot uitgangspunt neemt, daarmee niet slechts gebaseerd op de enkele aanwezigheid van de verdachte in [plaats 1] . Dit betekent dat de klacht feitelijke grondslag mist en faalt.
2.7
Ook de tweede deelklacht, die inhoudt dat het hof in zijn bewijsoverweging een omstandigheid heeft genoemd waarop de bewezenverklaring mede steunt, namelijk hetgeen [betrokkene 1] heeft verklaard over de in zijn opdracht als eigenaar van de boerderij uitgevoerde werkzaamheden, terwijl deze omstandigheid niet blijkt uit enig bewijsmiddel en het hof evenmin heeft aangegeven aan welk bewijsmiddel het deze omstandigheid heeft ontleend en deze omstandigheid bovendien niet redengevend is voor de bewezenverklaring, faalt.
2.8
Het hof heeft het door de verdachte aangedragen alternatieve scenario voor zijn aanwezigheid in [plaats 1] , te weten dat hij op de locatie aanwezig is geweest om meubels in elkaar te zetten en dat hij het masker heeft opgehad, omdat het erg stoffig was, als niet aannemelijk terzijde geschoven. [2] De eerste twee gronden die het hof daarvoor noemt, te weten dat de verdachte dit op geen enkele wijze heeft onderbouwd en dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor de stelling dat er kluswerkzaamheden zijn verricht of werden verricht in het woongedeelte van de boerderij of dat Ikeakasten en meubels in elkaar zijn gezet, kunnen de verwerping van dit verweer zelfstandig dragen. Stellers klacht omtrent de verklaring van [betrokkene 1] kan dus hoe dan ook niet tot cassatie leiden.
2.9
Het middel faalt in al zijn onderdelen.

3.Het tweede middel

3.1
Het tweede middel klaagt dat het opzet ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde feit niet uit de bewijsvoering blijkt. Voordat ik het middel bespreek, geef ik in verband met de verwevenheid van feit 6 met de feiten 4 en 5 niet alleen de bewezenverklaring en de bewijsvoering van het onder 6 tenlastegelegde feit weer, maar ook van de onder 4 en 5 tenlastegelegde feiten.
3.2
Ten laste van de verdachte is – voor zover hier van belang – bewezenverklaard dat:
“4.
hij de periode omvattende het jaar 2020 (tot en met 27 oktober 2020) te [plaats 2] , in een pand gelegen aan of bij [b-straat 1] , aldaar, meermalen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, telkens opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd, hoeveelheden van een materiaal bevattende methamfetamine (crystal meth) en/of een of meer ander(e) stoffen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, zijnde methamfetamine (crystal meth) en/of die een of meer ander(e) stoffen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I telkens elk een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
5.
hij op 27 oktober 2020 in [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 3,5 kilogram van een materiaal bevattende methamfetamine (crystal meth) en
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende methamfetamine olie en/of methamfetamine kristallen en/of een of meer ander(e) stoffen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, zijnde methamfetamine (crystal meth) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
6.
hij, omstreeks de periode omvattende het jaar 2020 (tot en met 27 oktober 2020) te [plaats 2] , nabij een pand gelegen aan of bij [b-straat 1] , aldaar tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk stoffen, te weten een hoeveelheid methamfetamine en amfetamine en N-acetyl-amfetamine, heeft gebracht (gedumpt) in een sloot en/of watergang, zijnde een oppervlaktewaterlichaam, terwijl daartoe telkens geen strekkende vergunning was verleend door de Minister als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet en/of het bestuur van het betrokken waterschap, en/of daarvoor telkens geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, en/of artikel 6.3 van de Waterwet telkens niet van toepassing was”
3.3
Ten aanzien van de onder 4, 5 en 6 bewezenverklaarde feiten heeft het hof de volgende bewijsoverwegingen in het arrest opgenomen:

Bewijsoverweging met betrekking tot feiten 4 en 5:
Rol van verdachte
Verdachte heeft in eerste aanleg verklaard dat hij in de periode van 7 oktober tot en met 9 oktober 2020 aanwezig is geweest in het drugslab in [plaats 2] . Daarnaast werd hij op 27 oktober 2020 aangetroffen in het in werking zijnde drugslab. Verdachte heeft verklaard dat hij zich die dagen bezighield met schoonmaakwerkzaamheden, maar dat hij verder niet betrokken was bij het productieproces. In hoger beroep heeft verdachte zijn verklaring gehandhaafd.
Het hof acht de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij alleen schoonmaakwerkzaamheden verrichte en niet betrokken was bij het productieproces, niet aannemelijk geworden.
