3.1In het bestreden arrest heeft het hof met betrekking tot de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel onder meer het volgende overwogen (met weglating van voetnoten):
“
Inleiding
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig haar conclusie van 26 april 2022 en naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 5.729.747,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel (€ 5.734.747,00 minus € 5.000 vanwege de overschrijding van de redelijke termijn). De advocaat-generaal heeft bij de berekening van het voordeel niet betrokken de bedragen of goederen waarvan concreet is vrijgesproken in de strafzaak en die in de ontnemingsprocedure deel uitmaken van de kasopstelling.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig zijn conclusie van antwoord van 28 juni 2021 en aan de hand van een pleitnota het hof verzocht het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op een bedrag van niet meer dan € 3.834.441,29. De raadsman heeft primair gesteld dat de deelvrijspraken in de hoofdzaak (ten aanzien van de inrichting [a-straat] en een deel van de vakanties, auto's, sieraden en horloges) die als uitgaven in de ontnemingsvordering zijn betrokken, tot aftrek van de desbetreffende posten van de ontnemingsvordering moeten leiden. Gebeurt dat niet, dan wordt volgens de raadsman de onschuldpresumptie (volgens de Geerings-jurisprudentie) geschonden.
De raadsman heeft subsidiair verweren gevoerd die hieronder bij de uitgaven worden besproken.
De grondslag van de vordering en deelvrijspraken in de strafzaak
Bij het hierboven genoemde arrest van dit hof, uitgesproken op 22 juni 2017, is de betrokkene veroordeeld wegens – kort weergegeven – deelname aan een criminele organisatie, (gewoonte)witwassen, bedreiging, poging zware mishandeling en (poging tot) afpersing. Hem is een gevangenisstraf van 54 maanden met aftrek opgelegd, welke straf de betrokkene heeft uitgezeten.
Het bewijs van (gewoonte)witwassen is ontleend aan een opstelling van uitgaven, die de betrokkene in de periode van 14 december 2001 tot en met 27 mei 2013 heeft gedaan met gelden waarvan geen legale herkomst kan worden vastgesteld, zodat deze niet anders dan van misdrijf afkomstig kunnen zijn geweest.
Deze (kas)opstelling heeft de officier van justitie ook ten grondslag gelegd aan de ontnemingsvordering, die op de voet van artikel 36e, derde lid Wetboek van Strafrecht (oud), is berekend. Ingevolge dit artikel kan, voor zover hier van belang, aan een veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien, gelet op een ingesteld strafrechtelijk financieel onderzoek, aannemelijk is dat ook dat feit of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Noch in de strafzaak, noch in de ontnemingszaak is een gronddelict vastgesteld waaruit de geldbedragen afkomstig zijn. Volstaan is met de vaststelling dat het niet anders kan zijn dan dat de gelden uit misdrijf afkomstig zijn, respectievelijk dat de gelden zijn verkregen uit andere feiten, waarvan aannemelijk is dat de betrokkene ze heeft begaan. Het (gewoonte)witwassen, waarvoor de betrokkene is veroordeeld, is dus niet te beschouwen als een dergelijk gronddelict.
In de strafzaak is de betrokkene van een gedeelte van de ten laste gelegde witwashandelingen vrijgesproken. Volgens de raadsman dient dit ertoe te leiden dat alle geldbedragen die door de vrijspraak worden bestreken, niet aan de ontneming ten grondslag kunnen worden gelegd, gelet op de Geerings-jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. De advocaatgeneraal heeft zich hierbij aangesloten, voor zover het vrijspraken betreft op concreet aangeduide uitgaven die deel uitmaken van de berekening volgens de kasopstelling.
Het hof ziet zich daarmee gesteld voor de vraag, of in dit geval de deelvrijspraken van witwashandelingen in de strafzaak gevolgen hebben voor de ontnemingsprocedure. Voor het antwoord op die vraag is beslissend of de vrijspraak meebrengt dat het desbetreffende geldbedrag ten onrechte in de kasopstelling is opgenomen. Dat is bijvoorbeeld het geval indien de rechter in de strafzaak heeft overwogen dat, anders dan in de kasopstelling is opgenomen, niet vaststaat dat de verdachte bepaalde concrete bedragen heeft uitgegeven. Indien de vrijspraak geen invloed heeft op de kasopstelling, maar bijvoorbeeld betrekking heeft op bepaalde witwashandelingen, wordt de criminele herkomst van de geldbedragen niet aangetast en hoeft de vrijspraak aan ontneming op basis van de kasopstelling niet in de weg te staan.