Uit de verklaring van [medeverdachte 2] volgt dat verdachte gedurende de periode dat het drugslab in werking was degene was die opdrachten gaf aan [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] moest van verdachte een weegschaal kopen voor het wegen van de grondsloffen.
Ook onderhield verdachte contacten via de encrochattelefoon.
Daarnaast volgt uit observaties dat verdachte met [medeverdachte 1] inkopen heeft gedaan bij diverse bouwmarkten of ijzerwarenwinkels. Verdachte heeft samen met [medeverdachte 1] een paella-pan en meerdere witte werkhandschoenen gekocht. Een soortgelijke paella-pan en witte werkhandschoenen zijn naderhand ook aangetroffen in het drugslab in [plaats 2] .
[medeverdachte 2] heeft voorts verklaard dat verdachte zich samen met [medeverdachte 1] bezighield met het koken in potten en pannen en met glazen bollen. Evenals de rechtbank overweegt het hof dat deze verklaring wordt ondersteund door het feit dat verdachte samen met [medeverdachte 1] op 27 oktober 2020, de dag van de instap en de ontdekking van het drugslab, in het drugslab werd aangetroffen op het moment dat het productieproces in volle gang was. Buiten verdachtes verklaring bestaat er geen enkele aanwijzing dat verdachte op dat moment bezig was met het uitvoeren van schoonmaakwerkzaamheden.
Evenals de rechtbank is het hof op grond van hetgeen hiervoor is opgenomen van oordeel dat de rol van verdachte aanzienlijk groter is geweest dan hij wil doen voorkomen.
Medeplegen
Betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen en het voorgaande met betrekking tot de rol van verdachte is gebleken dat verdachte zich samen met [medeverdachte 1] als kok bezig heeft gehouden met de productie van methamfetamine. Daarnaast gaf hij opdrachten aan [medeverdachte 2] , onderhield hij contacten met anderen via een encrochattelefoon en kocht hij met [medeverdachte 1] in bouwmarkten/ijzerwarenwinkels voorwerpen of goederen die zijn gebruikt bij de productie van de methamfetamine. Verdachte had aldus wetenschap van de productie van de methamfetamine en had feitelijke beschikkingsmacht over de in het lab aanwezige goederen, voorwerpen en opbrengsten van het productieproces.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 4 en 5 tenlastegelegde feiten heeft medegepleegd.
Bewijsoverweging met betrekking tot feit 6:
Vastgesteld kan worden dat er een afwateringsbuis vanuit een gat in de muur van de schuur [b-straat 1] in [plaats 2] uitmondde boven een watergang die zich direct naast de schuur bevond. Door deze buis was een open verbinding mogelijk tussen het oppervlaktewater en de ruimte waarin het drugslab zich bevond. Blijkens de uitslagen van de monsterneming werd deze buis gebruikt voor het afvoeren van drugsafval.
Aangezien verdachte en de medeverdachten deze methamfetamine hebben geproduceerd en verdachte tijdens de instap is aangetroffen in de ruimte waarin de verdovende middelen daadwerkelijk werden geproduceerd/bewerkt, kan het niet anders zijn dan dat verdachte en zijn medeverdachten ook hebben geweten van de afvoer en het lozen van het afval dat bij de productie van de verdovende middelen was ontstaan. Daarmee acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich met anderen schuldig heeft gemaakt aan het lozen van het afval dat bij deze productie ontstond in de naast de schuur gelegen watergang.”
3.4
Verder zijn de volgende door het hof gebezigde bewijsmiddelen van belang:
“11. Een proces-verbaal van de terechtzitting op 16 september 2021 bij de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland, parketnummer 18-265173-20, zakelijk weergegeven inhoudende:
Als verklaring van verdachte:
In de periode van 7 oktober tot en met en 9 oktober 2020 ben ik in [b-straat 1] (het hof begrijpt: [b-straat 1] te [plaats 2] geweest. Ook op 27 oktober 2020 was ik in dat perceel aanwezig. Ik bevond mij toen in een drugslab die was gevestigd in de schuur van die boerderij.
12. De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van het hof op 30 mei 2023:
Op de dag van de inval, 9 oktober 2020, ben ik aangetroffen in de boerderij in [plaats 2] . Ik was rond half 12 aangekomen. Iets voor half 4 was de inval. Ik was daar 4 uur die dag.
Ik was er ook op 7 oktober 2020, vanaf ongeveer half 12. Op 9 oktober ben ik daar weer omstreeks half 12 weggegaan. Ik ben er 48 uur geweest. Op 27 oktober was ik daar 4 uren.
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor, pagina’s 1234-2141, zakelijk weergegeven inhoudende:
Als vraag van (een van) verbalisant(en) (V) en als antwoord van verdachte (A):
V: Wat had je aan op het moment van de aanhouding?
A: Een gasmasker en twee handschoenen.
V: Waar was jouw slaapplaats?
A: Boven de trap op en dan de slaapkamer links.
14. Een proces-verbaal van bevindingen van het Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) d.d. 30 oktober 2020, pagina’s 802-804 , zakelijk weergegeven inhoudende:
Als verklaring van [verbalisant 1] :
Op 27 oktober 2020 heb ik, samen met mijn collega een onderzoek ingesteld op [b-straat 1] te [plaats 2] . Op dit perceel was een drugslaboratorium aangetroffen.
Ik zag dat de loods bereikbaar was via een dubbele houten deur. Ik betrad de loods via deze deur en zag dat deze toegang gaf tot een ruimte van circa vier bij vier meter.
Ik zag in deze ruimte een ladder, jerrycans, IBC’s en zakken met chemicaliën staan. Ik zag dat de ladder toegang gaf tot een zolder. Ik zag dat links van de ladder een deur open stond die toegang gaf tot een L-vormige ruimte waarin hoorbaar een afzuiging in werking was. Ik betrad deze ruimte en rook direct een geur die past bij de illegale vervaardiging van methamfetamine.
Ik zag dat links een vriezer stond met hiervoor een RVS metalen koeler op de grond.
Ik zag linksachter in en voor een stelling diverse laboratoriumbenodigdheden zoals gebruikt glaswerk staan. Ik zag dat in het midden van de ruimte een glazen vacuümdestillatieopstelling stond die verwarmd werd middels een grote gasbrander op een metalen paellapan.
De commandant van het arrestatieteam verklaarde dat deze gasbrander in werking was op het moment dat de drie verdachten in deze ruimte werden aangetroffen. Bij nader onderzoek bleek dat de vacuümpomp die deel uitmaakte van deze opstelling nog in werking was.
Ik zag dat rechts van deze opstelling twee witte kookpannen met vloeistof op de vloer
stonden. Ik zag dat vloeistof sterk dampte en borrelde. Ik heb vervolgens met behulp van een infraroodcamera de temperaturen van de verschillende goederen in de ruimte bekeken.
Hierbij bleek dat de gehele vacuümdestillatieopstelling en een viertal pannen met vloeistof en kristallen in belangrijke mate warmer waren dan de overige goederen. Kennelijk is men kort tevoren bezig geweest met het indampen van methamfetamine bevattende vloeistof.
Dit bleek doordat in alle vier de pannen de vloeistof bij afkoelen uitkristalliseerde. Ik zag dat er ook een pan stond met netto 3,5 kilo kristallen die door ons geïdentificeerd werd als methamfetamine. In totaal ging het om ruim 30 kilo aan oververzadigde vloeistofmengsels van methamfetamine.
Ik zag dat er rechtsachter in de hoek enige tientallen jerrycans stonden met rechts hiervan een IBC van 1000 liter. Ik zag dat rechts van deze IBC de vloer nat was en dat er een waterstofzuiger midden in de zwarte vloeistof stond. Ik rook boven deze vloeistof een brandgeur. Ik zag dat aan het plafond een afzuiging was gemaakt en dat de twee aan het plafond hangende koolstoffilters roetzwart verkleurd waren. Ik zag dat de zwarte flexibele afzuig van een tegen de wand staand koolstoffilter deels versmolten was door brand. Ik zag dat een hiernaast staande open RVS-ketel aan de onder- en zijkant sterk beroet was. Ik zag er verder rechts in de ruimte twee RVS-ketels op wielen staan met rechts daarvan twee IBC’s van 1000 liter die onderling gekoppeld waren en dienst deden als gaswasser met daarnaast een houten filterkast.
Op de zolder stonden onder meer 18 gebruikte 200 liter klemdekselvaten, zeven gebruikte scheidtrechters van 150 liter en er was een tent opgebouwd met hierin een tafel waarin op grote schaal eerder ice-kristallen van methamfetamine werden gedroogd. Op de tafel werden ook dergelijke kristallen aangetoond.
In de schuur links achter de woning werd nog een RVS-koeler aangetroffen, waaraan ter
plaatse laswerkzaamheden werden verricht, die exact paste op een open ketel in de labruimte van de loods.
Wij hebben aansluitend een aantal monsters genomen en hebben ons onderzoek gestopt en hebben dit de volgende dag voortgezet.