Met andere woorden: alleen in geval van een directe relatie tussen de concrete strafbare (delen van) feiten waarvan is vrijgesproken en de bij de ontneming in aanmerking genomen contante uitgaven, staat de vrijspraak eraan in de weg dat aan de betrokkene enig bedrag aan wederrechtelijk voordeel wordt toegerekend inzake die uitgaven. Het hof zal die uitgaven niet bij het wederrechtelijk voordeel betrekken.
In zoverre worden de op dit punt door de raadsman gevoerde verweren gehonoreerd, onderscheidenlijk verworpen.
Uitgaven vakantiereizen
Na onderzoek is vastgesteld dat de betrokkene in de gehele onderzochte periode regelmatig contante geldbedragen aan vakantiereizen heeft uitgegeven, voor zichzelf en anderen. Hoewel gezien het onderzoek aannemelijk is dat alle consumptieve uitgaven ter plaatse steeds contant zijn betaald, zijn deze uitgaven in het rapport niet betrokken in de berekeningen, voor zover niet inzichtelijk is geworden hoe hoog deze bedragen zijn.
De raadsman heeft gesteld dat de betrokkene voor een bedrag van ten hoogste € 205.145,12 aan reizen heeft uitgegeven (de reis naar Dubai in 2011 voor [betrokkene 1] en de reizen naar de Malediven /Dubai, Aruba , Ibiza, Barcelona en Parijs met [betrokkene 2] in 2011). Gelet op de concrete (deel)vrijspraken in de hoofdzaak met betrekking tot overige specifieke vakantiereizen die in de kasopstelling zijn opgenomen, kan het hof zich in zoverre in dat standpunt vinden, dat van het totaal aan uitgaven aan vakantiereizen dat is berekend in het rapport een bedrag van in totaal € 25.363,00 moet worden afgetrokken. Anders dan de raadsman heeft bepleit en gelet op wat hiervoor is overwogen over de gevolgen van de vrijspraken in de strafzaak, zullen ook de uitgaven van de betrokkene voor vakanties naar Turkije met diverse dames in september 2011, met [betrokkene 2] dan wel met zijn zoon in 2012 en met [betrokkene 2] in maart 2013, in het voordeel worden betrokken.
Uitgaven horloges
Uit de inhoud van opgenomen gesprekken, getuigenverklaringen en overig onderzoek is naar voren gekomen dat de betrokkene veelvuldig met derden sprak over bijzondere, kostbare horloges en dat hij deze met grote regelmaat kocht, verkocht en als ruilmiddel gebruikte. De raadsman is primair van mening dat, gezien de bewezenverklaring in de strafzaak, alleen het Cartierhorloge ter waarde van € 4.290 mag worden meegerekend, subsidiair dat het totaalbedrag van € 1.517.872,00 zoals genoemd in het rapport moet worden verminderd met € 1.000.000. Deze vermeende uitgave aan één partij horloges is volgens de raadsman slechts onderbouwd door één OVC gesprek. Het hof verwerpt het primaire verweer, aangezien in de hoofdzaak niet uitdrukkelijk is vrijgesproken van uitgaven voor specifiek in het rapport genoemde horloges die deel uitmaken van de berekening volgens de kasopstelling.
Het hof volgt de raadsman in zijn subsidiair aangevoerde verweer. Hoewel zonder meer duidelijk is dat de betrokkene voor zichzelf en anderen grote bedragen heeft uitgegeven aan horloges, biedt het rapport onvoldoende concrete aanwijzingen dat hij voor één partij horloges in één keer een bedrag van € 1.000.000 heeft uitgegeven. De overige uitgaven aan specifieke horloges die zijn benoemd in het rapport, voor een bedrag van in totaal € 517,872,00, heeft (met uitzondering van een bedrag van € 10.000 voor twee Rolex horloges) de verdediging niet inhoudelijk betwist. Nu [getuige] , als getuige in hoger beroep geen duidelijkheid heeft kunnen geven over de vermeende aankoop door de betrokkene van twee Rolex horloges à € 10.000, zal het hof dit bedrag aftrekken van het totaal. Het hof acht op grond van de inhoud van het rapport en de bijlagen aannemelijk dat de betrokkene voor € 517.872 minus € 10.000 aan horloges heeft uitgegeven.