Op locatie [b-straat 1] te [plaats 2] werden goederen en chemicaliën aangetroffen die passen bij de vervaardiging van methamfetamine vanuit BenzylMethylKeton (BMK) met de Aluminium Amalgaammethode op zeer grote schaal. De vervaardigde methamfetamine werd, gelet op de verschillende chemicaliën, verder gescheiden om deels te worden bewerkt tot glasheldere methamfetamine kristallen (Ice ofwel Crystal meth).
Er is in pannen circa 2,5 kilo droge methamfetamine aangetroffen en circa 33 kilo aan een oververzadigde oplossing van methamfetamine(kristallen met deel vloeistof).
[…]
17. Een proces-verbaal van bevindingen dinsdag 6 oktober 2020, pagina’s 479-490, zakelijk weergegeven inhoudende:
Als relaas van [verbalisant 2] :
Op 6 oktober 2020 werd door het observatieteam waargenomen dat [medeverdachte 1] naar de woning van [verdachte] reed en zij in het voertuig van [medeverdachte 1] samen verschillende bouwmarkten c.q. ijzerwarenwinkels bezochten. Hierbij werden verschillende artikelen aangeschaft en in het voertuig van [medeverdachte 1] geladen. De bevindingen van het observatieteam werden gerelateerd in proces-verbaal van bevindingen observatie 6 oktober 2020. In dit proces-verbaal wordt een overzicht gegeven van de goederen die op 6 oktober 2020 werden aangeschaft in relatie tot het strafbare feit.
Omstreeks 10:45 uur stapt [verdachte] in als bestuurder en [medeverdachte 1] als bijrijder.
Het voertuig werd omstreeks 10:57 uur geparkeerd in [c-straat] te [plaats 3] waar door [verdachte] en [medeverdachte 1] twee Aziatische groothandels werden bezocht. Bij [A] verlieten ze de groothandel met een plastic tasje, waarna ze beiden [B] omstreeks 11:06 uur bezochten. Om 11:14 uur verlieten [verdachte] en [medeverdachte 1] de groothandel en werd vastgelegd dat zij samen een voorwerpen droegen, dat de vorm had van een grote paella pan. Op de plaats delict [b-straat 1] te [plaats 2] werd een soortgelijke paella pan aangetroffen onder de brander waarop een drie-hals-rondkolf was geplaatst. Ook een soortgelijke trechter die in de pan ligt werd aangetroffen.
Omstreeks 14:21 uur werd het voertuig geparkeerd aan [d-straat] te [plaats 3] en werd gezien dat [verdachte] en [medeverdachte 1] de [C] inliepen. Uit de camerabeelden werd duidelijk dat [verdachte] en [medeverdachte 1] meerdere witte werkhandschoenen en enkele andere goederen aanschaften. Op de plaats delict [b-straat 1] te [plaats 2] werden soortgelijke handschoenen aangetroffen.
18. Een proces-verbaal van bevindingen Camerabeelden [C] [plaats 4] 6 oktober 2020, pagina’s 427-433, zakelijk weergegeven inhoudende:
Als relaas van [verbalisant 3] :
Op 6 oktober 2020 was er een inzet van het observatieteam. Tijdens de observatie op genoemde dag werd waargenomen dat [verdachte] en [medeverdachte 1] elkaar ontmoetten op [e-straat] in [plaats 3] . Vervolgens is gezien dat [medeverdachte 1] als bijrijder instapte in het voertuig voorzien van het [kenteken] , waarvan [verdachte] de bestuurder was.
Beide mannen bezochten die dag verschillende bouwmarkten c.q. ijzerwarenwinkels in [plaats 3] .
Op eerder genoemde dag te 14:21 uur is gezien dat het voertuig met [verdachte] en [medeverdachte 1] parkeerde bij de bouwmarkt [C] aan [d-straat] te [plaats 3] . Vervolgens is gezien dat beiden mannen de [C] binnen gingen.
De camerabeelden van 6 oktober 2020, tussen 14:15 uur en 15:00 uur, van de [C] gelegen aan [d-straat] te [plaats 3] , werden opgevraagd.
Om 14:34:25 uur is op de beelden te zien dat de goederen welke [verdachte] op de lopende band had gelegd voorbij de kassamedewerkster gaan en deze scant de producten. Hierop is te zien dat het gaat om witte werkhandschoenen, in totaal 6 keer het product. Daarnaast liggen er nog enkele onbekende producten op de band.
[…]
20. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina’s 1271-1293, zakelijk weergegeven inhoudende:
Als vraag van (een van) verbalisant(en) (V) en als antwoord van [medeverdachte 2] , wonende te [plaats 2] , [b-straat 1] (A):
V: Gebruik je een telefoon?
A: Ja.
V: Wat is dat voor telefoon?
A: Dat is een telefoon waarop ik door kreeg wanneer die jongens komen en ze communiceren erop als ze bij mij waren.
V: Heb je bij de Chinezen ook andere toestellen gezien? Of hebben jullie 1 toestel?
A: Ja.
V: Dit is een uniek toestel. Een cryptotelefoon. Wie maakte er het meeste gebruik van?
A: Dikke. Je hebt een dikke en de dunne.
V: Met welke Chinees had jij contact?
A: Die dikke spreekt wel Nederlands en die andere niet. Die dikke is een soort dictator.
V: Waarom?
A: Die dacht dat ik zijn personeel was. Met elk wissewasje kwam hij bij me. Als hij een
accuboormachine nodig had. Of kan je dit maken, kan je dat maken.
V: Wat kun je vertellen over de Chinezen.
A: Ze kwamen vaak op dinsdag en gingen op vrijdag weg. En daartussen.
V: Wat?
A: Daartussen verbleven ze in mijn huis. Soms vanaf maandag maar meestal dinsdag.
V: Zou je hun dagbesteding kunnen benoemen?
A: De ene keer tot s ’avonds laat in de loods en de andere keer een paar uur en dan gingen ze later weer een paar uur. Ze deden hun kunstje?
V: Wat is hun kunstje?
A: Blijkbaar om die troep te maken. Ze houden die deur op slot.
V: Je zag dat proces?
A: Er zat nog een deur. Ik heb het die laatste week pas echt gezien.
V: Wat zag je?
A: Dat ze met potten en pannen aan het koken waren en met een glas bolletjes.
V: Heb je dingen geroken?
A: Ja.
V: Wat rook je?
A: Een vieze lucht die ik niet thuis kon brengen. Vieze scherpe lucht.
V: Hoe vaak heb je dat geroken?
A: Misschien maar 1 of 2 keer. Als er veel wind staat ruik je het natuurlijk niet.
V: Hoe vaak zijn de Chinezen geweest?
A: Drie weken.
V: Op dezelfde wijze? Kwam dezelfde persoon ze brengen en halen?
A: Alleen in de laatste week was die kleine alleen. Toen was die dikke er niet bij. Wanneer die kleine Chinees toen is weggegaan weet ik niet.
A: Ja, ze hebben brand gehad. (…) Ik zat op de bank. Toen kwam die dikke Chinees naar binnen rennen dat ze een ongeluk hadden gehad.
V: Kun je de verhouding tussen de Chinezen omschrijven?
A: Daar kom je niet tussen. Emotieloos.
V: Waar gingen ze eten en drinken?
A: Op de veranda. Ze sliepen bij mij binnen.
V: Als ik zeg een ketel. Wat zeg jij dan?
A: Wat voor ketel bedoel je?
V: We hebben een ketel aangetroffen.
A: Er stonden 2.
V: Wat zijn dat?
A: Die zijn er toen neergezet.
V: Hoe was de werkwijze van de Chinezen?
A: Ik heb hen nooit goed aan het werk gezien. Ze gingen samen elke keer weer dat hok in. Ik heb gezien dat ze bezig waren in het hok. De apparatuur heb ik wel gezien.
V: Wat voor apparatuur?
A: Glazen bollen.
V: En verder?
A: Glazen bollen en pannen. Dat is wat ik gezien heb. En die ketel.
V: Even terugkomen op wat je gelast hebt.
A: Dat was die koeler. Dat wilden ze graag.
V: Hebben ze gezegd waarom ze dat wilden?
A: Omdat hij recht was en ze wilden het hebben aflopen. Ze hebben het niet gebruikt want het was nog niet goed.
V: Volgens wie was het niet goed?
A: Die dikke.
V: We willen jou een foto laten zien.
A: Dat is de bolle. Die spreekt Nederlands.
O: Deze foto zal worden toegevoegd als bijlage 8 (het hof: als bijlage 8 bij dit proces-verbaal is een afbeelding van verdachte gehecht).
V: Zou je ons kunnen vertellen wat je allemaal weet over de persoon in bijlage 8?
A: Volgens mij is hij degene die alles regelt, met het apparatuur. Dat is hoe ik het zie. Elke keer kwam hij bij me, kun je dit en kun je dat.
V: Kun je dingen benoemen wat anders moest?
A: Dat RVS was niet goed want dat mocht niet van RVS zijn, dat moest van glas.
V: Het moest van glas zijn. Van wie kreeg je de opdrachten?
A: Bijlage 8. Elke keer vroeg hij dingen. Maar hij kwam zelf steeds met iets anders. Als ik iets gemaakt had was het daarna niet meer nodig.
V: Een voorbeeld?
A: Die koeler.
V: Hij was wel degene die zei dat het schuin moest lopen.
A: Ja.
V: Tijdens de brand werd je geroepen door [verdachte] . Had hij een masker op?
A: Nee, we liepen er naartoe. De deur stond open, ik zag allemaal rook. Ik ben als een gek naar binnen gegaan. Die kleine was binnen. Die had een masker op.
V: Wat zei [verdachte] waardoor de brand was ontstaan?
A: Dat de pan te dicht bij een filter had gestaan.
V: Moest je die week niet via de telefoon communiceren?
A: Dat was niet mijn contact.
V: Wie zijn taak dan wel?
A: Meestal die bolle. Die hield iedereen op de hoogte van hoe het reilde en zeilde.
V: Dat gaat dan via de chat. Wat zei hij dan?
A: Hij pakte de telefoon en gaf dingen door.
Feiten 4, 5 en 6:
21. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina’s 1305-1323, zakelijk weergegeven inhoudende:
Als vraag van (een van) verbalisant(en) (P) en als antwoord van [medeverdachte 2] , wonende te [plaats 2] , [b-straat 1] (V):
P: Je vraagt aan [betrokkene 2] of ze een weegschaal voor je wilt bestellen op 12 oktober 2020. Wat kun je daarover zeggen?
V: Ja klopt, dat was in opdracht van die jongen.
P: Welke jongen?
V: Van die Chinezen.
P: Welke Chinees?
V: Die bolle. Die had ook deze foto aan mij gegeven.
P: Waarom moet je zoiets kopen?
V: Hun hadden het nodig om grondstoffen af te wegen. Dat is wat hij mij vertelde. Dit was 1 die tot veel kilo kon.
P: op 28 oktober 2020 zijn monsters genomen van het oppervlaktewater van de naastgelegen watergang, die zich direct naast de schuur bevindt. Hieruit kwam naar voren dat in het water de grondstoffen amfetamine, methamfetamine en N-acetyl-amfetamine is aangetroffen. Wat kun je hierover verklaren?
V: Ik had in het begin dat wasbakje gemaakt.
Feit 6:
22. Een proces-verbaal van bevindingen Overtredingen Waterweg met bijlagen, pagina’s 592-599, zakelijk weergegeven inhoudende:
Als relaas van [verbalisant 4] :
Ik zag op 28 oktober dat op het perceel [b-straat 1] (het hof leest: [b-straat 1] in [plaats 2] een gat in de muur op de noordzijde van de schuur en waardoor een grijze afwateringsbuis was geplaatst, die uitmondde boven de watergang die zich direct naast de schuur bevindt. Door deze buis was een open verbinding mogelijk tussen het oppervlaktewater en de ruimte waar het drugslab zich bevond. Foto’s van deze lozingsroute zijn bijgevoegd als bijlage 2. Ik heb de watergang afgesloten door het afdichten van de duikers om mogelijke verdere verontreiniging te voorkomen.
Ik heb een monstername laten uitvoeren, waarbij specifiek gecontroleerd zou worden op de aanwezigheid van drugs.
Op 30 (het hof leest: 29) oktober 2020 ben ik samen met een gediplomeerd monsternemer, werkzaam bij het laboratorium van [overheidsinstelling] , wederom op de genoemde locatie geweest en heeft de medewerker in bijzijn van mij een tweetal monsters genomen.
Het eerste monster is afkomstig van het oppervlaktewater direct achter de schuur.
Het tweede monster heb ik laten nemen als ‘contramonster’ en is genomen 20 meter ten zuiden van het eerste, in de hoofdwatergang lokaal bekend als de Belddamtocht.
Op 3 november 2020 heb ik de analyses hiervan ontvangen. Deze analyses bevestigen de aanwezigheid van amfetamine, methamfetamine en N-acetyl-amfetamine in de watergang direct achter de schuur (bijlage 4). Ambtshalve is mij bekend dat er geen vergunning voor deze lozing is afgegeven.
Bijlage 2 (pagina 594)
Op deze bijlage is de lozingsroute afgebeeld op een luchtfoto. Monsternamepunt 5, nr 6502797, is naast de schuur gesitueerd. Monsternamepunt 6, nr 6502798, ligt aan de achterkant van de schuur, ter hoogte van een watergang. Tussen beide monsternamepunten liggen twee afgesloten duikers.
Bijlage 4 (pagina 599)
Eurofins Analysecertificaat
Opdrachtgever: [overheidsinstelling]
Uw monsterreferenties:
6502797
6502798
Opgegeven bemonsteringsdatum: 29-10-2020
Monstercode: 6502797 6502798
Amfetamine: aanwezig afwezig
Methamfetamine: aanwezig afwezig
N-acetyl-amfetamine: aanwezig afwezig.
23. Een proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Nederland op 22 juli 2021, parketnummer 18-265173-20, zakelijk weergegeven inhoudende:
Als verklaring van [medeverdachte 1] :
U houdt mij het moment van de inval in [plaats 2] voor toen wij werden aangehouden en vraagt mij of ik mij dat kan herinneren. Ja die dag herinner ik mij. De situatie was als volgt: er is een deur, ik stond daar, [verdachte] stond in de andere hoek en er was ook een Nederlandse man binnen. Toen de deur open ging heeft de politie heeft ons gevraagd om op de grond te gaan zitten. Ik kon [verdachte] zijn gezicht zien. Ik zag in de andere hoek afval branden. Toen heb ik tegen [verdachte] gezegd ‘Achter jou is er iets aan het branden.’ [verdachte] heeft iets tegen de politie gezegd. Wat hij zei kon ik niet verstaan.
Vervolgens is [verdachte] opgestaan en heeft hij de gaskraan dichtgedraaid.
De rechter-commissaris vraagt mij of dat koken onderdeel was van de procedure of dat er iets aan het overkoken was. Het koken is normaal. Het was niet aan het overkoken.
U vraagt of, toen ik in [plaats 2] werd aangehouden, mij ook was gevraagd om uit afval een beetje Crystal Meth te genereren. Het klopt dat dat mij gevraagd is.
U vraagt mij wie die Nederlandse mannen zijn bij het eerste laboratorium in [plaats 1] .
Ik ken ze niet.”
3.5
De steller van het middel betoogt dat het enkele feit dat de verdachte is aangetroffen in de ruimte waar verdovende middelen werden geproduceerd niet (zonder meer) volgt dat hij ook wist (in de zin van dat hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans) dat er ter plekke afval werd afgevoerd en dat dit geschiedde door middel van een buis waardoor de afvalstoffen “in een sloot en/of watergang" terecht kwamen.
3.6
Het inmiddels vervallen art. 6.2 lid 1 Waterwet luidde ten tijde van het bewezenverklaarde feit als volgt:
“1.
Het is verboden om stoffen te brengen in een oppervlaktewaterlichaam, tenzij:
a.
een daartoe strekkende vergunning is verleend door Onze Minister of, ten aanzien van regionale wateren, het bestuur van het betrokken waterschap;
b.
daarvoor vrijstelling is verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur;
c.
artikel 6.3, eerste tot en met derde lid, van toepassing is.”
3.7
Uit art. 1a onder 1 WED zoals dat ten tijde van het bewezenverklaarde feit luidde, volgt dat overtreding van art. 6.2 Waterwet (oud) een economisch delict oplevert. Een dergelijk delict is een misdrijf als het opzettelijk wordt gepleegd, zo volgt uit art. 2 lid 1 WED. Het opzet in de zin van de WED is in beginsel [3] kleurloos, deze hoeft niet te zijn gericht op het overtreden van de wet, maar enkel op de strafbaar gestelde gedraging zelf en de omstandigheden van de gedraging waarin het wederrechtelijke karakter van het delict wordt verwoord. [4]
3.8
In de onderhavige zaak gaat het erom of uit de bewijsvoering kan blijken dat verdachtes opzet (eventueel in voorwaardelijke vorm) was gericht op het (in vereniging) in het oppervlaktewater brengen van de methamfetamine, amfetamine en N-acetyl-amfetamine. Dat is wat mij betreft het geval. De verdachte en zijn medeverdachte zijn aangetroffen in een werkend drugslab vanuit welk lab via een buis het afval van de productie direct in de naastgelegen watergang werd geloosd. De verdachte heeft aangegeven dat hij eerder in de maand al voor een langere periode aanwezig is geweest op deze locatie en uit de bewijsvoering, met name de verklaring van getuige [medeverdachte 2] (bewijsmiddel 20) en het proces-verbaal van bevindingen waarin de observaties zijn beschreven van de verdachte en [medeverdachte 1] terwijl zij spullen inkochten die kennelijk waren bedoeld voor het drugslab (bewijsmiddelen 17 en 18), blijkt dat de verdachte een belangrijke rol had bij het inrichten van het lab. Tegen deze achtergrond meen ik dat het hof kon oordelen dat het niet anders kan dan dat de verdachte op de hoogte was van het feit dat via een buis het afval van de drugsproductie werd geloosd in het nabijgelegen water en dat hij zich samen met zijn medeverdachte(n) schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging opzettelijk lozen van stoffen in strijd met art. 6.2 lid 1 Waterwet (oud).
3.9
Het middel faalt.

4.Het derde middel

4.1
Het derde middel klaagt dat het hof in strijd met art. 359 lid 6 Sv niet in concreto heeft vermeld welk deel van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf in elk geval (in een penitentiaire inrichting) ten uitvoer zal worden gelegd, welk verzuim in art. 359 lid 8 Sv met formele nietigheid is bedreigd.
4.2
Het bestreden deel van de overwegingen met betrekking tot de strafoplegging luidt als volgt:
“Alles overwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Een mildere straf komt gezien de aard en de ernst van de feiten niet in aanmerking. Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.”
4.3
De steller van het middel voert aan dat de door het hof gebezigde overweging inmiddels als een sjabloon wordt opgenomen in bijna alle arresten waarin een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd die nog deels ten uitvoer moet worden gelegd. Deze tekst is volgens de steller van het middel echter volkomen nietszeggend en hij betoogt dat het hof was gehouden
in concretoduidelijk te maken welk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf gelet op de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling in ieder geval ten uitvoer wordt gelegd.
4.4
De onderhavige zaak vertoont gelijkenis met de zaak die ten grondslag lag aan het arrest van de Hoge Raad van 13 december 2022. In die zaak had het hof in de strafmotivering een soortgelijk standaardtekstblok opgenomen, terwijl de verdachte noch voor deelname aan een penitentiair programma noch voor voorwaardelijke invrijheidsstelling in aanmerking kwam, zodat dit deel van de strafmotivering in feite geen enkel doel diende. De in die zaak ingediende cassatieschriftuur, opgesteld door de steller van het middel in de onderhavige zaak, bevatte een soortgelijke klacht en kwam deels overeen met de in de onderhavige zaak ingediende schriftuur. Mijn voormalig ambtgenoot Hofstee concludeerde tot verwerping van het cassatieberoep, omdat – kort gezegd – de rechter niet is gehouden meer te zeggen in zijn uitspraak dan is opgenomen in het voormelde sjabloon. [5] De klacht werd door de Hoge Raad afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering. [6]
4.5
De in de onderhavige zaak ingediende schriftuur bevat geen steekhoudende argumenten om tot een ander oordeel te komen. Het is eenvoudig uit te rekenen wanneer de verdachte in aanmerking komt voor vervroegde invrijheidsstelling, zoals de steller van het middel in de schriftuur ook heeft gedaan. Ik zie geen reden om de rechter te verplichten een dergelijke rekensom in het dictum op te nemen. Een verwijzing naar de relevante wetsartikelen volstaat. Het argument dat het “wijdere publiek, waaronder de slachtoffers en benadeelde partijen” recht heeft op een dergelijke ondubbelzinnige mededeling raakt, wat hier verder ook van zij, niet aan het belang van de verdachte.
4.6
Het middel faalt.

5.Slotsom

5.1
De middelen falen. Het derde middel kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering. Voor het eerste en tweede middel ligt een dergelijke afdoening niet in de rede, nu de verdachte in eerste aanleg door de rechtbank is vrijgesproken van het tenlastegelegde, het hof in hoger beroep tot een veroordeling is gekomen en in cassatie tevergeefs is geklaagd over de bewijsvoering en bewezenverklaring van deze feiten door het hof. [7]
5.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak gaat doen meer dan twee jaren nadat op 21 juni 2023 het cassatieberoep is ingesteld. Daarom is de redelijke termijn zoals bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering. [8] Verder heb ik ambtshalve geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
5.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Parketnummer: 21-004697-21. Dit arrest is gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2023:4984.
2.HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359,
3.Zie nader over dit onderwerp F. de Jong en E. Sikkema, Subjectieve Bestanddelen, in F.G.H. Kristen e.a. (red.) Bijzonder strafrecht: Strafrechtelijke handhaving van sociaal-economisch en fiscaal recht in Nederland, Den Haag: Boom Juridisch 2019, p. 489 e.v.
4.A.R. Hartmann, Tekst & Commentaar Strafrecht, commentaar bij art. 2 WED aant. 2 onder b (online bijgewerkt tot 22 april 2025).
5.PHR 1 november 2022, ECLI:NL:PHR:2022:987 (randnummer 3).
6.HR 13 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1695.
7.HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:40, NJ 2023/106 m.nt. Keijzer, r.o. 2.5.
8.HR 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:492, r.o. 3.4.